Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 708]
| |
Elianne Muller
| |
[pagina 709]
| |
in het openbaar, de uitkomst is per definitie ongewis. En juist daar kan zich ook de grootheid van mensen tonen omdat de wijze waarop zij hun vrijheid en eigenheid realiseren als verhaal (in woord of geschrift) onderdeel gaat uitmaken van steeds weer nieuwe levensverhalen en van het grote verhaal van de menselijke geschiedenis. Handelen is in de optiek van Hannah Arendt een hoogstaander en belangwekkender activiteit dan het arbeiden en het werken die zij ervan onderscheidt. In het nu volgende opstel geef ik een kritische beschouwing van aspecten van haar theorie van de menselijke praxis; ik zal stellen dat het domein van het handelen uitgebreid had kunnen worden met het vervaardigen en in de wereld geven van kunstwerken, - zonder daarmee afbreuk te willen doen aan Arendts vruchtbare denken over handelen als activiteit die open communicatie en vrijheid waarborgt. | |
Vruchtbaar toevalIn toeval geloof ik maar al te graag, zij het alleen wanneer het me uitkomt - dat is: wanneer het een vruchtbaar toeval is. Dat ik jaren geleden een willekeurige kaart met daarop een stilleven als boekenlegger in mijn onooglijke Aulapocketje De mens. Bestaan en bestemmingGa naar eind[3] legde (om het boek vervolgens niet meer in te zien) was van die orde. Toen ik afgelopen jaar Hannah Arendts Politiek in donkere tijdenGa naar eind[4] las en vervolgens besloot deel te nemen aan een college over deze filosofe aan mijn universiteitGa naar eind[5], pakte ik mijn oude pocketje er weer bij - en trof ook de afbeelding weer aan. Die bleek nu onmiddellijk als een anker voor mijn gedachten rondom Arendts theorie van de menselijke praxis te kunnen dienen. Denkend over het stilleven begreep ik Arendt beter, denkend over haar fenomenologie van het actieve leven begreep ik beter waarom ik van geschilderde stillevens houd. | |
Hannah Arendt, The Human ConditionIn The Human Condition (en, gecomprimeerd, in de voordracht Arbeiden, werken, handelen uit 1964Ga naar eind[6]) doordenkt Hannah Arendt ‘simpelweg’ wat wij (mensen) ‘doen’ als we actief in de wereld zijn - oftewel: Arendt geeft een fenomenologie van de Vita Activa, een fenomenologie die sterk gegrond is in de waarneembare praxis, maar ook in, bijvoorbeeld, ons taalgebruik. Anders dan filosofen vóór haar stelt zij een driedeling binnen het denken over de vita activa voor: arbeiden (labor), werken (work) en handelen (action) - onderling onderscheiden en als groep duidelijk onderscheiden van de vita contemplativa (het denkende, beschouwende leven), die in haar boek dan ook nauwelijks wordt uitgewerkt (of het zou moeten | |
[pagina 710]
| |
zijn in het duiden van de betekenis van het kunstwerk). Nieuw in haar denken is vooral de thematisering van het door onder meer AugustinusGa naar eind[7] eerder gemaakte onderscheid tussen ‘de arbeid van ons lichaam en het werk van onze handen’. In de paragrafen uit hoofdstuk III en IV van The Human Condition die voor dit opstel met name van belang zijn, ligt de nadruk op de producten die voortkomen uit de door Arendt specifiek onderscheiden vormen van ‘actie’: de verbruiksgoederen, de gebruiksgoederen (waaronder de werktuigen die nodig zijn om zowel de verbruiksals gebruiksgoederen te produceren) en de kunstwerken. Het derde domein van de vita activa, het handelen, zal hier slechts summier belicht worden. Door een fenomenologie van ons actieve leven te geven, formuleert Hannah Arendt ook een wijsgerige antropologie met daaraan direct gekoppeld tenminste aanzetten tot een ethiek. In ieder geval formuleert zij een scherpe, sterk normatieve kritiek op de moderne samenleving, die zich zou hebben losgezongen van de menselijke maat. De titel van de Nederlandse uitgave van haar boek: De mens. Bestaan en bestemming mag vrij zijn, zij is dus wel adequaat. | |
