Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |||||||||
ForumPublieke eredienstIn de strijd tussen ouders en kinderen over vuurwerk gelden ‘sterretjes’ als een troef in de handen van de ouders; tot een bepaalde leeftijd laten kinderen er hun behoefte aan knallende opwinding en spectaculaire branie mee afkopen. Maar uitgerekend dit onschuldige placebo voor het echte werk lijkt wel de directe oorzaak geworden te zijn van het drama dat zich in de nieuwjaarsnacht in Volendam heeft afgespeeld. Jongelui spelen aan het begin van wat een feestelijke nieuwjaarsfuif moet worden met een bundeltje ‘sterretjes’, de ondertussen uitgedroogde kerstversiering in café 't Hemeltje vat vlam, er ontstaat paniek. Een uur later begint duidelijk te worden dat in een hele (jonge) generatie van het dorp een gapende bres is geslagen: (ondertussen) veertien doden en bijna honderdvijftig zwaar gewonden. Ik sluit niet uit dat de sterretjesdragers met hun ouders het nodige getouwtrek achter de rug hadden. Hoewel het bij de laatste jaarwisseling - de enige gelegenheid waarbij in ons land massaal vuurwerk wordt afgestoken - niet echt duidelijk werd, heeft de vuurwerkramp in Enschede in mei 2000 in Nederland diepe sporen nagelaten. In veel gezinnen is gewikt en gewogen: wel of geen vuurwerk. De ouders - toch maar niet; de jeugd - toch maar wel. In Volendam konden een paar ouders die afwegingen in hun voordeel beslissen. Ik kan mij voorstellen dat zij hun standpunt, hoe wijs ook, nu grondeloos betreuren. Per slot, het is beter als je kinderen op straat vuurwerk afsteken, met alle irritatie, overlast en rotzooi vandien, dan dat ze in een helse cafébrand terechtkomen. Bij het ontwaken op Nieuwjaarsdag 2001 wordt Nederland geconfronteerd met wat vanaf het begin wordt gekarakteriseerd als een ramp. Het lijkt ongepast, maar vrijwel vanaf dat begin vroeg ik mij af of ‘ramp’ de juiste aanduiding is. Een drama, zelfs tragedie, met verschrikkelijke, ja, rampzalige - vreemd woord - gevolgen. Maar een ramp? Moet je ‘ramp’ definiëren vanuit de gevolgen of vanuit de oorzaak? Ik | |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
neig naar het laatste. Lawines en aardbevingen, overstromingen en vulkaanuitbarstingen, periodes van extreme droogte of neerslag of kou of hitte kunnen rampen veroorzaken. Ze doen dat veelvuldig; vaak in landen waar de mensen toch al niet veel te verliezen hebben. Bangladesh, India of El Salvador bijvoorbeeld. De gevolgen kunnen zeker zo rampzalig zijn - wat een vreemd woord toch - wanneer een vliegtuig op een stadswijk neerstort, een vuurwerkfabriek midden in de bebouwde kom ontploft of een café vol jongelui uitbrandt. Maar juist vanwege de andersoortige oorzaak vind ik ramp toch niet het juiste woord. Er klinkt te veel overmacht in door waar, hoe dan ook, sprake is van menselijk falen. Er is dus ook sprake van schuld. Van een keten van schulden die, bijna ironisch, lijkt te beginnen bij onschuldige sterretjes, om zich via slordige versiering door te zetten naar onvoldoende voorzieningen en beveiligingen, naar de door de overheid verleende vergunningen en naar de controle daarop door diezelfde overheid. Alle schakels in die keten van schuld dragen het hunne bij aan deze gevolgen. Er kan onderling eindeloos geschoven worden met de toebedeling van de doorslaggevende schuld. De keten wordt zo lang en zo complex, dat het gebeuren toch iets krijgt van een ramp. Maar kern blijft menselijk falen. Welke mens is subject van dat ‘menselijk’? Na enige dagen verschijnt de eigenaar van de bar op de tv. Hij is zeer aangeslagen, ‘zit volkomen kapot’, in de woorden van zijn advocaat. Ook in zijn familie heeft de ontvlambaarheid van zijn negotie wonden geslagen. Zoveel weet hij duidelijk te maken: dit vindt hij verschrikkelijk, dit