Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 699]
| |
Piet Raes
| |
De Visschers trilogieDe drie aangehaalde boeken van De Visscher vormen duidelijk een eenheid: ze hebben hetzelfde uitgangspunt, dezelfde methode en dezelfde bedoeling. Alle drie vertrekken ze van het dagelijkse bestaan, waarin de mens in elke levensfase opnieuw aan zichzelf en de wereld gestalte moet | |
[pagina 700]
| |
geven. Die menselijke realiteit wordt in elk van de drie boeken fenomenologisch-hermeneutisch benaderd. De Visscher beschrijft aspecten van het menselijk bestaan zoals ze zich aan ons, mensen, manifesteren. Om te verhelderen, niet om te verklaren: ‘Hoe dit geschiedt, willen we begrijpen: hier is onze benadering praktisch-hermeneutisch, dat wil zeggen dat we, zoals Hermes (of Mercurius) ons op het delicate pad begeven om te achterhalen, te duiden of te interpreteren in welk weefsel van betekenissen ons de goden hebben verstrikt’Ga naar eind[3]. Hoe de mens harmonie boven chaos verkiest, hoe een gemeenschap nieuwkomers ontvangt en inwijdt, het huwelijk als een beloftevolle toekomst viert en zieken en stervenden bijstaat, dat beschrijft De Visscher nauwkeurig om daarin te peilen naar de betekenis van riten en symbolen. Specifieke riten en symbolen beschouwt hij als uitdrukkingen van universele antropologische grondcategorieën. Zo herkent hij in christelijke sacramenten algemene antropologische grondcategorieën die je in om het even welke cultuur in een andere symbolische gestalte kunt terugvinden. Het eerste boek, Over de levensloop, uit 1990, beschrijft achtereenvolgens de kinderjaren, studietijd, volwassenheid en ouderdom, en eindigt met een algemeen hoofdstuk over de wijsgerige betekenis van de dood. Aan de hand van enkele treffende gedichten - op dat vlak herinnert De Visscher aan de poëtica van de Franse wetenschapsfilosoof Gaston Bachelard - wordt het belang getoond van ‘symbolische structuurmomenten’ in het menselijk leven. In dergelijke knooppunten van het bestaan smelten geschonken zin en beloftevolle toekomst samen. Het doopsel bv. is een viering van de gave van het leven én een zegening van de toekomst. Door dat sacrament wil de christengemeenschap het kind terzelfder tijd bevrijden van de natuur en vrijmaken voor de wereld. Aan zijn antropologische beschouwingen koppelt De Visscher een kritische reflectie op de cultuur. Zo krijgje bij zijn analyse van de levensfase van de inwijding ook interessante gedachten te lezen over de rol van het onderwijs in een moderne wereld. Het tweede werk, Een te voltooien leven (1996), handelt specifiek over rituelen van de moderne mens. Het is het meest theoretische en m.i. het meest evenwichtige boek van de drie. Niet alleen brengt het een aantal grondgedachten in een synthetische visie samen - waarin verb anden worden gelegd tussen de noodzaak van riten en de behoefte aan feesten, of tussen de achteruitgang van het sacramentele leven en de benadering van religieuze gebouwen en beelden als kunst, terwijl die oorspronkelijk voor de eredienst bedoeld waren - maar elk hoofdstuk eindigt ook met een terugkoppeling van de fenomenologische beschouwingen naar onze moderne wereld. Daarin laat De Visscher goed zien hoe dubbelzinnig de houding van de moderne mens tegenover de symbolische werkelijkheid is: | |
[pagina 701]
| |
