| |
| |
| |
Forum
Het einde van de Belgische EU-paradox nabij?
Het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie houdt ons land in ban. Ministers van alle regeringen zetten hun beste Europese beentje voor. Het zijn gloriedagen voor premier Verhofstadt en minister van Buitenlandse Zaken Michel. Groots opgezette campagnes en ruime media-aandacht moeten de bevolking ervan overtuigen dat de Europese Unie het goed voor heeft met ons en, vooral, dat de Belgische overheid het goed voor heeft met de Europese Unie. Het voorzitterschap wordt aangegrepen om de pro-Europese standpunten van België nog eens te benadrukken. België is voorstander van ruime Europese bevoegdheden, meer harmonisatie van de nationale wetgevingen en van het bijna volledig afschaffen van het vetorecht van de lidstaten. Ons land wil deze ideeën bovendien vertalen in een zeer ambitieuze ‘Verklaring van Laken’, die in december 2001 het startschot moet geven voor de toekomstige institutionele hervormingen. Maar er rust een smet op ons Europees blazoen. België mag dan wel steevast pleiten voor meer integratie, het blijkt tegelijk lang niet altijd bereid of in staat te zijn om de afgesproken harmonisatiemaatregelen zelf op tijd om te zetten of correct na te leven. De gebrekkige omzetting van Europese regelgeving schaadt Belgiës naam, maar het tast bovenal de autoriteit aan die een voorzitter moet hebben als hij vastgelopen dossiers te behandelen krijgt. Hoe kan een voorzitter immers andere landen ertoe bewegen meer harmonisatie te aanvaarden, als zijn eigen land zelf niet alle geharmoniseerde wetgeving respecteert? Het voorzitterschap werd dan ook aangegrepen om aan deze paradoxale situatie een eind te maken. Hoe erg is de situatie, waar liggen de oorzaken van de moeizame omzetting, en hoe wordt eraan verholpen?
Onlangs blokletterden kranten dat België door de Europese Commissie alweer op de vingers was getikt wegens
| |
| |
het niet naleven van de dierproevenrichtlijn en het te laat en incorrect omzetten van de nitraatrichtlijn. Meer nog, de Commissie daagde België voor het Europese Hof van Justitie, wat de meest drastische en ultieme stap is wanneer een lidstaat zich niet aan de onderling afgesproken maatregelen houdt. Na een tweede veroordeling kunnen er immers dwangsommen volgen. Beide berichten brachten nog maar eens in de openbaarheid hoe moeizaam België de daad bij het woord voegt. Het zijn immers maar twee voorbeelden van een lange rij klachten die de Commissie de afgelopen tien jaar op België heeft afgevuurd. België manifesteerde zich zelfs lange tijd als een van de slechtere leerlingen van de Europese klas. Gelukkig blijkt het tij de laatste maanden te keren, al blijft waakzaamheid en vooral doorzettingsvermogen nodig om zich definitief bij het kransje van de beste leerlingen te nestelen.
Het is trouwens niet toevallig dat juist twee leefmilieurichtlijnen door de Europese Commissie worden aangekaart. Leefmilieu is in België gewoontegetrouw het zorgenkind wat omzetting van Europese richtlijnen betreft. Volgens een wetenschappelijke analyse spelen meerdere factoren daarbij een rol: er zijn structurele maar ook culturele en politieke oorzaken aan te wijzen. Uiteraard is er de complexe federale staatsstructuur die leefmilieu over de drie gewesten en het federale niveau verdeelt, waardoor een coherente aanpak wordt bemoeilijkt. Coördinatie en communicatie met de betrokken actoren en beleidsniveaus is noodzakelijk, maar blijft de facto vaak ondermaats. Diplomaten en ambtenaren die voor België onderhandelen zijn vaak onvoldoende op de hoogte van de problemen die de implementatie kan teweegbrengen, terwijl de ambtenaren die de Europese wetgeving moeten omzetten soms geen weet hebben van het verloop van de onderhandelingen. Bovendien is de omzettingsprocedure in België lang en moeten er vele actoren geconsulteerd worden, zeker wanneer meerdere beleidsniveaus bij de zaak betrokken zijn. Daardoor worden de door Europa vastgelegde deadlines vaak overschreden. België speelt ook zelden een voortrekkersrol in leefmilieudossiers, waardoor de omzetting geregeld voor heel wat ‘aanpassingsdruk’ zorgt. Dit betekent dat België, meer dan andere lidstaten, zijn wetgeving moet aanpassen of bijkomende infrastructuur moet laten aanleggen om de Europese minimumvoorschriften te halen.
