Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
ForumCopernicus en de afschaffing van de kabinetten: de weg naar beter bestuur?Na de dioxinecrisis en de stembusgang van juni 1999 hebben media en politici de vraag naar ‘Beter Bestuur’ tot een van de belangrijkste verzuchtingen van de Belgische kiezers gebombardeerd. Een nieuw jasje voor de roep om een ‘Nieuwe Politieke Cultuur’ die sinds de Zwarte Zondag, de Agusta-affaire, de zaak-Dutroux en de Witte Mars opgang maakte. De paars-groene regering stelde zich alvast tot doel schoon schip te maken en België te hervormen tot een modelstaat. Hoewel de sterkte van de eis van een Nieuwe Politieke Cultuur omgekeerd evenredig is aan de duidelijkheid van de inhoud ervan, lijkt er toch onder politici en publieke opinie een consensus te zijn dat de modernisering van het Belgische overheidsapparaat een van de hoekstenen van die Nieuwe Politieke Cultuur is. Het kwam dan ook niet echt als een verrassing toen premier Verhofstadt en minister Van den Bossche begin vorig jaar een grootschalig hervormingsplan van de federale administratie lanceerden. De pers onthaalde de ambitieuze onderneming als een ‘copernicaanse revolutie’, een ‘riskant avontuur’ en een ‘utopie’. Het ambtelijke personeelsbeleid, het ambtenarenstatuut en de organisatiestructuur van de overheidsdiensten gaan allemaal op de helling. De geplande ingrepen zijn diepgaand en radicaal, want ze viseren zowel de ambtelijke als politieke zijde van de probleemsituaties. Een van de opvallendste voorstellen van de Copernicusnota is de afschaffing of op z'n minst drastische inkrimping van de ministeriële kabinettenGa naar eind[1]. Al bijna vanaf het ontstaan van deze politieke staforganen staan de legitimiteit en werking ervan ter discussie. Sinds het maatschappelijk debat over de Nieuwe Politieke Cultuur is losgebarsten, liggen de kabinetten heviger dan ooit in de vuurlinie als ultieme | |
[pagina 348]
| |
symbolen van wanbeheer en vriendjespolitiek. Gaat het over Nieuwe Politieke Cultuur en depolitisering, dan komt men steevast met de afschaffing van de kabinetten op de proppen. Deze keer lijkt het de regering menens te zijn. Alvast vijf federale ministers, onder wie premier Verhofstadt, zouden nog dit voorjaar hun kabinetten opdoeken. Waarom liggen die kabinetten zo zwaar onder vuur? Vooral in het debat over de herwaardering van het parlement en de administratie zijn de kabinetten de kop van Jut. Met de ambtenarij hebben ministeriële kabinetten altijd op slechte voet gestaan. Kabinetten ontstonden grotendeels vanwege het wantrouwen van de ministers tegenover hun administratie. Doordat de kabinetten de eerste, en vaak enige toeverlaat van de bewindslui zijn geworden, is de ambtenarij minder betrokken bij het interessante beleidswerk en ziet ze haar aantrekkingskracht bij gemotiveerde, jonge krachten tanen. Het gevolg daarvan is een zichzelf voortdurend versterkend proces: een gedemotiveerde administratie gaat de zaken alleen maar trager en slechter aanpakken, hetgeen de minister ertoe brengt het cruciale werk nog exclusiever aan zijn kabinet over te laten en de ambtenaren nog minder verantwoordelijkheid toe te vertrouwen, enz. Dat de kabinetten, die in de eerste plaats een politieke functie hebben, bovendien uitvoerende taken naar zich toe trekken, wekt nogal wat wrevel. Met een eigen leger van secretarissen, vertalers, telefonisten, keukenpersoneel en chauffeurs nemen de kabinetten taken over die eigenlijk de administratie toekomen. Wat het parlement betreft, spitst de polemiek zich vooral toe op de relatie tussen de uitvoerende en de wetgevende macht. Volksvertegenwoordigers kunnen