had nooit mogen gebeuren, hij zou er wat voor overhebben als het nooit gebeurd was. Dat is wel het minste, denk ik. Maar in elk geval is moedwil voor het moment uitgesloten. Terwijl die, laat ons realistisch wezen, bij het uitbranden van bedrijfspanden niet altijd uit te sluiten is. Ondertussen wordt ook duidelijk dat het met de naleving van de bouwvoorschriften en de voorwaarden voor de horecavergunning niet helemaal in orde was. Of zelfs helemaal niet - de precieze maat moet nog worden bepaald. Dorpse verhoudingen, denk je dan. Al sinds zijn roemruchte verleden als vissersdorp is Volendam - met alle vissersplaatsen in Nederland, België en de rest van Europa - berucht om zijn weerbarstige verhouding met overheden en de door hen, ambtelijk of parlementair gestelde regels. Enige sympathie daarvoor heb ik nooit kunnen onderdrukken. Zeker niet in het geval van Volendam; het dorp heeft sinds mijn jeugd een apart plaatsje in mijn hart. Maar hier worden de gevolgen van de weerbarstigheid te serieus voor vertedering. Daarmee worden ook de autoriteiten subject van het predikaat menselijk: hebben zij de juiste voorschriften gesteld en hebben zij voldoende toegezien op de naleving ervan? Het drama krijgt expliciet een politieke dimensie. Het subject van ‘menselijke reactie op het falen’ is zo mogelijk nog breder. Uiteindelijk omvat het de bevolking op grote schaal die, op de hoogte gebracht en gehouden door de media, massaal uiting geeft van zijn ontzetting en medeleven. In die massa springen enige groepen eruit. Er is de directe hulpverlening in de nacht van verschrikking door brandweer, politie en talloze vrijwilligers. Er is de opname en de verzorging van de slachtoffers in ziekenhuizen in binnen- en buitenland. Er komen verdere processen van hulpverlening op gang. Er is de opvang van de | |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
overlevenden en hun leeftijdgenoten. In de berichtgeving erover valt de argwaan van de Volendammers op tegenover professionele agogen en traumateams: in ons dorp hebben we altijd met elkaar de problemen opgelost. De nadruk komt te liggen op praatgroepen op school en in het jongerencentrum. Er is de pastorale dienst van de kerk. Volendam staat bekend als een katholieke enclave. De pastoor bezoekt de gewonden, bidt en zegent hen. Met de nabestaanden, in dit dorp meer dan een kluitje familieleden en vrienden, begraaft hij de doden. Een discreet, geladen afscheidsritueel. De media worden op afstand gehouden. Er zijn ook rituelen met aanmerkelijk hoger publiek gehalte. Zij tonen genadeloos hoe publieke ritualisering menselijk falen, gewild of ongewild, de trekken geeft van ramp. Er worden condoleanceregisters geopend die door tallozen getekend worden. Er wordt een banknummer geopend waarop giften voor de slachtoffers kunnen worden gestort. En er zijn de bezweringen van de politici, van hoog tot laag: er komen onverbiddelijke onderzoeken, genadeloos zal de onderste steen bovengehaald worden, de verantwoordelijken zullen ter verantwoording worden geroepen, de schuldigen zullen hun straf niet ontlopen, van de politici en ambtenaren die in gebreke zijn gebleven zullen de koppen rollen. Dit is niet de eerste (pseudo-)ramp in Nederland; het is dus ook niet de eerste keer dat we dit horen. Het moet worden gezegd en gedaan. Maar wat schiet je ermee op? Men zegt dat het is om ervan te leren. Maar de media inventariseren gretig de lessen van de Bijlmerramp en Hengelo die kennelijk niet geleerd zijn. Juist in deze tijd komen eerste resultaten naar buiten van onderzoeken naar wat er in Hengelo is gebeurd. Niet de leergierigheid van autoriteiten en instanties springt in het oog. Wel de gretigheid waarmee zij elkaar de zwarte piet beginnen toe te spelen en het eigen stoepje schoonvegen. In de