Stilleven met bokkingenGoed, in mijn exemplaar van het boek lag dus een reproductie van een stilleven als bladwijzer. Achterop staat: Johan Ponsioen (1900-1969), Stilleven met bokkingen, 1934, olieverf op paneel, 35,5 × 28,5 cm / © Erven Ponsioen / Privé collectie / Reproduction prohibited. Art Unlimited ® Amsterdam · Postbus 1760, 1000 BT Amsterdam. Tel: 020-6851011 De afbeelding is prachtig van kleur: het diepe blauw van de emaillen fles, het heldere geel van een van de schriften, het goud van de gerookte vissen. Op die fles, die schriften en die vissen als zodanig rust geen copyright. Mag de fles, met zijn ingenieuze beugelsluiting niet zomaar worden nagemaakt, omdat er ongetwijfeld patent op rust, hem afbeelden mag wel. Wat hier, in dit artikel, vervolgens gebeurt, is toegestaan door de rechthebbenden: het fraai gekleurde beeld reproduceren in een wat droevig zwartwit. Wie beter wil zien wat een begenadigd stofuitbeelder de schilder was, en wat een scherp en aandachtig oog voor detail en verhoudingen hij had, kan maar beter te rade gaan bij, bijvoorbeeld, de tentoonstellingscatalogusGa naar eind[8]. Wat is er te zien op Ponsioens stilleven? Er liggen twee bokkingen (gerookte haringen) op een opengevouwen, licht gekreukt en kennelijk afgescheurd stuk papier. Daarnaast, ook op dat papier, staat een blauwemaillen drinkfles, met een oor en een beugelsluiting. Vissen, papier en | |
[pagina 711]
| |
Johan B. Ponsioen, Stilleven met bokkingen, 1934, olieverf op paneel.
| |
[pagina 712]
| |
fles zijn geplaatst op een tafel, die met een bruin kleed bedekt is. Gedeeltelijk onder het papier, gedeeltelijk op elkaar, liggen drie papierwerken, een groen, een blauw en een geel; het blauwe met een blanco etiket. Het zijn zo te zien teken- of schrijfboeken of zogenaamde dummy's: cahiers die kunstschilders gebruiken voor hun schetsen en no tities. De twee vissen trekken met hun goudgele kleur de meeste aandacht; de schilder heeft hun textuur goed getroffen, net als die van het (pak)papier en van het email. Als we ervan uitgaan dat Ponsioen in zijn atelier, of eenvoudigweg aan zijn tafel, ‘naar de natuur’ heeft gewerkt, dan hebben er, in de optiek van Hannah Arendt, verschillende soorten ‘dingen’ op zijn tafel gelegen. De vissen zijn door mensenhanden onttrokken aan de kringloop van de natuur, om tot voedsel te dienen. Ze zijn in die act omgevormd tot verbruiksgoederen, en hun zal nog maar een kort leven beschoren zijn: ze zullen worden opgegeten en via de natuurlijke stofwisseling van de eter weer worden opgenomen in die eeuwigdurende kringloop van de natuur. En wanneer ze niet worden opgegeten - bijvoorbeeld omdat het schilderen te veel tijd in beslag nam - zullen ze als bedorven waar bij het vuilnis komen, en dan via die weg terugkeren in de kringloop. Als consumptiegoederen zijn die vissen het product van labor (van arbeid): een visser en een roker hebben hun lichaamskracht en hun werktuigen ingezet om de beesten tot voedsel te bereiden. Hoewel het misschien zo is dat het roken van vis een verfijnder ‘arbeid’ is dan het vangen ervan, zijn die beide activiteiten van dezelfde orde, omdat hun product behoort tot de categorie van de ‘tot onmiddellijke vernietiging’ bedoelde, maar voor het voortbestaan van de mens noodzakelijke zaken. ‘In het zweet zult ge werken voor uw brood’ (Genesis 3, 19) - want eerst moet er geploegd, gezaaid, gewied, geoogst, gedorst, gemalen, gemengd, gekneed en gebakken worden - en dat alles komt voort uit het dictaat van het lichaam en houdt, in de meest basale vorm, het lichaam slechts in de conditie om opnieuw te arbeiden, zich voort te planten, te arbeiden ad infinitum - hoewel: tot desondanks de dood erop volgt, en wijzelf, (of) althans ons tot voor kort behoeftige en arbeidzame lichaam, terugkeren in de kringloop. Anders is het met de emaillen fles. Die is de vrucht van activiteit op een ander niveau ‘van het werk van onze handen’, niet slechts de ‘arbeid van ons lichaam’. Het maken, bezitten en gebruiken van een dergelijke fles is geen levensnoodzaak. Bier kunnen we ook uit een ander attribuut drinken. Dat de fles gemaakt is, is maar mogelijk als gevolg van het surplus dat de arbeid de mens toestaat: met zijn lichaamskracht is hij in staat de natuur zo naar zijn hand te zetten, zoveel voor zich te produceren, dat het meer is dan hij zelf kan consumeren. Op die wijze kan één mens in | |