zich laten bijstaan door wetenschappelijke medewerkers en de studiedienst van hun partij. In vergelijking daarmee geeft de uitgebreide persoonlijke staf van kabinetsmedewerkers de regeringsleden nog altijd straatlengtes voorsprong, als het erop aankomt het beleid uit te stippelen, het dienstbetoon te organiseren of streekdossiers te volgen. Er wordt de kabinetten ook verweten dat ze de parlementaire democratie ondergraven door informele, bevoorrechte relaties te onderhouden met belangengroepen. In plaats van zich te richten tot ambtenaren en parlementsleden kunnen pressiegroepen hun belangen rechtstreeks aankaarten bij de ministers en hun kabinetten, waarin overigens pressiegroepen soms zelfs openlijk een vertegenwoordiger hebben. Het kabinet van Landbouw was daar tot voor kort een klassiek voorbeeld van: sinds mensenheugenis ging het door voor een bastion van de Boerenbond. Toch klinken soms hier en daar dissonante geluiden in de commentaren op de ministeriële hofhoudingen. Vooral de oude rotten in de politiek (zoals een Gaston Geens, Hugo Schiltz of Dirk Van Melkebeke) hebben het moeilijk met zo'n eenzijdige negatieve voorstelling van zaken, en proberen tegengas te geven. Zij leggen er de nadruk op dat een staf die het beleid van de minister mee helpt bepalen, noodzakelijk is voor een efficiënt verloop van de politieke besluitvorming. Hun pleidooien stemmen toch wel tot nadenken. Misschien moeten we ministeriële kabinetten inderdaad eens van een andere kant bekijken. Hoe komt het dat ze, ondanks de kritiek die ze al decennialang over zich heen krijgen, toch zo'n prominente plaats blijven innemen in ons politiek bestel? Wat maakt de kracht ervan uit? En als | |
[pagina 349]
| |
ze worden afgeschaft, wie gaat dan de honneurs waarnemen? Als hun taken niet door andere instellingen of organen worden overgenomen, zal de afschaffing van de ministeriële kabinetten geen beter bestuur opleveren, zelfs integendeel. Een eerste taak is communicatie. Wil een minister een beleid tot stand brengen, dan moet hij in contact treden met onder meer belangengroepen, parlementsleden en partijen. Een minister heeft zoveel sociale, politieke en administratieve verplichtingen na te komen, dat hij wel verbindingsmannen nodig heeft. Dit geldt des te sterker in een maatschappelijke en politieke context als die van België, waar de gevoelige maatschappelijke breuklijnen, de steeds grotere fragmentering van het partijlandschap en het toegenomen aantal coalitiepartners voor erg veel conflictstof zorgen binnen de regeringen. Bovendien maakt de federale structuur van ons land de situatie alleen maar ingewikkelder. Juist om verstrekkende conflicten te vermijden probeert de politieke elite de situatie ‘onder controle’ te houden via allerlei mechanismen die de ruimte voor aanvaringen inperken. Daarbij komt enorm veel overleg kijken. In een dergelijke beleidsomgeving is een cruciale rol weggelegd voor de ministeriële kabinetten als communicatieknooppunt. In allerlei commissies, informele contacten en werkgroepen samengesteld uit leden van verschillende kabinetten, zoeken ze naar consensus en compromissen. Het ‘stroomlijnen’ van de bestuurlijke informatie-, overleg- en coördinatiekanalen vormt een belangrijke bijdrage van de ministeriële medewerkers aan het politieke besluitvormingsproces. Ten tweede is er de functie van politieke loyaliteit. Men ergert zich eraan dat ministers het nalaten een beroep te doen op de expertise van hun ambtenarencorps, hoewel, zoals uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken, de Belgische ministers erop kunnen rekenen dat het merendeel van hun ambtenaren zich zo neutraal