aankondiging van een boek over de excuuscultuur (dr. R. Nauta, Excuus, pardon, het spijt me, Valkhofpers, 2001) lees ik: De trivialisering van de schuld past in een wereldbeeld waarin niet meer een besef van goed en kwaad voorop staat, van wat hoort en mag, maar waarin het vooral aankomt op vertoon en vertoog. Het heftig verlangen bij velen naar een vertoon van falen heeft vermoedelijk meer te maken met de wens geen gezichtsverlies te lijden dan met een behoefte uiting te geven aan reëel gevoelde schuld. Einde citaat. Ik zie het glunderende gezicht voor me van de burgemeester, die het eerste debat in de gemeenteraad over de kwestie heeft overleefd en daarover een complimenteus telefoontje heeft gehad van zijn superieur. Wat is er nog echt en wat slechts vertoon? Bijna twee weken na het gebeuren is er wat zich in het grondig geseculariseerde Nederland aan het profileren is tot publieke eredienst bij uitstek: de stille tocht, afgesloten met een ingetogen massabijeenkomst. Sinds enige jaren wint dit ritueel aan populariteit. Het is in zwang gekomen als reactie op de dood van slachtoffers van zinloos geweld. Het initiatief ervoor ligt doorgaans bij een kleine kring van vrienden en verwanten van de slachtoffers. Maar zij slagen er steeds in om het over te dragen op massa's van duizenden. De autoriteiten, burgerlijk en kerkelijk, verlenen graag en voluit hun medewerking. Om de rouw te kanaliseren? Om de frustratie en woede over hun falen - in de anonieme, verstedelijkte agglomeraties zijn geweld en gevoelens van | |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
onveiligheid onhanteerbaar aan het worden - onder controle te houden? Deze tochten trekken op in het schemerige tussengebied van falen en ramp. Het falen heeft een zodanige omvang en complexiteit bereikt dat het als een ramp wordt beleefd. Maar tegelijk zit er in deze rituele reactie ook een soort boodschap: men weigert definitief menselijk falen als ramp te aanvaarden. Niemand weet hoe het als falen onder controle te krijgen is. Maar de boodschap is niet alleen dat het nooit had mogen gebeuren, maar vooral dat het voorkomen had moeten worden. Hoe? Door wie? Wie het weet mag het zeggen. De massale stilte zegt alleen dat dat gemoeten had. Deze tocht heeft op vrijdagavond plaats. De televisie doet verslag. Mij valt op hoe het als twee druppels water lijkt op wat we de afgelopen jaren als massaal rouwbetoon te zien kregen. Maar dat maakt het niet minder indrukwekkend. Kennelijk zijn dit de situaties voor idioom en repertoire, niet voor originaliteit en experiment. Ik meen ook nogal wat citaten te zien uit, of minstens toespelingen op, zo'n beetje het enige nationale ritueel in het Koninkrijk der Nederlanden: de kranslegging bij het Nationaal Monument op de Dam te Amsterdam tijdens de jaarlijkse dodenherdenking op 4 mei. Hier weliswaar geen militairen maar wel autoriteiten; onder de aanwezigen zijn o.a. de kroonprins, de minister-president en de kardinaal, zo gewoon mogelijk, bijna incognito, maar wel de stoet aanvoerend. Er worden bloemen gelegd bij de plek des onheils. Men verzamelt zich in het voetbalstadion om te luisteren naar enkele korte speechjes en muziek. Het verloopt waardig en ingetogen. De bijdrage springt eruit van het meisje dat niet de besmuikte toon van dit soort bijeenkomsten kiest, maar onverbloemd uitspreekt dat zij woedend is dat economisch profijt het kan winnen van de veiligheid van mensen. Onverwacht maar hartverwarmend is ook het applaus dat de pastoor vraagt om de slachtoffers die in de ziekenhuizen de bijeenkomst via de radio volgen, een hart onder de riem te steken. Opmerkelijk is de afsluiting van de bijeenkomst: het Ave Maria, gezongen door Jantje Smit. Jantje is de jongste paladijn van de palingpop - met echte paling een