[pagina 713]
| |
de natuurlijke behoeften van meerdere mensen voorzien, wat die anderen) vrijstelt om in wezen niet noodzakelijke, maar wel veel duurzamer producten te maken - producten die vervolgens ruilobjecten kunnen worden; hier kunnen animal laborans (de werkende of zwoegende mens) en homo faber (de makende mens) elkaar beginnen af te wisselen. Op deze wijze kunnen overigens ook de vissen, of het bier, hun status van louter levensbehoefte overstijgen. Ponsioen, immers schilder van beroepGa naar eind[9], zal de vissen niet zélf gevangen en gerookt hebben. Zo zijn die twee vissen zowel het product van de arbeid van de visser en de roker, als de vrucht van hun werk, daar waar ze er hun geld mee verdienen. Hier is ‘werken voor ons brood’ opgeschoven naar ‘werken voor ons geld’. Ook duurzame goederen (de fles, de tafel, het kleed, de cahiers) vinden hun oorsprong in de natuurlijke kringloop. De maker heeft zich uit de natuur materiaal moeten verschaffen, hij heeft daar per se ‘geweld’ bij moeten gebruiken (de natuur letterlijk naar zijn hand moeten zetten), en hij heeft het op zodanige wijze omgezet, gereïficeerd, dat het (vaak) een grotere duurzaamheid heeft verworven dan de grondstoffen zelf. In ieder geval zijn de producten van werk, waartoe ook werktuigen en gereedschappen als zodanig behoren, bedoeld om duurzaam te zijn. De maker en de gebruiker(s) behoeden ze, in de regel, voor verval en slijtage - en dat gebruiken, reinigen en repareren is als zodanig, aldus Arendt, weer een vorm van labor. De drie op tafel liggende cahiers zijn, net als de fles, producten van work. Ze zijn bedoeld om duurzaam te zijn, om gebruikt en niet verbruikt te worden. Hoe zit het dan met het papier waarin de vissen waren verpakt en dat nu nog even dient als bescherming tegen vlekken op de tafel? Hoewel van hetzelfde materiaal gemaakt als de cahiers, gaat het hier om een verbruiksgoed: pakpapier is bedoeld om kort mee te gaan, om vrijwel onmiddellijk weer in de kringloop te worden opgenomen. Voor de schriften is er korter of langer uitstel, al is het de vervaardiger (de arbeider) om het even wat ermee gebeurt. Wordt het een van de vele oefenschriften van een kind, dan zal het geen lang leven beschoren zijn. Wordt het daarentegen gebruikt als schetsboek voor een kunstenaar, dan zou het wel eens veel langer kunnen ‘meegaan’ dan de zeer duurzame fles. Het is, met andere woorden, niet aan de maker alleen of een ‘ding’ duurzaam is of niet, het heeft ook alles te maken met de intentie, de behoeften, de associaties en gevoeligheden van de gebruiker(s). Dat is iets waar Arendt meer aandacht aan zou moeten besteden - ik kom daarop terug. | |
ReïficatieTot nu toe is een en ander gezegd over de vrij eenduidige functionaliteit van de door homo faber gemaakte dingen oftewel over de producten van | |
[pagina 714]
| |
werk die door homo faber worden omgezet in een ‘tot de wereld der dingen behorend’ voorwerp. Arendt besteedt in haar vertoog veel aandacht aan deze reïficatieGa naar eind[10], deze ‘verdinglijking’, van zaken namelijk, die zolang ze nog een onderdeel zijn van de per definitie onverschillige natuur, als het ware nog geen betekenis hebben, nog geen object zijn - althans niet voor de mens die, als subject, de enige is die betekenis kan verschaffen (en die daarmee iets toekent dat de objecten transcendeert). De waarde en de betekenis van deze refficatie zijn oneindig veel groter dan het eenvoudige verschaffen van gebruiksgoederen en instrumenten. In de optiek van Arendt is deze verdinglijking als het ware levensnoodzakelijk voor de wereld, die mensenwerk is - wat iets anders is dan levensnoodzakelijk