Naast dergelijke structurele oorzaken spelen ook politieke en culturele factoren mee. Belangengroepen en politieke partijen hebben soms de indruk dat hun belangen worden bedreigd, en proberen de omzetting dan maar te verhinderen. Zo trachten drukkingsgroepen door middel van lobby werk de administratie te beïnvloeden, terwijl politieke partijen het parlementaire omzettingswerk pogen te vertragen. Behalve bij betwiste dossiers is onverschilligheid er meestal troef. Voor de administratie, het parlement en de regering is de omzetting van Europese richtlijnen geen prioriteit. Het vertalen van Europese regelgeving is bovendien geen zuiver wetgevende activiteit, en wordt daarom eerder als een tweederangstaak beschouwd. Ten slotte heeft de federale structuur meegebracht dat alle beleidsniveaus angstvallig waken over de verworven competenties, en samenwerking soms als bevoegdheidsoverschrijding ervaren. Deze ‘institutionele jaloezie’ heeft al vaker voor incoherente, geïsoleerde omzettingsmaatregelen gezorgd.
| |
| |
De bovenstaande opsomming zou evenwel tot de foute conclusie kunnen leiden dat de omzettingsachterstand in België dramatische proporties aanneemt. Andere lidstaten doen het echter vaak niet veel beter, en bovendien is de situatie de laatste tijd opmerkelijk verbeterd. Stilaan is in België het besef gegroeid dat een volledige omzetting en correcte naleving van de Europese regelgeving essentieel is voor de interne efficiëntie en de externe legitimiteit van de Europese Unie. Men beseft daarenboven dat een slecht implementatierapport de geloofwaardigheid van een lidstaat in gevaar kan brengen. Eind 1999 werd regeringscommissaris Freddy Willockx aangesteld om de omzettingsachterstand in te halen, niet het minst met het oog op het toen nakende Europese voorzitterschap. In de opdracht van Freddy Willockx werd er trouwens uitdrukkelijk naar verwezen. België moest zo veel mogelijk met een propere lei aan zijn zes maanden lange hoogmis beginnen. De kruistocht tegen te late of incorrecte omzettingsmaatregelen wordt momenteel even ijverig voortgezet door minister Annemie Neyts. Ook zij streeft naar een verbetering van de situatie door politieke bewustwording en structurele hervormingen. Daarnaast beoogt de invoering van elektronische informatiefiches, van een proactieve strategie en van dossierbeheerders een permanent efficiënte aanpak.
De inspanningen hebben al vrachten afgeworpen. In een recent rapport van de Europese Commissie wordt melding gemaakt van een Belgisch inhaalmanoeuvre. Op het omzettingsscorebord heeft België zich van de tiende plaats (in 1999) weten op te werken naar de zevende plaats (in 2000). België dook zelfs in de top-drie op wat het melden van omgezette wetgeving aan de Commissie betreft. Bovendien is het aantal zaken dat in 2000 voor het Hof van Justitie is gebracht gedaald tot vijf, tegenover vijftien (!) het jaar voordien. De vooruitgang is betrekkelijk, omdat ze voor een stuk te danken is aan een verslechtering van de situatie in andere lidstaten. Maar het is duidelijk dat de politieke druk en het Belgische voorzitterschap bij de betrokken actoren de aandacht voor Europese aangelegenheden heeft aangescherpt. De mentaliteitswijziging heeft in combinatie met structurele hervormingen toch wel voor een aanzienlijke verbetering in het omzettingsvraagstuk gezorgd. Dat is evenwel geen reden om op zijn lauweren te gaan rasten. Integendeel, de weg is nog lang en België zou conform zijn Europees credo definitief een plaats bij de beste lidstaten moeten kunnen bemachtigen. Bovendien bestaat het gevaar dat de prille ‘Europeanisering’ weer wegebt na het voorzitterschap. Dat is namelijk al eens het geval geweest bij het vorige voorzitterschap, toen België de geleverde inspanningen niet heeft volgehouden en in de jaren nadien weer ver achterop raakte. Maar de aanhoudende politieke belangstelling stemt ons optimistisch. Misschien is het einde van de Belgische EU-paradox in zicht en zal België even Europees worden in zijn omzetting als in zijn standpunten. Voor het eerst werden immers structurele hervormingen doorgevoerd die een blijvend resultaat kunnen garanderen, op voorwaarde dat de mentaliteitswijziging zich ook op langere termijn doorzet.