succesvol exportartikel van Volendam - en lieveling van Nederlandse en Duitse oma's en moeders. Nu frappeert niet de repertoirekeuze of deze uitvoerder; wel dat op de regionale televisie dat slotlied wordt aangekondigd als ‘de uitsmijter’. Deze faux pas van de omroepster zet aan het denken. Zij maakt attent op het risico dat je loopt met publieke rituelen in een samenleving die daarvoor niet (meer) over voldoende ondergrond beschikt. Natuurlijk kent de omroepster de term uitsmijter. Als modern meisje, een chick van deze tijd, begeeft zij zich in het uitgaansleven, en disco's en bars hebben uitsmijters. (Ook 't Hemeltje had uitsmijters; zij hebben zich, is gemeld, bij de eerste hulpverlening onderscheiden.) Actief in de media weet zij dat programmering van muziek, of het nu is voor een massaal popconcert of voor een muziekuurtje van de regionale radio, niet als een nachtkaars uit moet gaan maar moet toewerken naar een uitsmijter. Waarschijnlijk zegt het woord slotlied haar, grondig geseculariseerde Hollandse, weinig tot niets. Uiteraard wist zij dat deze manifestatie niet zomaar in het verlengde lag van de haar zo vertrouwde sferen van uitgaan, popconcerten en lekkere radioprogramma's met hun uitsmijters. Ja, dat die zich daartoe kritisch verhield. Maar zij beschikte | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
niet over de woorden om dat verschil uit te drukken. Zij had waarschijnlijk niet eens het benul, dat de wijze waarop zij het feitelijk aankondigde grondig fout was. Dat kan men onnozel vinden, zelfs barbaars. Ik vind dat. Maar het is wel de onnozele barbarij waarmee we dag in dag uit in de media worden geconfronteerd, als het over belijdenis, rituelen en spiritualiteit gaat. In bepaalde situaties zijn collectieve, publieke rituelen van vitaal belang. Met dat inzicht alleen beschik je nog niet over de taal en de vormen om ze adequaat gestalte te geven. Nederland is op dat punt noch rijk bedeeld, noch erg bereid om zijn poverheid te ontstijgen. Mogelijk kan het met minder dan in barokke katholieke culturen gewenst wordt/werd. De soberheid van de reformatie dwingt om je op de kern te concentreren, waardoor die wel met veel zwarigheid belast wordt. Met het protest en het spontane applaus, met het Volendams Operakoor en het Ave Maria tot slot, werd die protestantse stijl in dit geval wat doorbroken. Maar het bleef een stille tocht: ingetogen, sluiks in het schemer en in de massale opkomst een luide schreeuw van onmacht. De aankondiging van het slot als uitsmijter, via een officieel medium, geeft te vermoeden dat in de toekomst de behoefte aan publieke eredienst nog zo hoog moge oplopen, de mogelijkheden om aan die behoefte tegemoet te komen zullen steeds poverder en kaler worden. Ook op dit punt treft de overheden blaam. Het beginsel van scheiding van kerk en staat wordt in Nederland zo prinzipienreiterig verstaan en toegepast, dat de zorg voor publieke eredienst vrijwel geheel uit het takenpakket van de overheid is verdwenen. Verschrompeld tot het bewaken van het correcte protocol. Het Hof laat zo nu en dan een gouden koets uitrijden en bij prinselijke huwelijken worden kerkelijke tradities ter zake weer eens onder de publieke aandacht gebracht. Zonder dat zou ons land op dit punt een volstrekt troosteloze aanblik bieden. Misschien vinden de reformatorische kerken dat niet eens erg. De katholieke kerk heeft haar handen vol aan het binnenkerkelijk op orde en bij de tijd houden van haar rijke rituele traditie. Maar het volk, in grote getale geseculariseerd en vervreemd van wat de denominaties te bieden hebben, lijkt er toch geen vrede mee te hebben. Een dubieuze aanwijzing daarvoor zijn voor mij de rituele erupties waarmee wij soms geconfronteerd worden: bij de uitvaart van nachtclubeigenaren en