voor de aarde: ‘Gezien als een deel van de wereld waarborgen deze dingen - de producten van werken - en niet de producten van arbeiden -, de bestendigheid en duurzaamheid zonder welke eenvoudig geen wereld mogelijk zou zijn’Ga naar eind[11]. Nogmaals ervan uitgaande dat de schilder van het stilleven, Johan Ponsioen, naar de ‘natuur’ (een heel andere natuur dan de ‘onverschillige’, ‘van zichzelf bewegende’, waarvan hier ook sprake is) heeft gewerkt, dan betekent dat, dat hij objecten weergeeft die (een deel van) zijn wereld uitmaken; objecten waaraan hij letterlijk en figuurlijk houvast heeft bij het betreden van zijn woning. De handgemaakte eikenhouten tafel die nog van zijn grootouders is geweest, het kleed daarop dat zijn zus weefde, de emaillen fles die hij van zijn eerste zelfverdiende geld kocht, de schriften die hij met bestendige tekeningen zal vullen - zoiets. Door duurzame objecten in de wereld te brengen, maakt de mens (steeds meer) wereld, wordt hij medeschepper (naast God of de goden); de mens die ‘wereld’ maakt, geeft blijk van zijn hang naar bevrijding uit de eeuwigdurende kringloop van de natuur. Arendt besteedt (als Marx) veel aandacht aan wat zij als een uiterst negatief gevolg van de moderniteit ziet: de grensvervaging tussen producten bedoeld voor consumptie en voor langduriger gebruik. Bij een als gevolg van arbeidsdeling, mechanisering en automatisering steeds groter wordend surplus aan arbeidskracht, (ver)wordt de mens tot louter consument van de goederen die in steeds hoger tempo en in steeds groter aantallen worden gemaakt. Wij verliezen zo het fundamenteel te denken onderscheid tussen labor en work uit het oog, en daarmee het onderscheid tussen noodzakelijke en niet-noodzakelijke producten, tussen bijna onmiddellijke vergankelijkheid en (relatieve) duurzaamheid. | |
De kunstenaar overschrijdt de grensÉén ‘product van onze handen’, één soort werk lijkt altijd aan die kritiek en aan die oneigenlijke behandeling te kunnen ontsnappen: het kunstwerk. | |
[pagina 715]
| |
‘Ultiem duurzaam’ en ‘essentieel doelloos’ (zijnde omschrijvingen van Arendt) vanuit het standpunt van het levensproces gezien, vertegenwoordigt het als geen ander die hang naar bevrijding uit de kringloop. De kunstenaar, zegt zij, ‘is strikt genomen de enige werker in een maatschappij van arbeiders’. Naar mijn idee zou ze de activiteit van de kunstenaar ruimer moeten opvatten: veel meer dan de maker van (relatief) inwisselbare producten toont hij (iets van) wie hij is in zijn werk. Meer dan de producent van gebruiksartikelen maakt hij zich kenbaar in de wereld, als niet-inwisselbaar individu en maker van niet-inwisselbare ‘stukjes wereld’. En daarmee kan de grens tussen werken en handelen precies in het kunstwerk overschreden worden. Kijken we opnieuw naar Ponsioens Stilleven met bokkingen. Wat heeft hij gedaan? Hij heeft (ook, zeker niet uitsluitend, om zijn brood te verdienen) een ‘ding’ aan de wereld toegevoegd dat dient tot ‘schoonheid en troost’ voor die wereld - hemzelf incluis, troost die misschien precies bestaat in het scheppen van iets blijvends in al die vergankelijkheid. Het kunstwerk heeft hem overleefd - Ponsioen stierf in 1969 - en het zal zijn erven naar alle waarschijnlijkheid ook ruimschoots overleven. Die erven (of in ieder geval de eigenaar van het paneel) zullen het werk, door middel van hun arbeid, zorgvuldig behoeden voor verval en bederf; zij zullen de duurzaamheid van het paneel - waarvan ze weten dat die niet eindeloos is - zo lang mogelijk waarborgen omdat het paneel met deze voorstelling het waard is bewaard en gekoesterd te blijven, anders dan de ‘lijfelijke objecten’ die erop zijn afgebeeld. Bij die erven is er nu, meer dan bij de maker, sprake van labor (© staat precies voor dat aspect)Ga naar eind[12]. Wat hier met respect bewaard wil worden, is ook de ‘sterfelijke hand van de maker’ en diens in het werk geïncorporeerde idee: de gedachte aan de vorm die in hem