Het is inderdaad absoluut noodzakelijk dat alle Belgische politieke actoren (parlementsleden, ministers, kabinetsleden, ambtenaren, politieke partijen en belangengroepen) zich in de Europese logica inleven. Tot nu toe was dat niet echt het geval. Hoewel de Bel- | |
| |
gische diplomatie wel sterk op Europa ingespeeld is, hinken de Belgische administraties achterop wat vertrouwdheid met de Europese zaak betreft. Zowel de federale als de regionale ambtenarijen blijken in vergelijking met andere lidstaten in mindere mate ‘geëuropeaniseerd’. Ze zijn zich met andere woorden onvoldoende bewust van de Europese realiteit, en handelen niet altijd conform de letter en de geest van de Europese regelgeving. Dat geldt trouwens niet alleen voor de administratie en de uitvoerende organen. Ook het gros van de parlementsleden betoont bitter weinig interesse en zit daarom de regering en de administratie niet achter de veren. De parlementairen roeren zich trouwens op hun beurt niet, omdat ze niet de indruk hebben dat hun electoraat ervan wakker ligt. Die indruk wordt overigens door enquêtes bevestigd. Het lijkt dus wel een moeilijk te doorbreken cirkel. Veel hoop is daarom gevestigd op het aanzwengelen van het debat onder de bevolking, door de media en in het parlement. Hethuidige voorzitterschap en de introductie van de euro zijn daartoe uitgelezen gelegenheden.
□ Sarah Helsen en Peter Bursens
| |
Ik heb altijd gelijk Leopold III schept geschiedenis
‘Er komt een moment in het leven waarop men van voldoende afstand op de dingen kan terugblikken. De herinnering aan bepaalde details ging verloren, maar men behoudt een klare kijk op het essentiële. Het beeld van wat wezenlijk was, krijgt meer reliëf’ (blz. 16).
En dus heeft Leopold III in 1983 (?) zijn versie neergeschreven van de gebeurtenissen die hem, al tijdens zijn heerschappij, tot de meest omstreden vorst uit de Belgische geschiedenis hebben gemaakt. In achtentwintig hoofdstukjes (waarin drie chronologische overzichten en een aantal documenten en brieven zijn verwerkt) schrijft hij zijn geschiedenis van 1933 tot 1950. Een reeks bijlagen vervolledigt het geheel.
| |
Authenticiteit
Zeer terecht merkt de uitgever op dat het boek op zichzelf al een historische gebeurtenis is: ‘Voor het eerst verschijnt immers een werk dat in de eerste persoon door een van onze vorsten is geschreven’ (blz. 13). Toch moeten al onmiddellijk vragen worden gesteld over de publicatie en de draagwijdte van de tekst. Volgens dezelfde bron heeft de auteur kort voor zijn dood aan zijn vrouw de opdracht gegeven dit document ‘te gepasten tijde’ te publiceren; de honderdste verjaardag van zijn ge- | |
| |
boorte leek haar blijkbaar een opportuun moment. De eerste vraag is dan ook of de tekst zoals hij nu voorligt, de volledige en oorspronkelijke tekst is die Leopold heeft geschreven of geredigeerd. De voorliggende stof is immers hoogst omstreden en explosief, de familie heeft zich, via de pen van Leopolds dochter Maria Esmeralda, al vroeger zeer gepassioneerd in het debat over de koningskwestie gemengd, en er zijn nog na 1983 belangrijke studies over de beschreven periode verschenen.
En welke status moeten we aan het geschrift toekennen? De uitgever noemt het wel ‘een getuigenis [...] over “een aantal persoonlijk beleefde gebeurtenissen voor, tijdens en na de oorlog van 1940” [...] toch gaat het niet om memoires noch om een autobiografie’ (blz. 14). Ook Leopold spreekt over beschouwingen, maar laat toch ook, zij het indirect, het woord memoires vallen: ‘Zulke memoires, geschreven door de vorst, hoofd van het leger, zouden, naar verluidt, een grote weerklank vinden’ (blz. 15). Maar reeds in de volgende zin heeft hij de plicht ‘de eer van het land, van het leger en van de dynastie te verdedigen tegen de laffe beschuldiging dat zij hun verplichtingen niet zijn nagekomen’.
Een polemische tekst dus, een pamflet? De auteur en zijn nabestaanden maken het de lezer niet gemakkelijk om de juiste draagwijdte in te schatten.
| |
Positiebepaling
In de eerste plaats is het boek de positiebepaling van een koning tegenover een dynastieke traditie, en de gevolgen daarvan voor de praktijk. In Leopolds visie staat de (volgens hem uitstekende) grondwet centraal; hij is geroepen deze grondwet te respecteren en vooral te doen respecteren.