‘We staan kritisch tegenover die intellectuele systemen die we voor de garantie van de moderne welvaart haast aanbidden; we houden hardnekkig vast aan wat ons gezondheid en welstand verschaft, maar tegelijk verwijten we dit zelfde systeem dat het de wereld onttoverd heeft, omdat we uiteindelijk niet zonder een verhouding tot het heilige en het transcendente zinvol kunnen leven. Komen we echter in aanraking met die levensvormen die ritueel en symbolisch de verhouding tot het heilige willen herstellen, dan reageren we angstig, omdat we onze eigenmachtigheid en vrijheid hiervoor niet wensen op te geven en omdat het religieuze ons met sterven en dood tracht te verzoenen om ons leven te voltooien. Is dit voor de moderne mens volslagen irrationeel?’Ga naar eind[4] Het denken van De Visscher is door en door fenomenologisch. Hij gaat ervan uit dat de mens van de wereld is, en de wereld van de mens. Dat dit ‘van-de-wereld-zijn’ eerst en vooral een lichamelijk gebeuren is, vormt de thematiek van het derde boek, Naakt geboren (1999). De auteur vertrekt van de ‘eenheid van bezield-zijn en stoffelijkheid’ (blz. 135), en laat zien hoe de maat van het lichaam bepalend is voor de wijze waarop de mens zijn leefwereld gestalte geeft (van tafels en bedden tot de architectuur van huizen en steden). Naar de maat van zijn lichaam kleedt de mens zijn wereld aan en kleedt hij ze in met betekenis. De naaktheid van de mens als kwetsbaarheid betekent gevoeligheid en openheid voor de wereld. De mens staat op het snijpunt van ontvankelijkheid voor betekenis en betekenisconstructie. Dit fenomenologische uitgangspunt krijgt op het einde van dit derde boek een metafysische uitloper. ‘De mens bezielt en inspireert, omdat in hem bezieling en inspiratie geïncarneerd zijn’ (blz. 143). | |
Antropologische en christelijke funderingIn het laatste hoofdstuk van Een te voltooien leven evoceert Jacques De Visscher de zin van het ritueel aan de hand van het schilderij Vrouw met weegschaal van Vermeer, dat overigens ook op de kaft staat afgebeeld. Vrouw met weegschaal toont een jonge zwangere vrouw die met haar rechterhand een weegschaal vasthoudt. Door het venster van het vertrek valt zacht licht naar binnen. Achter de vrouw hangt aan de wand een donker schilderij dat het Laatste Oordeel voorstelt. De linkerhand van de vrouw rust met de vingertoppen op de rand van de tafel, waarboven de weegschaal in volmaakt evenwicht is. De jonge vrouw straalt, net als de weegschaal, evenwicht uit. Haar houding en haar gelaatsuitdrukking suggereren een innerlijke volkomenheid. Ze is niet aan het wegen - er ligt niets op de weegschaal - maar het is duidelijk dat ze toch de balans opmaakt. De leegte van de weegschaal zou betekenen dat de vrouw niet aan iets bepaalds denkt - bv. de blinkende parels of de glimmende kettingen op | |
[pagina 702]
| |
de tafel -, maar dat zij zichzelf, haar leven, haar verleden en haar toekomst in gedachten heeft. De grondstemming van die zelfbespiegeling lijkt welwillende ontvankelijkheid en dankbaarheid. De ingetogen houding van de vrouw roept volgens De Visscher de poëzie van het ritueel geordende bestaan op. Die kracht van het schilderij om het feestelijke en het heilige uit te beelden van een zin die ons geschonken wordt, komt volgens De Visscher overeen met de betekenis van het ritueel: het ritueel is van oudsher een symbolische viering van de gegeven zin. Zo is het doopsel de christelijke ritualisering van een universeel antropologisch gegeven, namelijk het welkom heten van een nieuwkomer. Volgens De Visscher ligt het in de aard van de mens dat hij de vreugde van het bestaan in rituelen viert. De mens is een homo religiosus, in de mate dat hij zich bewust is van een zin die hem gegeven wordt en die aan berekening en manipulatie ontsnapt. Voor de religieuze mens is bij uitstek datgene werkelijk wat niet te voorzien is. ‘De trouw aan die niet te manipuleren