onderwereldfiguren, rond voetbalwedstrijden en sportsuccessen. Op zich zo onschuldig, dat het kan bevreemden dat ik ze in deze context ter sprake durf te brengen. Maar zo onschuldig zijn ze niet. Voortdurend dreigt de omslag naar erupties van ‘wilde religiositeit’, met het daaraan impliciete hoge gehalte aan gewelddadigheid. Een serieuze bedreiging voor een hoogontwikkelde en overgeciviliseerde maatschappij. Ik herinner aan de rellen tijdens het Europese Voetbalkampioenschap van afgelopen zomer. Ik herinner aan het voetbalvandalisme van ieder weekeinde. Ik herinner aan de vlam in de pan in mijn eigen stad, begin december, toen na de ongelukkige dood van een notoir felle supporter, het stadsbestuur een wedstrijd verbood. Wij zijn erop getraind deze verschijnselen in juridische, zelfs criminologische termen te begrijpen. Mij zou het niet verbazen dat ze ons uit handen glippen, omdat we de gevoeligheid voor en het zicht op hun religieuze en rituele dynamiek - uiteraard in een veel algemenere dan specifiek christelijke of kerkelijke zin - hebben verlo- | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
ren. Zelfs: niet willen toelaten. Seculiere politiek stoot hier op onverwachte grenzen. Zo bezien is het niet zo'n absurd grote sprong, als ik het probleem van de publieke eredienst tot slot ook nog kort ter sprake breng op een totaal ander niveau, waarop het actueel (aan het worden) is. Men fluistert dat de prins van Oranje, Willem Alexander, erfgenaam van de Nederlandse troon, een vriendin heeft. Het gerucht gaat, dat het serieus aan is en dat het wel eens tot een huwelijk zou kunnen komen. Hoe het precies zit weet niemand, want er is nog geen sprake van een officiële verloving; de Rijksvoorlichtingsdienst wilde nog niet verder gaan dan de bevestiging van een bijzondere vriendschap tussen prins Willem Alexander en Maxima Zorreguieta. Dat het Hof, de regering en de voorlichtingsdienst nog niet verder kunnen of willen gaan, zou ook wel eens iets te maken kunnen hebben met complicaties op dit punt de publieke eredienst. Er doen er zich namelijk twee voor, de ene overkomelijk, de ander gevoeliger: de godsdienst en de vader van de eventuele bruid. Maxima Zorreguieta is katholiek, heeft een deel van haar vorming bij religieuzen gekregen en schijnt haar godsdienst serieus te nemen. Twee geloven op een kussen! Maar daar zou in deze oecumenische tijden toch wel een mouw zijn aan te passen. Eerdere experimenten met een oecumenische inzegening annex bevestiging van een prinselijk huwelijk waren geen onverdeeld succes. Maar de complicaties zijn voor een deel incidenteel en zeker niet onvermijdelijk. Dit probleem scharniert naar het tweede: de vader van de bruid. In de ook kerkelijk ingekaderde traditie van haar familie moet hij haar naar het liturgisch centrum geleiden en daar aan de bruidegom overdragen. Hij heeft een eigen rol in het ritueel, een die ik ooit in Sevilla de koning van Spanje zag vervullen. Nu is de vader van de bruid om het zacht te zeggen, in Nederland niet onomstreden. Hij was als burger minister van Landbouw tijdens het militaire bewind van Videla. Hij moet dus op een of andere wijze op de hoogte zijn geweest van, zelfs in meer of mindere mate betrokken zijn geweest bij de grove schendingen van de mensenrechten die toen plaatshadden. Naar de mate waarin hij verantwoordelijk was / is wordt een grondig onderzoek ingesteld, waarbij alweer de onderste steen moet bovenkomen. Maar zoveel staat al vast: helemaal niet-verantwoordelijk kan hij niet geweest zijn. Dus is hij in Nederland omstreden. Wij solidariseren ons snel - en dat siert ons - met mensenrechtenbewegingen waar ook ter wereld; wij hebben dat indertijd ook gedaan met die in Argentinië onder Videla, met name met de Dwaze Moeders van de Plaza del