Daartoe benoemt en ontslaat hij op eigen initiatief ministers en regeringen. Het parlement speelt eveneens zijn rol, maar de facto is de vorst zeer machtig - juist als uitvoerder van de grondwet waaraan hij trouw heeft gezworen. Daarnaast beroept hij zich voortdurend op de precedenten van zijn bewonderde vader Albert I, die altijd consequent, moedig en wijs heeft gehandeld.
Heel het boek door komen die twee legitimaties terug: ‘Ik wil trouw blijven aan mijn grondwettelijke eed om de onafhankelijkheid en de onschendbaarheid van het grondgebied te bewaren. Zoals mijn vader het in 1914 deed, heb ik mij aan het hoofd van het leger gezet, met hetzelfde geloof en hetzelfde vertrouwen’ (blz. 45). De legitimaties hebben een uitgesproken stabiliserende en geruststellende rol: Leopold heeft immers in elke situatie twee toetsstenen voor zijn handelen, en een verantwoording voor de buitenwacht.
Maar zo eenvoudig als hij het voorstelt, liggen de zaken natuurlijk niet. De autoriteit van zijn vader is een door hem zelf gekozen criterium dat niet noodzakelijk voor anderen geldt, en de grondwet kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd - de koningen na hem hebben een veel minimalistischer interpretatie van hun rol moeten accepteren. Bovendien: de cruciale momenten van zijn koningschap zijn te situeren in een periode van grote grondwetsonzekerheid: de oorlog, en de periode van het regentschap van zijn broer Karel.
| |
Decadentie
Hoe gaat Leopold III nu met deze twee legitimaties de werkelijkheid te lijf?
Op het algemeen maatschappelijke vlak ziet hij verval en decadentie. Dat komt vooral tot uiting in een tirade in
| |
| |
het Woord Vooraf, en één in zijn Nabeschouwingen: ‘Deze bladzijden wijzen op de voortwoekerende ontbinding van ons politiek bestel, dat in toenemende mate door de partijen wordt overheerst. Op hun beurt zijn zij onderworpen aan de almacht van andere niet aansprakelijke organen: de vakbonden.
De jaren die aan de Tweede Wereldoorlog voorafgingen, boden het schouwspel van de langzame ineenstorting van de westelijke democratieën [...] ook op het ogenblik waarop ik deze bladzijden schrijf, wordt ons land in zijn bestaan zelf bedreigd door verdeeldheid, economisch verval en financieel bankroet [...]’ (blz. 209).
Et cetera, et cetera.
De aap komt uit de mouw. Leopold III wil, in overeenstemming met zijn persoonlijke interpretatie van de grondwet, de baas spelen en de bakens uitzetten, maar in de jaren dertig wordt dat steeds moeilijker. De tijden van het unionisme zijn onherroepelijk voorbij: de parlementariërs hebben zich georganiseerd in partijen die de dienst uitmaken en zijn macht meer en meer beperken. Dat de vakbonden daarbij doorslaggevend zijn? Het is populair gedachtegoed van de rechterzijde, die slechts tegen heug en meug de parlementaire democratie en de moderne ontwikkelingen ervan heeft verteerd. Waarom niet wijzen op de rol van de werkgeversorganisaties, de Kerk, de Boerenbond...? De suggestie dat partijen (en vakbonden) niet echt democratisch zijn (en de koning wel), is natuurlijk het schoolvoorbeeld van een scheeftrekking van de realiteit.
Bijzonder onthullend in deze context zijn z'n twee toespraken in 1939 tot de regering, waarin de ministers gekapitteld worden voor de verloedering van het land. Als stoute schooljongens moeten ze luisteren - ‘Op deze vergadering zal er geen discussie plaatsvinden’ -, en Leopold III is per definitie met nobele bedoelingen bezield: ‘de woorden die ik tot u zal spreken zijn mij alleen ingegeven door mijn bekommernis om de instellingen te dienen’ (blz. 211-227, Bijlagen A en B).
Men zou kunnen zeggen dat Leopold een kind van zijn tijd was, en dat onze kritiek in 2001 onrechtvaardig anachronistisch is. Maar in 1983 is er nog niets veranderd: economisch verval, verdeeldheid... voeren de boventoon - dat het toen economisch vrij goed (en in elk geval beter dan vroeger) ging, dat de verdeeldheid vrij probleemloos in ook toen al ontluikende structuren werd opgevangen - het dringt niet door tot wie de realiteit vanuit negatieve apriori's benadert. Leopold III ziet enkel zijn vooroordelen bevestigd.