Werkelijkheid is misschien wel de ke rn van elke authentieke ritus. Laten rituelen zich niet kenmerken door hun dubbele intentionaliteit: een gezuiverde intersubjectief beleefde beschikbaarheid voor een feestelijke dankzegging van een gemeenschap aan het ultieme?’Ga naar eind[5] Een ritueel bevrijdt van wat verduistert of verwart, en beklemtoont en viert de helderheid en verbondenheid. Daarin ligt volgens De Visscher de kern van het menselijk verlangen naar beschavende duurzaamheid: de mens probeert via rituelen en symbolen ‘in de nabijheid van het heilige of het goddelijke te vertoeven’Ga naar eind[6]. Dit verlangen naar beschavende duurzaamheid is wezenlijk voor de zelfbepaling van de mens. Daardoor onderscheidt hij zich fundamenteel van het dier, en ervaart hij zichzelf als een religieus wezen dat aanspreekbaar is voor een betekenis of zin die het niet eigenmachtig tot stand heeft gebracht. Die aanspreekbaarheid of ontvankelijkheid zet de mens op het spoor van een Werkelijkheid die voltooiing voorspelt, maar die zelf de mens niets verschuldigd is. In het schilderij Jonge vrouw met weegschaal ziet De Visscher naast de poëzie van de rite ook de zin voor maat (métriotès) uitgebeeld. De vrouw ‘meet dus met de maat van de Transcendentie, naar de inzichten van de goddelijke Geometrie, die zoals Plato zegt, zich niet door de onmiddellijkheid van het zintuiglijke laat bepalen; zij meet ook niet naar de grillen van de hebzucht en de mateloosheid’Ga naar eind[7]. De jonge vrouw symboliseert de menselijke wens tot ‘voltooiing’: niet volmaaktheid of perfectie, maar veeleer volkomenheid. Het gaat om de voltooiing van het télos - een woord dat onpopulair is in een bepaalde hedendaagse filosofie die steunt op de uitgangspunten van de existentialistische filosofie -, d.w.z. het tot een harmonieuze stemming en gestemdheid brengen van het eigen leven. Voltooiing heeft te maken met volmaaktheid als doel, kring, cirkel, afronding en volledig maken. In die context brengt De Visscher de gekruisigde | |
[pagina 703]
| |
Christus ter sprake. De gestorven Christus is volmaakt (teleotès), hij heeft zijn leven tot voltooiing gebracht omdat hij de boodschap van zijn leven heeft vervuld. Hij is tot het uiterste gegaan in de gehoorzaamheid aan de uitnodiging tot voltooiing van zijn télos. Deze gedachten sluiten naadloos aan bij het laatste deel van Naakt geboren, ‘Verwerkelijking van de lijfelijkheid’. Daarin ontwikkelt De Visscher zijn visie op het christendom als een religie van het bevrijde en verheerlijkte lichaam. ‘Het christendom is en blijft de religie van de verrijzenis van het lichaam over de vergankelijkheid heen’ (blz. 144). Voor De Visscher houdt Golgotha niet op belangrijk te zijn: de schedelplaats is een knooppunt in de heilsgeschiedenis. Deze plaats incarneert de onthechting, de kastijding als offer, het ondergaan dat een ondergang wordt. Maar Golgotha ‘betekent niet het eindpunt, maar het dieptepunt, door geen zinnig mens gewild, maar paradoxaal genoeg het uitgangspunt voor de opstanding’ (blz. 146). Golgotha is het donkerste uur van de nacht, het laatste voor het eerste zonlicht doorbreekt. Christus aan het kruis verwijst over de doodsstrijd heen naar het feest van de opstanding. ‘Christus, de mens bij uitstek, die niet de kastijding predikt, maar de mens eraan herinnert dat hij eigenlijk al uit het “land van Egypte” bevrijd is en dat er reden is om feest te vieren op Witte Donderdag, op Pasen, op Hemelvaartsdag en op Pinksteren - vier symbolische gestalten in de religie van het geheiligde lichaam dat de mens, elke mens, als mensenzoon niet bezit, maar