Maio. Niemand wil zover gaan om vader Zorreguieta het recht te ontzeggen bij de eventuele bruiloft van zijn dochter met de kroonprins van Nederland aanwezig te zijn. Maar niet in een publieke rol. Aanvankelijk werd daarbij gedacht aan de obligate balkonscène waarbij hij dan, samen met ons staatshoofd en het bruidspaar, adressaat zou worden van de juichkreten van het volk. Niemand had toen nog gedacht aan zijn rol tijdens de kerkdienst. Daarover wordt nu in het parlement achter gesloten deuren van gedachten gewisseld. Interessant zijn twee posities. De eerste: de inrichting van een kerkdienst is een zaak van de kerk, in samenspraak met de direct betrokkenen, en valt dus, vanwege het beginsel van scheiding van kerk en staat, buiten de competentie van de politiek. De andere: je moet hier onder- | |||||||||
[pagina 255]
| |||||||||
scheid maken tussen kerkdienst en protocol. Over de kerkdienst zelf heeft de politiek niets te zeggen. Maar over het protocol wel degelijk. Waar dat politieke consequenties heeft, bv. een publieke profilering van de vader van de bruid in de onmiddellijke nabijheid van de moeder van de bruidegom, dus van ons huidige en toekomstige staatshoofd, moeten ingegrepen worden. Alsof middeleeuwse canonisten aan het woord zijn! Maar het zijn Nederlandse parlementariërs en de grondigst geseculariseerden zijn het luidruchtigst. De politiek eerst-verantwoordelijke, de Minister-President, hult zich in superieur stilzwijgen. Hoe de eventueel huwenden over een en ander denken is onbekend. Zijn er conclusies te trekken? Deze lijkt mij: wij hebben ons met de principiële afwijzing en praktische verwaarlozing van publieke eredienst behoorlijk in de nesten gewerkt. Voorts: de overwegingen die daarvoor ooit golden zijn achterhaald door de maatschappelijke ontwikkelingen. Steeds minder ervaren individuen zich als de drager daarvan en dus verantwoordelijk ervoor. Zij ervaren zich deel van een massa en zijn zich maar al te scherp bewust van de gevaren van hun anonimiteit in verstedelijkte agglomeraties en van hun onmacht. Onder vertoon en vertoog woekert gevaarlijke frustratie. Ten slotte: het effect van de gretige aandacht van de media voor wat zich in dat complexe geheel voordoet, is een factor op zich. Sommigen hebben dat door en gebruiken het: de Paus, het Hof, commerciële instanties, onder andere. Maar de Nederlandse politiek wordt daarvoor te veel voor de voeten gelopen door haar obsessies, door paars zelfs als principes gepresenteerd. Maar uiteindelijk is het slechts een ‘testimonium paupertatis’, vrucht van een kaalslag van eeuwen, symptoom en aanjager van barbarij. □ Pieter Anton van Gennip | |||||||||
‘Verklaring over de migranten’ van de provinciale oversten van de Europese jezuïetenIn het jaar 2000 is elke maand in Streven een artikel verschenen dat een of ander aspect van de vluchtelingenproblematiek belichtte. In aansluiting daarop volgt nu de recente verklaring van de provinciale oversten van de Europese jezuieten over migranten en vluchtelingen. De Jesuit Refugee Service bestaat nu twintig jaar. Die organisatie is uitdrukkelijk opgericht om vluchtelingen bij te staan en om voor hun zaak te pleiten. Op dit ogenblik zijn er over de hele wereld zo'n vijftig miljoen vluchtelin- | |||||||||
[pagina 256]
| |||||||||
gen, en niets wijst erop dat dit getal zal afnemen. Tegen een dergelijke schending van de menselijke waardigheid en de globale solidariteit moet worden opgetreden. In dit Jubileumjaar 2000 beseffen wij dat de christelijke inspiratie die aan de grondslag ligt van onze Orde en die ons nu nog bezielt, ons dwingt vrijuit te spreken. Er is een onaanvaardbare kloof tussen wat de wereldgemeenschap zou kunnen doen als ze zou willen en wat ze daadwerkelijk doet, en daar ligt een grote uitdaging.