mogelijk opstelt en dat zij hun politieke voorkeur niet laten meespelen in hun functieGa naar eind[2]. Waarom nemen de politieke gezagsdragers daar geen genoegen mee? Ministers verlangen meer: zij willen medestanders om zich heen, en niet min of meer correcte uitvoerders. Ministers staan immers voor de opdracht, steeds het evenwicht te zoeken tussen het technisch optimum en het politiek haalbare. Dat is a fortiori zo in de Belgische coalitieregeringen, waarin permanent onderhandelingen worden gevoerd en afspraken gemaakt met een uitgesproken politiek karakter. Daarom hebben ministers behoefte aan politiek advies, bij voorkeur van medewerkers die op dezelfde politieke golflengte zitten. Ten slotte heb je de flexibiliteit. De toegenomen rol van de staat in het sociaal-economische leven maakt soepele antwoordmechanismen op snel veranderende behoeften noodzakelijk. Een ministerieel kabinet is makkelijk te beheren en kan worden samengesteld naar gelang van de politieke agenda. Het werkt als een task force met rechtstreekse leiding en grote inzet van de leden. In vergelijking met de strakke bureaucratie werkt een kabinet veel soepeler, daadkrachtiger en, niet het minst, sneller. Het is een uniek instrument om nieuwe thema's en nieuwe mensen veel sneller bij het beleid te betrekken dan via de uitputtende mars door de administratie. Versta ons niet verkeerd. Natuurlijk moet er worden ingegrepen in de verziekte relatie tussen kabinetten en andere beleidsinstanties. Daarvoor zijn radicale maatregelen nodig. De Coper- | |
[pagina 350]
| |
nicusplannen die nu op tafel liggen, beantwoorden in ieder geval aan die vereiste. Bovendien bevatten ze de nodige elementen om tegemoet te komen aan de bedenkingen die ik geschetst heb. De ‘afschaffing’ van de kabinetten, waarvan steeds sprake is in de pers, zal niet zo'n vaart lopen. In feite gaat het veeleer om een sterke inkrimping van de ministeriële staf. Elke minister zou vijf persoonlijke raadgevers mogen bewaren. Men wil ook scharnieren tussen de politiek en de administratie inbouwen, die in principe de taak van communicatie, loyaliteit en flexibiliteit kunnen overnemen. In elk ministerie wordt een ‘cel beleidsvoorbereiding’ opgericht die voor de coördinatie en integratie van de beleidsvoorbereiding moet zorgen, wat tot nu toe voornamelijk op de kabinetten gebeurde. De ‘beleidsraad’, waarin de ambtelijke top zij aan zij zal zitten met de minister, de kabinetschef en externe experts, gaat de minister adviseren bij de ontwikkeling van zijn beleidsplannen. Ten slotte wordt een mandaatsysteem ingevoerd voor topambtenaren, zodat de ‘voorzitters van de federale overheidsdiensten’ nog maar zullen worden benoemd voor de duur van de legislatuur. De minister heeft het laatste woord over de uiteindelijke uitverkorene. En toch wringt er iets aan die veelbelovende plannen. De politieke communicatie over de afschaffing of inkrimping van de kabinetten, en de oprichting van de ‘cellen beleidsvoorbereiding’, ‘beleidsraden’ en het mandaatsysteem verloopt zo dubbelzinnig! Het is zoeken met een vergrootglas naar een openlijke motivatie voor het in het leven roepen van al die nieuwe organen en procedures. In principe kunnen de nieuwe structuren de meeste functies van de kabinetten overnemen, maar die bedoeling mag dan wel eens geëxpliciteerd worden. De moed daartoe hebben de ministers-hervormers alvast nog niet gehad. Van het mandaat voor hoge ambtenaren zeggen ze bijvoorbeeld dat het tijdelijk is, om de topambtenaar geregeld op zijn prestaties te kunnen beoordelen. Je zult hen niet horen toegeven dat het ook de bedoeling is dat die ambtenaar tijdig kan worden