is’ (blz. 145). Er is dan ook volgens De Visscher in het christendom geen reden om zich op Golgotha te fixeren! Voor hem is een voltooid leven zonder rituelen niet denkbaar. Rituelen bieden een uitzicht op voltooiing of verzoening. Rituelen begeleiden en thematiseren het leven van de enkeling door de eindigheid en de vergankelijkheid te integreren in een zinvolle samenhang. De ritus zelf ‘nodigt uit tot gelatenheid en tevredenheid (euthumia) terwijl de magie het wapen is van wie revolteert tegen de niet uit te roeien kwetsbaarheid en zwakheid’ (blz. 186). De ritus is bovendien de uitdrukking van een antropologische grondcategorie, nl. de verhouding tot het heilige, want in de ritus wordt, zoals gezegd, het menselijk verlangen om in de nabijheid van het goddelijke te vertoeven gesymboliseerd. De ritus is ten slotte een ‘gemeenschapshandeling’ waarin het individualisme wordt opgeheven. In het voltrekken van een rituele handeling neemt de mens deel aan het leven de gemeenschapGa naar eind[8]. | |
Pasen versus Goede VrijdagIn De mateloosheid van het christendom (1998) reageert Paul Moyaert tegen een psychologistische benadering van rituelen. Zijn kritiek mondt uit in een visie op religie die nauw aansluit bij De Visschers pleidooi voor een | |
[pagina 704]
| |
religieuze grondstemming van dankbaarheid en lofprijzing. Als je het rituele gebeuren benadert vanuit een existentiële identiteitsproblematiek, kom je volgens Moyaert gemakkelijk tot een psychologisering van de symbolische betekenis in het algemeen en van de religie in het bijzonder. Een dergelijke benadering is reductionistisch zowel wat de rituelen als wat de religie betreft. ‘Dat godsdienst ook een grootse lofzang zou kunnen zijn op de schepping, een lofbetuiging aan de Schepper en een dankzegging voor het leven, hoe chaotisch ook, is een dimensie die dan automatisch in het gedrang komt’ (blz. 104). Zijn impliciete pleidooi voor het belang van de lofzang en de dankbetuiging in de religie - op het gevaar af anders in een religie van de slavernij terecht te komen (denk aan Nietzsche) - laat Moyaert, in tegenstelling tot De Visscher, echter niet blijken in de beelden die hij kiest. Zijn beide boeken tonen op de kaft een gekruisigde Christus. Op de omslag van Ethiek en sublimatie zie je De Christus van de heilige Johannes van het Kruis van Salvador Dalí, op die van De mateloosheid van het christendom staat een werk van Henrick Douwerman, Gekruisigde (1518-1521). Het verschil met De Visscher is overduidelijk: de sfeer van Goede Vrijdag die over beide kaften van Moyaert hangt, staat in fel contrast met de sfeer van Pasen en Pinksteren die Vrouw met weegschaal oproept. Zo blijkt dat wie De Visscher aandachtig leest, ook de eigenheid van Moyaerts werk scherper zal aanvoelen. M.a.w., de trilogie van De Visscher is niet alleen waardevol als een op zich staande filosofische antropologie, maar door haar interne samenhang en duidelijk engagement brengt ze ook de ‘verdeeldheid’ van Moyaert duidelijker aan het lichtGa naar eind[9]. De spanning tussen een naturalistische en een supranaturalistische lijn in het werk van Moyaert wordt door een vergelijking met De Visscher benadrukt, omdat een soortgelijke filosofie van het symbool en het ritueel bij de een op een pleidooi voor een godsdienstfilosofie van het bevrijde en het verheer lijkte lichaam, en bij de ander op een theologie van het kruis uitloopt. Bij De Visscher is het bevrijde en verheerlijkte lichaam de kern van het christendom. Rond die kern komen mensen samen om een gegeven zin te vieren. ‘In beginsel is zin een gegeven van de wereld en groeit