Eelt op de ziel
Laten we aannemen dat algemene morele kwesties belangrijk zijn, echt belangrijk, en dat, als we dat zeggen, we het ook echt menen; laten we tevens aannemen dat we ook op de hoogte zijn van althans de schrijnendste van die kwesties, en dat we weten dat ze zich niet enkel aan ons voordoen onder de vorm van abstracte puzzels of vraagstukken die opgelost moeten worden, maar dat wij die morele kwesties mee veroorzaken of in stand houden, al was het maar omdat we dag in dag uit, door een heleboel min of meer banale handelingen, zoals een banaan eten, benzine tanken, van een operavoorstelling genieten, een vriend opbellen, dat we door deze en duizend andere al even doodgewone handelingen onszelf min of meer comfortabel hebben ingesponnen in het wereldwijde bestel waartoe, op het moment zelf dat we die handelingen stellen, ook mensen behoren die omkomen van honger en dorst, in de steek gelaten worden door hun familie, verkocht worden, dakloos rondzwerven, op de vlucht zijn voor nakende of uitgebroken oorlogen; laten we aannemen dat we beseffen dat ons lot met dat van hen verbonden is, niet alleen op grond van de idee dat we allen tot de abstracte categorie ‘mensheid’ behoren, maar ook omdat we door talloze economische, sociale, politieke draden met elkaar verbonden zijn; laten we bovendien aannemen dat we daar bijna dagelijks aan herinnerd worden via media die over al die mistoestanden uitvoerig verslag uitbrengen; en laten we ten slotte aannemen dat we heel goed weten dat wij aan al die schrijnende problemen, onmachtig en klein als we zijn, óók niet veel kunnen veranderen; dan luidt de vraag: hoe durven wij in het licht van dat alles überhaupt nog te ademen, laat staan vrolijk te zijn, te genieten, te lachen en gelukkig te zijn.
En toch is dit precies de situatie waarin wij, weldoorvoede, aan comfort gewende mensen uit de middenklasse van de geïndustrialiseerde landen, ons iedere dag bevinden. Wij maken het ons gemakkelijk, prijzen de aanschaf van een nieuwe stereo-installatie of computer, maken vol verwachting reisplannen, en hebben in het algemeen de indruk dat het leven de moeite waard is geleefd te worden. En dat in het volle besef van de mensonwaardige toestand waarin een goed deel van de mensheid zijn luttele dagen moet doorbrengen.
Je zou bijna verwachten dat wij, mensen, in een permanente en intense staat van treurnis en rouw zouden moeten verkeren om al het leed dat de mensheid overkomt. Maar niets daarvan, integendeel, wij hebben niet eens de indruk onmenselijk, wreed of immoreel te zijn wanneer we ons aan kleine genietingen overgeven, wanneer we van een lekker wijntje genieten of kuieren door een fraai gerestaureerde binnenstad. We vinden dat heel normaal, we vinden het zelfs normaal dat slechts een uiterst kleine fractie van onze arbeidstijd wordt besteed aan het oplossen van ‘grote problemen’. Maar uit moreel oogpunt is dat natuurlijk heel verwonderlijk: blijkbaar is het mogelijk zich ten volle van de grote morele problemen van deze tijd bewust te zijn, het verschrikkelijk te vinden, en dan over te gaan tot de orde van de dag, en rustig een pijpje op te steken.
Ziedaar onze morele conditie: wij hebben eelt op de ziel.