opkwam voor hij er gestalte aan gaf in een stoffelijk werk. Veel meer dan in bijvoorbeeld de bewaard gebleven fles is in dit kunstwerk iets aanwezig gebleven van het leven dat de maker ‘was’ of leefde of voorstond. Op dit punt aangeland, merken wij dat de grens tussen work (werk) en action (handelen) vager wordt dan Arendt ons wil doen erkennen. Het is waar, voor haar is action onlosmakelijk verbonden met spreken, met het aangaan van de dialoog, die per se onvoorspelbaar is. Ik geef enkele citatenGa naar eind[13]: ‘Handelen is [...] het met woord en daad de mensenwereld binnentreden. [Het is] als een tweede geboorte - waarmee wij het naakte feit van onze oorspronkelijke fysieke verschijning bevestigen en er de consequenties van aanvaarden.’ | |
[pagina 716]
| |
‘Handelen en spreken zijn innig verweven omdat de een-begin-makende en specifiek menselijke daad tevens het antwoord moet bevatten op de vraag die aan iedere nieuweling wordt gesteld: “wie zijt gij?”’ En inderdaad: via het kunstwerk hebben wij geen zekere toegang tot het ‘wie’ van de persoon (die de maker was); het kunstwerk geeft nooit volledig antwoord op de vraag ‘wie ben jij?’ Toegang tot het ‘wie’ hebben wij alleen via het spreken en handelen van de persoon met wie wijzelf ons (in levenden lijve of via overgeleverde handelingen en uitspraken) concreet verhouden - al vraag ik mij hier dan weer af of Arendt niet een ‘ideale’ situatie vooronderstelt, één waarin de gesprekspartners gegarandeerd te goeder trouw zijn. Over het ‘wie’ van de persoon Ponsioen leren we echter wel degelijk veel bij het zien van zijn stilleven, al was het maar omdat dit paneel de aandachtige beschouwer dwingt een antwoord te formuleren op wat hij te zien krijgt. Wat zichtbaar is, is vooral zijn wijze van omgaan met de stoffelijke dingen, de eerbied voor de objecten, de toewijding waarmee ze worden geportretteerd, de intense aandacht voor het materiaal waarvan ze zijn gemaakt (en waarvan de uitbeelding groot vakmanschap vereist), de liefde voor het detail, het mededogen met het vergankelijke, vaak nutteloze object. Dit zeggende, ben ik al aan het interpreteren - en dat is dan precies wat ik bedoel: het product ‘stilleven’ vraagt om interpretatie, om een antwoord; het product ‘bokking’ of ‘fles’ doet dat niet. Door nu de producten met aandacht (maar zeker niet per se realistisch) af te beelden, maakt de kunstenaar dat ze worden bezield, dat ze meer ‘wereld’ worden, meer betekenis krijgen. In het stilleven wordt niet alleen de mens als medeschepper zichtbaar, hij toont zich ook als behoeder van de schepping, als waarborger van de dingen die hem in beheer zijn gegeven of die in ieder geval zelden van hemzelf afkomstig zijn. Tegelijkertijd is een stilleven dé manifestatie van ‘het vereeuwigen van de stoffelijke dingen door een sterfelijke hand’ - waarin voor beide ‘vergankelijkheden’ het sterven voor onbepaalde tijd is opgeschortGa naar eind[14]. | |
Ten slotteIk zei hierboven dat de Nederlandse versie van de Human Condition waarin ik las en waaruit ik citeerde een onooglijke pocket betreft. Desondanks is hij niet inwisselbaar. Dat zit zo: ik erfde het boekje van mijn oudste oom, die lange jaren zo goed als doof was. Met hem heb ik bij leven niet veel gecommuniceerd. Maar nu kan ik niet nalaten aan hem te denken telkens als ik dat boek, waarin zijn zeer persoon lijk Ex Libris, onder handen | |
[pagina 717]
| |
heb. Het is een klein eerbewijs, of een teken van verbondenheid zou je kunnen zegger, wanneer ik nu uit deze op het oog zo vergankelijke versie citeer. Via ogenschijnlijk weinig duurzame objecten communiceren wij permanent met anderen. Dat is een aspect dat ik mis bij Hannah Arendt, en waarover ik het voorlopig de moeite waard vind te blijven nadenken. Op deze plaats dank ik de Johan B. Ponsioen Stichting, en met name drs. Igno Ponsioen, van harte voor de vriendelijke toestemming de afbeelding van het Stilleven met bokkingen voor dit artikel te gebruiken. |
|