En bedenkelijk daarbij: geen woord van kritiek op andere systemen. Brachten fascisme, nazisme en stalinisme het er volgens hem dan beter af?
| |
De proef op de som
Nadat hij zo de toon heeft gezet, en aan de hand van een aantal incidenten vóór 1940 heeft menen aan te tonen hoezeer hij gelijk had, komt hij tot de Tweede Wereldoorlog en zijn gevolgen. Zijn algemene opvattingen worden aan de werkelijkheid getoetst.
De neutraliteitspolitiek, gepropageerd door Leopold, vrij ruim ondersteund door de bevolking, heeft geen vruchten afgeworpen: op 10 mei 1940 vallen de Duitsers België binnen. Leopold werpt zich nadrukkelijk op als opperbevelhebber van het leger, en maakt daarbij onmiddellijk cruciale fouten: hij spreekt de verkozenen van het volk niet toe (wat zijn vader in 1914 wel had gedaan!) en verliest gedeeltelijk het
| |
| |
contact met zijn ministers, die hem al op 21 mei ervan beschuldigen er een verborgen agenda op na te houden: het leger in een onmogelijke positie manoeuvreren los van de andere geallieerden, zo een capitulatie forceren, en een afzonderlijke vrede met Duitsland sluiten (blz. 53) - onaanvaardbare verdachtmakingen, volgens Leopold. Het ‘tragische misverstand van Wijnendale’ bevestigt de breuk met de regering: de koning ‘blijft bij zijn troepen’, de regering gaat in ballingschap. Drie dagen later vindt hij dat de toestand onhoudbaar is, en capituleert hij, zonder echt overleg met zijn geallieerden. Woedende reacties in Frankrijk, afkeuring door de regering - de ‘koningskwestie’ is geboren.
Een normaal denkend mens had moeten inzien dat hij althans de schijn tegen zich had: wie zijn regering wegstuurt om de strijd voort te zetten, en dan drie dagen later op eigen houtje capituleert (aldus zijn bondgenoten in een onmogelijke positie manoeuvrerend), kan voorzien dat men hem van hypocrisie zal beschuldigen. Maar Leopold ziet alleen kwetsende verdachtmakingen, slechte karakters (vooral Pierlot moet het ontgelden), en fouten van anderen: in Wijnendale is het verkeerd gelopen omdat de ministers hem te vroeg wakker gemaakt hebben (blz. 56), en iedereen die zijn boodschappen doorgeeft - admiraal Keyes, Hendrik De Man, later de regering of prins Karel - doet dat verkeerd of eenzijdig.
Kortom: alles is de schuld van anderen, nooit ligt het aan hemzelf.
Leopold blijft achter in de handen van de bezetter als ‘gevangene in het kasteel van Laken’ (blz. 265). De capitulatie heeft in België tot zijn populariteit bijgedragen (het is immers een feit dat hij door te capituleren op korte termijn heel wat mensenlevens heeft gered), maar die goodwill verspeelt hij grotendeels weer door zijn huwelijk met Lilian Baels - een vorm van fatsoensrakkerij die ons nu kan verwonderen, maar de gebeurtenissen maakten in elk geval duidelijk dat hij het lot van zijn soldaten niet deelde. Het is eigenaardig dat Leopold met geen woord rept van dit, ook politiek niet onbelangrijke gebeuren.
De oorlog leidde uiteraard tot een grondwettelijk politiek vacuüm. Leopold kon geen politieke daden stellen, want hij werd door geen enkele minister gelegitimeerd; hij beschouwde zich trouwens in de allereerste plaats als opperbevelhebber van zijn (verslagen) leger. Toch heeft hij op ruime schaal politiek bedreven. In de eerste plaats door nalatigheid: nooit heeft hij op wat ruimere schaal geprotesteerd tegen handelingen van de bezetter (want dat werd hem afgeraden, en zou alleen maar tot meer represailles hebben geleid - dixit de auteur), maar vooral door zijn toenaderingspogingen tot Hitler - op instigatie van zijn zus Marie-José (blijkbaar kind aan huis in de hoogste nazi-kringen), en ‘uiteraard’ alleen ingegeven door de zorg om zijn soldaten en andere landgenoten.