vervangen als hij niet meer op dezelfde golflengte als de minister zit. Alom moet toch de ‘depolitisering’ worden bezongen! En waarom mogen ministers dan uiteindelijk de finale keuze maken uit de door Selor voorgeselecteerde kandidaten? Ai, gebloos! Zolang de regering niet eensluidend en klaar durft uit te komen voor haar beweegredenen achter enkele van de geplande maatregelen, kan ook niet duidelijk worden of de Copernicusplannen een alternatief bieden voor de kabinetten. Mogen we hopen dat dat toch het geval is? □ Mik Suetens en Stefaan Walgrave | |
[pagina 351]
| |
Van een ontwrichtend gelukIn artistieke en literaire kringen klinkt het behoorlijk ketters een kunstwerk of boek als ‘mooi’ te bestempelen. Over een oeuvre mag men breed uitweiden, en zelfs erkennen dat het ‘karakter’ of ‘pit’ heeft, maar het adjectief ‘mooi’ behoort niet tot het courante jargon van de critici, net zomin als ‘braaf’ tot het moraalfilosofische jargon behoort. Hierop zou ik een uitzondering willen maken voor het onlangs verschenen en ontwapenend mooie werk van de Vlaamse psychotherapeut Wilfried van Craen: Van een ontwrichtende eenvoud. Dierbare momenten van 77 mensen. Het is het verslag van een origineel project waarin proefpersonen werden uitgenodigd te getuigen van geluksmomenten die wel eeuwig hadden mogen duren. De eerste technieken die Van Craen uitprobeerde, leverden vooral clichés op: van de ondervraagde personen voelden vele zich blijkbaar verplicht een weldoordacht, sympathiek of ‘gepast’ antwoord te geven. Van Craen heeft daar iets op gevonden: hij bracht een honderdtal personen in een toestand van lichte hypnose en liet ze dan de dierbaarste momenten van hun leven vertellen. Van een ontwrichtende eenvoud bevat, naast een korte inleiding, zevenenzeventig verslagen van intens gelukkige momenten, die elk gemiddeld één bladzijde beslaan. | |
Het geluk in de praktijkOp het einde van zijn inleiding vat Van Craen zijn bevindingen samen. De belangrijkste vaststelling wordt er niet meer in vernoemd - dat namelijk de verhalen uitermate eenvoudige momenten oproepen: een kandidaat-kleuterleidster die op het einde van haar stage een bloem en een zoen van elke kleuter krijgt, een kind dat de kwast op de paardenmolen heeft bemachtigd, een paar onhandige danspasjes met een terminaal zieke echtgenoot... In zijn samenvatting wijst Van Craen eerst op twee elementen waar de kostbare momenten niet om gaan. Ten eerste heeft geen enkel van de beschreven geluksmomenten geld gekost. We werken ons te pletter om geluk te verdienen, maar realiseren ons niet hoeveel kostbare momenten ons daardoor ontglippen. Ten tweede speelt het materiële weinig of geen rol. Hieraan kan nog een derde punt toegevoegd worden: de gelukservaringen zijn zelden het directe resultaat van eigen streven of noeste arbeid geweest. Telkens werden de personen overvallen door geluk. Waar draait het dan wel om? Van Craen zijn in de verhalen andermaal twee elementen opgevallen. Ten eerste staat in heel wat verhalen verbondenheid | |
[pagina 352]
| |
centraal: met de natuur, vrienden of één enkele geliefde. Het gevoel deel uit te maken van een groter geheel breekt duidelijk het individualisme open dat zo kenmerkend voor deze tijd heet te zijn. Een tweede aspect is het grote aantal herinneringen aan de kindertijd. Het kindergeluk lag nooit in duur speelgoed, maar veeleer in geborgenheid, verbeelding, en het gevoel erbij te horen en te kunnen verlangen. Ook de natuur boeit de kinderen sterk. Wellicht omdat zij zonder klok en agenda leven en nog zoveel te ontdekken hebben, zijn zij minder onderhevig aan hetgeen Max Weber de onttovering van de wereld noemde, en kunnen zij heel ontvankelijk in het hier en nu leven. Tussendoor vermeldt Van Craen ook een derde element, de opvallende aanwezigheid van grootouders. Daarbij merkt hij op: ‘zij wisten, onttrokken aan de ratrace en consumptiegekte, de essentie te bieden’. Ook deze bevindingen van de auteur kan de lezer aanvullen. Mij is de traagheid opgevallen waarmee de verhalen zich afspelen. | |