zin in ons zodra we in de wereld worden ingelijfd.’Ga naar eind[10] Bij Moyaert is het daarentegen de pijn, gekristalliseerd in het lichaam van de Gekruisigde, die ons met elkaar verbindt. ‘Zoals God zich met ons heeft verzoend en verenigd door zich in zijn Zoon te laten folteren en aan het kruis te laten nagelen, zo worden mensen opnieuw met elkaar verenigd in en door het gepijnigde lichaam van Christus. Het Kruis heeft de mensen onherroepelijk aan elkaar gesmeed.’Ga naar eind[11] Op een filosofisch-antropologisch niveau zijn De Visscher en Moyaert het eens dat de mens een homo symbolicus is, in zoverre hij ontvankelijk is voor de betekeniskracht van een symbolisch geordende wereld. De gevoe- | |
[pagina 705]
| |
ligheid voor symbolen maakt de grondslag uit van de zelfbepaling van de mens als een wezen dat zich principieel onderscheidt van het dier. Beide denkers zijn het er ook over eens dat de zin voor symbolen de harde kern vormt van de religie. De Visscher gaat zelfs zover, de mens op grond van zijn symboolgevoeligheid een homo religiosus te noemen. Beide filosofen zijn ten slotte ook van mening dat de utilitaristische en/of rationalistische reductie van de symbolische orde de grootste bedreiging vormt voor de religie. De klemtoon van het woord ‘betekeniskracht’ zal echter bij De Visscher, vanwege zijn hermeneutische invalshoek, veeleer liggen op het eerste deel van het woord, namelijk ‘betekenis’, terwijl bij Moyaert het tweede gedeelte, ‘kracht’, de klemtoon krijgt. Het wonder dat De Visschers filosofische verwondering uitlokt ligt daarin, ten eerste, dat een volheid van betekenis geschonken wordt en, ten tweede, dat de mens de plaats is waar die gegeven zinvolheid tot leven komt en wordt ‘verlijfelijkt’. Daarentegen wijst Moyaert er vanuit een psychoanalytische invalshoek op, hoe ‘in de voorbeelden van Leiris en Boff de symbolische betekenis een kwestie van affectieve, libidineuze kracht, of, zwakker, van zeggingskracht is. Kracht is minder geestelijk dan expressieve betekenis’Ga naar eind[12]. Moyaert, geïnspireerd door het structuralistische denken, heeft meer belangstelling voor de wijze waarop de fetisj als krachtencentrum werkt dan voor de nogal speculatieve vraag wat de ontologische oorzaak kan zijn van het wonder dat de heilige waarde van het menselijk lichaam zich ‘verlijfelijkt’ in een object. Maar bij De Visscher is de menselijke behoefte aan symbolen zelf een ‘indicator’ of een ‘voorbeeld’ van een universeel antropologisch verlangen (eros) naar orde, harmonie en beschavende duurzaamheid. Wij symboliseren onze levensloop in ‘verlijfelijkte’ verwerkelijkingen van onze vrijheid (als openheid en betrokkenheid op de wereld): ‘In beginsel weekt elke ceremonie of plechtigheid, elke herdenking of inhuldiging, elk ritueel of sacrament, de lijfelijkheid los van een louter vergankelijke lichamelijkheid en is een feestviering uitdrukking van dank omdat de werkelijkheid van de wereld zo zinvol is’Ga naar eind[13]. In die zin staat de symbolische orde geenszins haaks op de natuurlijke orde. De symbolische orde is er een voltooiing van, omdat ze een universeel antropologisch gegeven op een historische en cultureel bepaalde wijze vertolkt. Bovendien heeft dat antropologisch verlangen naar orde een metafysische tegenhanger: de mens is op zoek naar een Werkelijkheid ‘die zo zinvol is’ en die zich leent tot zingeving en symbolisatie. Het zijn blijkt een zinvolle ordening te bezitten, die de mens als ‘zijnsverstaan’ op het spoor kan komen, en vervolgens symbolisch uitdrukken en ritueel vieren. Hoewel Moyaert ook de term ‘voltooiing’ in de mond neemt als hij de verhouding tussen natuur en symbool beschrijft - ‘De natuur moet als het ware worden vervolledigd of voltooid door een symbolische kring- | |