De moderne geschiedschrijving heeft al lang afgerekend met de ‘leopoldistische’ mythevorming rond deze door alleen maar edele motieven gedreven koning. De Jonghe en Stengers hadden het vóór 1983 al gedaan, vooral Velaers en Van Goethem (aan Nederlandstalige kant) hebben later het plaatje nog pijnlijker ingekleurd: zij schetsen het beeld van een vorst met rechts-autoritaire trekken, vooral bezorgd om de redding van het eigen koninklijke hachje, maar al te bereid om samen te werken met Hitler, en uiteindelijk voor al te pijnlijke misstappen behoed door diens ongeïnteresseerdheid. Dat de be- | |
| |
schouwingen van Leopold met zeventien jaar vertraging, en dus na publicatie van de voor hem pijnlijkste studies, verschijnen zonder enige aandacht voor dit historisch onderzoek, is ronduit gênant, maar zeer leopoldistisch: dit rechtse denken kent alleen het eigen gelijk, en hoeft geen rekening te houden met serieus historisch werk.
| |
De afrekening
Op 25 januari 1944 schrijft de gecompromitteerde Leopold een memorandum voor zijn ministers, waarin hij vóór alles eerherstel en excuus eist, weigert goed en kwaad te scheiden, en een nieuwe maatschappelijke ordening voor na de oorlog uittekent. Een politieke daad die kan tellen, en die uiteraard in slechte aarde valt.
In juni 1944 wordt de koning ‘uit veiligheidsoverwegingen’ weggevoerd naar Duitsland. Als gevangene, als gijzelaar, als troef achter de hand voor de Duitsers? Op 7 mei 1945 wordt hij bevrijd, op 9 mei maakt de eerste Belgische delegatie haar opwachting - uiteraard allemaal mensen die volgens hem tegen hem zijn of hem niet onvoorwaardelijk steunen, met zijn broer Karel als treurigste voorbeeld. Dat die in de zeer delicate periode althans de continuïteit van de monarchistische aanwezigheid heeft verzekerd, en zo allicht de monarchie heeft gered - geen woord van dank kan eraf.
Vijf jaar lang wordt België verlamd door de koningskwestie. Leopold heeft (uiteraard) nooit de steun van de communisten, verliest vrijwel onmiddellijk de steun van de socialisten, en geleidelijk die van de liberalen. Alleen de CVP staat vierkant achter hem, maar volgens hem toch niet vierkant genoeg: zijn giftigste pijlen schiet hij af op de zogenaamde lafheid en hypocrisie van deze partij, die hem uiteindelijk liet vallen. Zelf ziet hij daarbij helemaal niet in dat zijn situatie absoluut onhoudbaar was: afgewezen door een van de twee gemeenschappen, geen verenigende maar een verscheurende factor, koning van één partij, en zelf partijdig tot en met. Ook na de volksraadpleging (en zelfs nog méér daarna) was zijn situatie absoluut onhoudbaar, en het getuigt van verantwoordelijkheidszin en staatsmanschap van de politieke partijen dat ze in die omstandigheden de monarchie - in hun visie immers de betere staatsvorm - nog hebben gered.
Overigens: past het wel dat Leopold zichzelf zo'n slachtofferrol aanmeet? Het koningshuis is blijven voortbestaan, Boudewijn heeft Leopold opgevolgd, zijn dubieuze rol is nooit officieel onderzocht, en er is een de-facto-situatie ontstaan waarbij de monarchie en haar daden tientallen jaren lang niet ter discussie zijn gesteld. Niet iedereen is even ongeschonden uit de gebeurtenissen gekomen; we moeten terloops maar herinneren aan Hubert Pierlot en Julien Lahaut.
| |
Koningsdrama?
Ruim vijftig jaar geleden trilde het land op zijn grondvesten naar aanleiding van het grote gelijk van één man. Nu blijkt dat dat grote gelijk voor hem overeind gebleven is, en zelfs nog is versterkt. Met verbetenheid streed Leopold III tot zijn dood voor zijn versie (de mededeling in de inleiding: ‘Tot in zijn levensavond is hij bijzonder sereen gebleven’, blz. 13, moet dan ook als uitgevershumor worden beschouwd).
Heeft die verbetenheid een zekere grootsheid waarmee men kan sympathiseren? Heeft dit drama iets van een antieke tragedie? Neen.
| |
| |
Leopold III meet zich epische allures aan als vorst boven de partijen en als de redder des vaderlands. Hij bewijst meer dan ooit zijn arrogantie en zijn egocentrisme, die het waarschijnlijk maken dat hij tijdens de oorlog in de eerste plaats aan zichzelf en zijn ambt heeft gedacht, en die verklaren waarom hij na de oorlog zo onverzoenlijk en gelijkhebberig was.
Dit boek is alvast géén pleidooi voor de monarchie.