BedenkingenDe eenvoud die zo centraal staat in het boekje roept wel een aantal vragen op. Waarom konden de ondervraagde personen zich hun momenten van tijdloos geluk vaak niet meer herinneren zonder hypnose? Misschien werd de eenvoud van de verhalen wel iets spectaculairder gemaakt door de techniek van de hypnose, die zich juist op vergeten momenten richt. En bijgevolg mogen we veronderstellen dat ook de meer traditionele gelukservaringen, zoals huwelijken en geboorten, wellicht even kostbaar zijn als de belevenissen waar Van Craens proefpersonen aan gedacht hebben. Maar deze opmerking is bijkomstig, in vergelijking met een andere plausibele verklaring van de noodzaak van de hypnose: ons authentieke gevoel voor geluk wordt onmiskenbaar door de massamedia verdrongen. Zo strookt de traagheid die ik in de verhalen heb vastgesteld allerminst met wat onze schreeuwerige mediacultuur suggereert omtrent geluk. Daardoor zijn we vermoedelijk minder geneigd zulke eenvoudige momenten te delen met anderen ze te koesteren, en dan zullen we ze ook sneller vergeten. Ik heb nog een tweede vraag naar aanleiding van deze ‘eenvoudige’ gelukservaringen. Welke rol spelen dergelijke kortstondige momenten als je op zoek bent naar duurzaam geluk? Iedereen kent wel momenten waarvan hij volop kan genieten, maar tegelijk kan hij een leven leiden dat geteisterd wordt door verscheurende conflicten, verterende ziekten en ondraaglijke stress. Er bestaat toch zoiets als een (on)gelukkig beroepsleven, een (on)- gelukkig liefdesleven, een (on)gelukkig gezinsleven of kortweg een (on)gelukkig leven, zonder dat de éne vorm de andere noodzakelijk hoeft in of uit te sluiten en zonder dat daarmee iets gezegd wordt over de intensiteit van de meest dierbare momenten. | |
De vraag naar het gelukOver één zaak is iedereen het blijkbaar eens: net zoals humor, ethiek of kunst is geluk een begeleidend verschijnsel. Als een onbekende je plotseling vertelt: ‘Eergisteren heb ik een oude vriend zielsgelukkig gemaakt, gisteren ben ik erg humoristisch uit de hoek gekomen, terwijl ik vanochtend dan weer ongemeen ethisch was’, dan heb je er uiter- | |
[pagina 353]
| |
aard het gissen naar, wat voor handelingen die persoon heeft verricht en wat hij de afgelopen dagen precies heeft gezegd. Het geluk incarneert zich in iets wat we op zichzelf niet objectief als geluk kunnen omschrijven (bv., de genoemde zoenen van de kleuters zijn op zich maar contracties en decontracties van hun lippen, maar ze hebben een belangrijke symbolische waarde, net als de genoemde kwast van de paardenmolen). Proberen je geluk te vinden in het geluk zelf leidt tot melancholie, waardoor de vraag waarin de mens zijn geluk dan wel vindt voor de hand ligt. De massamedia schreeuwen van de daken dat ze daartoe het nodige in huis hebben. Dat ze er veel geld mee verdienen hoeft a priori niet verkeerd te zijn. Is het niet prachtig dat de massamedia het publiek geven wat het vraagt, en dat de duizenden die werkzaam zijn in die sector, er bovendien goed hun brood mee verdienen? Op het eerste gezicht lijken de behoeften van het publiek en die van de media perfect samen te gaan, als een toonbeeld van democratie en vrije markt. Is dát niet de welzijnsstaat boven op de welvaartstaat? Of klinkt