[pagina 706]
| |
loop’Ga naar eind[14] - lijkt die term bij hem te maken te hebben met een andere opvatting van het zijn. ‘Bij de mens kan het natuurlijke proces van leven en dood zich alleen voortzetten en herhalen zolang het symbolisch systeem blijft draaien’, schrijft Moyaert, die onder invloed van Lacan dit symbolisch systeem een ‘opgelegd systeem’ noemtGa naar eind[15]. De symbolische orde, die zelf zonder grond is, moet de wanorde en chaos van het natuurlijke of van de menselijke natuur in goede banen leiden. Niet alleen brengt het symbolische vervolmaking en voltooiing, het staat ook haaks op het natuurlijke: ‘De gevoeligheid voor symbolen is onverenigbaar met de gevoeligheid voor de betekenis van de natuur’Ga naar eind[16]. Voor Moyaert is de symbolische orde een opgelegde orde tégen een dreigende wanorde, want ‘het sacrale kan alles besmetten’Ga naar eind[17]. De symbolische orde is geen door mensen gestichte orde die na verloop van tijd een autonomie heeft verworven (zoals bv. de werkelijkheid van de rechtsorde) en die de vervulling van een natuurlijk verlangen viseert. Aangezien de natuur een louter ongedifferentieerd spel van tegengestelde, ja zelfs vaak destructieve krachten is, moet de mens er wel een maat tegenover plaatsen. Alleen op die manier kan hij aan de altijd dreigende mateloosheid ontsnappen. Binnen Moyaerts opvatting van de symbolische orde is het (christelijke) huwelijk niet zozeer een viering van een gegeven zin, maar een levensnoodzakelijke, symbolische vormgeving van de ‘wanordelijkheid van de erotiek’. De religie is geen symbolensysteem dat de maat van de Transcendentie ritueel viert, maar een systeem dat het sacrale temt door het goddelijke een plaats toe te wijzen en op zijn plaats te houden. De religie is een symbolensysteem dat beschermt tegen de ‘wanordelijkheid van Gods Liefde’Ga naar eind[18]. Als je van het genuanceerde denken van De Visscher uitgaat, krijg je de indruk dat Moyaert zich enerzijds opsluit in een christologie van het lijdenGa naar eind[19] en anderzijds zijn beschrijving van de werkzaamheid van rituelen en symbolische voorwerpen zover drijft dat de vraag naar de ontologische grond ervan vervluchtigt. Echter, zoals De Visscher over Paul Ricoeur schrijft: ‘Ricoeur besluit niet met L'homme est une passion inutile (Sartre) maar met L'homme, c'est la Joie du Oui dans la tristesse du fini. [...] Er is geen bestaan zonder leed, maar dit leed krijgt niet het laatste woord’Ga naar eind[20]. Het fenomenologische denken van De Visscher laat zien dat een filosofie van rituelen en symbolen niet voltooid is, als ze niet uitloopt op de metafysische vraag naar de mogelijkheidsvoorwaarde van datgene wat de nauwkeurige fenomenologische beschrijving ervan aan het licht brengt. De flou phénoménologique van De Visschers trilogie kan de indruk wekken dat de menselijke realiteit en de zin van zijn er wat in worden verbloemd. Moyaerts boeken vertolken een scherp denken dat het extremisme en de klemtoon op het al dan niet destructieve exces niet | |
[pagina 707]
| |
schuwt. Hoewel De Visscher m.i. een vollediger beeld van de symbolisch geordende menselijke existentie biedt, lijkt het dat beide auteurs, elk op een eigen wijze en met een andere klemtoon, de ‘bipolaire ruimte van de zijnservaring’ beschrijvenGa naar eind[21]. De volheid van de wereld ervaren, of walgen tegenover de afgrondelijke zinloosheid: een mens is tot beide in staat.Ga naar eind[2] |
|