□ Jacques De Maere
Leopold III, Kroongetuige. Over de grote gebeurtenissen tijdens mijn koningschap, Lannoo, Tielt, 2001, 271 blz., ISBN 90-209-4378-2.
| |
Manhattan tot zijn Essentie Herleid
In september schrijf je de kroniek die in het novembernummer van Streven verschijnt. Er is in september 2001 één onderwerp dat zich blijft opdringen: Armageddon, Apocalypse Now, de Twin Towers in minder dan twee uur tijd met de grond gelijkgemaakt. In de krant De Morgen van 14 september staat een foto die een hele bladzijde beslaat. Uit een WTC-toren komen rookwolken, het gebouw staat nog pal overeind, scherp afgetekend tegen de lucht. Langs de vensterloze zijde zie je mensen naar beneden dwarrelen alsof het herfstblaren zijn. Het commentaar ernaast draagt als titel ‘Zelfgekozen dood’.
Uit mijn boekenkast pluk ik een dun boekje, een novelle van Maarten Asscher uit 1997. Op de cover staat een wolkenkrabber. De titel luidt: Julia en het balkon. In de novelle combineert Asscher de herinnering aan het uitzichtbalkon op de zesentachtigste verdieping van de Empire State Building met die aan een foto van een gevallen engel, een zwart-witopname van een meisje dat vredig op het dak van een auto leek te slapen, maar dat in werkelijkheid van de Empire State Building naar beneden was gesprongen, zoals in de proloog wordt vermeld.
De auteur maakt van de tragische zelfmoord een spannende thriller als meer en meer blijkt dat de aanwezigen op het balkon, vóór Julia's sprong, daar minder toevallig waren dan men op het eerste gezicht zou denken. Het motief voor haar daad is dan ook veel complexer dan het krantenbericht laat uitschijnen. Het relaas van een brandweerman vangt zo aan: ‘Ze noemen New York City graag een moderne, twintigste-eeuwse stad. Nou, wat een aantal voorzieningen betreft, klopt daar helaas geen barst van. Openbaar vervoer, waterleiding, riolering en de brandbestrijding, om maar wat te noemen, zijn in deze stad zo negentiendeeeuws als de pest. Toch rekent iedereen er toevallig wel op dat het allemaal functioneert’ (blz. 79). Een belangrijk woord in de laatste geciteerde zin is ‘toevallig’. Hoewel fictie en realiteit
| |
| |
nooit met elkaar verward mogen worden, regeert in beide domeinen het toeval, en als dat een ongelukkig toeval is, het noodlot. Schrijvers en journalisten proberen daar dan toch verklaringen aan te geven. Het troost ons, lezers, enigszins. We menen dan een houvast te hebben, een antwoord te krijgen op de vraag waarom in de novelle het personage Julia, in een onbewaakt ogenblik, over het uitzichtbalkon van de Empire State Building glipte, en, bij uitbreiding, waarom die reële mensen op de foto in de krant een soortgelijk besluit namen in een ander beroemd torengebouw in New York, dat korte tijd later niet meer bestond.
Het ene beeld brengt het andere mee, zo werken associaties nu eenmaal. Uit mijn boekenkast diep ik nog een boek op, De mentor van Marcel van der Linden. Op het omslag van deze roman uit 1988 prijken de Twin Towers in al hun glorie.
Marcel van der Linden was het pseudoniem van Leo Geerts, redacteur van Streven van oktober 1974 tot aan zijn overlijden in 1991. In 1984 was Leo Geerts achtenveertig uur in New York, lang genoeg om er een aantal indrukken te verzamelen die hij wou verwerken in een verhaal, waarvoor hij echter geen bevredigende structuur vond. Tot Harry Mulisch in 1987 De pupil publiceerde en Leo Geerts na de lectuur ervan de losse draden van zijn aantekeningen vervlochten zag worden tot de plot van een roman die als een echo zou klinken van die van Mulisch.
Over de redenen van het aannemen van een pseudoniem en over de concrete overeenkomsten en verschillen tussen De pupil en De mentor hebben de kranten destijds uitvoerig bericht. Ik heb voor deze kroniek De mentor opnieuw gelezen om na te gaan hoe het World Trade Center in Geerts' roman gestalte heeft gekregen. Het WTC met zijn twee torens van elk 110 verdiepingen, waarin 450 bedrijven uit dertig landen gevestigd waren, gold als het symbool van technologische vooruitgang, van ongebreidelde economische opgang en van vastgoedspeculatie (De Morgen, 12 september 2001).