het te mooi? Allerhande producenten volgen de commerciële logica van kijkcijfers en marketingtechnieken om hun publiek te geven waar het naar grijpt. Echter, wat mensen ten diepste gelukkig maakt, valt niet noodzakelijk samen met datgene waar ze spontaan hun oog op laten vallen als ze de krant lezen, zappen, surfen of winkelen. Wat aangenaam is om naar te kijken, wat verstrooiing brengt of doet dagdromen, houdt niet noodzakelijk verband met onze diepste aspiraties en hetgeen ons waarlijk gelukkig maakt. Het kan er ons evengoed van afleiden. De immateriële en immanente eenvoud, traagheid en ongedwongen verbondenheid die kenmerken zijn van het ware geluk, zijn niet te verzoenen met commercialisering, waarin blitse rages, wilde verlangens en zelfzucht heersen, en manipulatie en materialisme troef zijn. Maar de publiciteit sticht verwarring tussen schijngeluk en waarachtig geluk. De moeilijke vraag waarin we geluk kunnen vinden verwijst m.i. naar een nog fundamentelere vraag, hoe we het kunnen vinden: ‘Hoe word ik ontvankelijk voor geluk?’ Juist op dat vlak werkt het boekje van Van Craen inspirerend. | |
Eventjes tijdloos gelukkigMenselijke verlangens worden vaak opgevat als behoeften. Net zoals de mens voor de bevrediging van zijn honger en dorst welbepaalde stoffen nodig heeft, zouden ook zijn diepere verlangens gericht zijn op bepaalde objecten of waarden. In dat verband vraag ik me af, of de beleving die de proefpersonen onder hypnose deden, eigenlijk niet even zalig was als het oorspronkelijke geluksmoment dat daarin opnieuw in de herinnering kwam. En zo ja, moeten we dan geen centra oprichten waarin wie dat wenst onder begeleiding van geschoolde therapeuten zijn beste momenten opnieuw zou kunnen beleven? Misschien kunnen we op termijn ook fictieve geluksmomenten genereren en bijvoorbeeld de falende student de overtuiging bezorgen dat hij Wittgenstein of Einstein in hoogst eigen persoon is. Na verloop van tijd zal er dan misschien wel wat gemopper ontstaan, vanwege de al te confronterende ervaring met de hypno- | |
[pagina 354]
| |
tiseur, maar tegen die tijd is er wellicht al een goedkoop vaccin uitgevonden om liefhebbers voor een ‘prikje’ eventjes ‘tijdloos’ gelukkig te maken. Dat spoor wil ik echter niet volgen. Virtueel geluk kan hoogstens voorbijgaande illusies opleveren, en een maatschappij die haar leden derwijze in slaap wiegt, doet aan ontmenselijking. Menselijke begeerten zijn geen behoeften die je kunstmatig kunt verzadigen, maar verlangens naar ontmoeting en erkenning. | |
Het ontwrichte gelukHoewel de verhalen die Van Craens proefpersonen vertellen, impliciet en onbedoeld onze hele cultuur bekritiseren, nodigt Van een ontwrichtende eenvoud toch niet echt uit om de barricades op te gaan en de wereld te verbeteren. Evenmin zet het ertoe aan geluksparadigma's of nieuwe ideologieën te ontwikkelen. Het boekje spoort ons vooral aan tot bezinning, over de plaats die ‘geluk’ in ons eigen leven bekleedt. Zo kunnen onze opvattingen over de eenvoudige levensvraag ‘Waarin zoek ik mijn geluk?’ grondig door elkaar worden geschud, als we die confronteren met al even simpele vragen als: ‘Wat heeft mij tot nog toe gelukkig gemaakt?’ of ‘Hoe ontvankelijk ben ik voor geluk?’ Zeker wanneer we beseffen dat die ontvankelijkheid nauw samenhangt met de keuzes die we dagelijks maken. Heeft Van Craen gelijk als hij beweert dat geluk van een ontwrichtende eenvoud is, dan mag je daar gerust aan toevoegen dat onze hedendaagse denkbeelden over geluk totaal zijn ontwricht. □ Luk Sanders Wilfried Van Craen, Van een ontwrichtende eenvoud. Dierbare momenten van 77 mensen, Scoop, Gent, 2000. |
|