De ikverteller in De mentor, een vijftigjarige aan alcohol verslaafde mislukte Vlaamse schrijver, wordt in New York door Paloma Picasso opgepikt om als een soort waakhond met de bijnaam Mister Dangerous haar blasé omgeving te provoceren en te irriteren. Voor hem zijn de twee torens van het World Trade Center simplistische torens (blz. 17). Later, als hij voor een tweede keer op de Plaza van het WTC belandt, zal hij het adjectief ‘simplistisch’ opnieuw gebruiken: ‘De twee sinister glanzende torens van het World Trade Center, de hoogste, duurste, beroemdste gebouwen van Manhattan, drukten me als het ware het trottoir in. Hoe overweldigend hoog ze ook waren, in vorm waren ze banaal. Twee langgerekte luciferdoosjes. Ja, ze waren veel banaler dan de twee benen van een wasknijper. Ze waren simplistisch. Zonder suggestieve inkepingen. Zonder een kracht die de twee torens met elkaar in een zinnig verband bracht. Zonder veer. Iemand moest daar eens wat aan doen, aan die akelige, ijle leegte tussen die twee ruimte verslindende gebouwen’ (blz. 35).
Mister Dangerous besluit er zelf wat aan te doen door een pleidooi te houden ‘voor het oprichten van een fund-raising-committee dat ervoor moest zorgen dat er een veer kwam tussen die twee vervloekte torens’ (blz. 37). De idee ontleent hij aan Paloma Picasso, die juweeltjes vervaardigt in de vorm van wasknijpertjes van ebben- | |
| |
hout en zilver. De uitvoering wordt toevertrouwd aan Claes Oldenburg, bekend environmentkunstenaar. Die zal tijdens een happening, waarop de toenmalige burgemeester Ed Koch en de hele jetset van New York met in zijn spoor de kunstmaffia aanwezig is, tijdens een spectaculaire lasershow de twee torens van het WTC verbinden tot een reusachtige wasknijper. Die veer van licht zou aan het kapitalisme, gesymboliseerd door de torens in Manhattan, een spanning toevoegen die er altijd in ontbroken heeft. De lasershow en de sieraden van Paloma worden gepresenteerd als symbolen, uitvergroot of in miniatuur, van de menselijke erotiek die geïntroduceerd wordt in de kunstmatige en keiharde zakenwereld van Manhattan.
Leo Geerts heeft in zijn creatief en kritisch werk voortdurend een proteststem laten horen tegen maatschappelijke en culturele verwording, tegen verloedering en lelijkheid en hij heeft nooit opgehouden te pleiten voor een leefbare wereld. In De mentor wordt de kritiek op de uiterst beperkte horizon van het superkapitalisme, waarvan het WTC een icoon is, geformuleerd door een stripteasedanseres in een nogal vulgair cabaret die ooit nog als typiste in het WTC gewerkt had. ‘Hoewel ze daar de hele dag met haar gezicht naar een raam zat, had ze geen idee hoe de stad eruitzag. Weet je, de stukjes raam waardoor je een uitzicht hebt, zijn bijzonder smal. Je ziet snippers van de stad, nooit het grootse panorama dat je verwacht.’ Het was een gigantisch gebouw, zei ze bitter, maar het gunde de kleine employé niets (blz. 50).
De Twin Towers representeren in Geerts' roman de perverterende behoefte van de Amerikaanse en de westerse cultuur aan mateloos kopiëren en reproduceren. Met die mentaliteit kan de auteur geen enkel positief adjectief verbinden. Het moet de lezers van De mentor dan ook opvallen dat de torens evenmin zo'n adjectief naast zich krijgen. Behalve het boven al geciteerde ‘sinister’, ‘vervloekt’ en ‘banaal’ treffen we ook nog ‘pretentieus’ (blz. 64 en 95), ‘afschrikwekkend’ (blz. 90) en ‘twee keer niks’ (blz. 128) aan. De actie van de zachte anarchist Mister Dangerous is erop gericht de leegte van het WTC aan te tonen, en te demonstreren hoe die zinvol opgevuld kan worden door er een voorbijgaand kunstwerk met erotiserende kracht van te maken. Anderzijds wordt Paloma's wasknijpertje van ebbenhout en zilver tot het symbool van New York gemetamorfoseerd, een juweel, ‘Manhattan tot zijn essentie herleid’ (blz. 140).
Als de verbeelding aan de macht komt, wordt de leegte zinvol opgevuld en tot schoonheid getransformeerd. Als de terreur toeslaat wordt alleen een puinhoop gecreëerd, een zinloze, gapende leegte.
□ Joris Gerits
Maarten Asscher, Julia en het balkon, Prometheus, 1997.
Marcel van der Linden, De mentor, De Bezige Bij, 1988.
|
|