Die vier overwegingen hebben ons tot het opstellen van onderhavige verklaring aangezet. Europa is een kruispunt: een geografisch kruispunt tussen Oost en West, een cultureel kruispunt tussen onze verschillende culturen en een kruispunt tussen rijk en arm, Noord en Zuid, ontwikkelde en onderontwikkelde gebieden. Zo'n kruispunt kan een bron zijn van conflict en spanningen; de oorlogen van de voorbije eeuw zijn de getuigen van wat er kan gebeuren als men zulke spanningen laat overslaan in haat en geweld. Zo'n kruispunt kan echter ook een bron zijn van creativiteit en idealisme; de grote culturele prestaties van ons continent laten duidelijk zien wat er gerealiseerd kan worden wanneer de mensheid naar echte waardigheid streeft. | |||||||||
De oorzakenDe oorzaken van de vluchtelingencrisis zijn complex en tegelijk eenvoudig: oorlogen, gebrek aan menselijkheid, rassenhaat, hongersnood en vreselijke armoede. Het is tragisch dat we, in een deel van de wereld, grote technologische vooruitgang en economische welvaart boeken, terwijl in andere delen zo'n ontzaglijk groot lijden is. | |||||||||
De tekenen van de tijdHeel wat aspecten van de vluchtelingenproblematiek maken ons nu erg bezorgd. De gewetenloze mensenhandel: sinds de legale toegangswegen voor hen die Europa willen binnenkomen zijn afgesloten, worden deze mensen dikwijls het slachtoffer van gewetenloze mensenhandelaars. Terwijl Europese regeringen hard optreden tegen het binnensmokkelen van mensen, worden de methodes om illegaal binnen te komen heel duur en gevaarlijk. De recente ontdekking in Dover van achtenvijftig mensen die in een container verstikt zijn, heeft ons allen geschokt. Maar we moeten er daadwerkelijk iets aan doen. Deze doden mogen we niet vergeten, zoals we andere faits divers uit de pers gemakkelijk vergeten. Een probleem voor een groter Europa: sinds de grenzen van de West-Europese landen gesloten zijn, is het probleem verder naar het Oosten doorgeschoven. Polen, Hongarije en de Tsjechische Republiek nemen nu vluchtelingen op uit Sri Lanka, Soedan en nog andere landen: vele zoeken werk, vele zoeken veiligheid, de meeste proberen verder naar het Westen te gaan. De globalisatie gooit de markt open, maar niet de grenzen: de globalisatie heeft de grenzen geopend voor informatie, kapitaal en goederen, maar niet voor mensen. De bedoeling is vluchtelingen en migranten op afstand te houden. Om nieuwkomers buiten te houden worden ingewikkelde maatregelen genomen, zoals hogere vereisten om een visum te krijgen, afschrikkingsmaatregelen zoals opsluiting en het afhouden van sociale voordelen, en | |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
maatregelen waardoor een staat zijn verantwoordelijkheid ontloopt (bv. door asielzoekers slechts een voorlopige status te verlenen, of door verdragen met andere landen aan te gaan om vluchtelingen door te sturen, of door ze terug naar huis te sturen als hun land van oorsprong tot de zgn. ‘veilige derdewereldlanden’ behoort). Heel bijzonder maken wij ons zorgen over de toenemende vrijheidsberoving van asielzoekers en migranten. De media kunnen een stereotiepe beeldvorming verscherpen: de media moeten er zich bewust van worden dat ze het vuur van de haat kunnen aanwakkeren en op zich al overdreven angsten nog doen toenemen. Dat kan leiden tot haat en wantrouwen en zelfs tot aanvallen op migranten, vooral in stadsgedeelten die reeds minder goed bedeeld zijn en waar mensen - ten onrechte - de indruk hebben dat vluchtelingen heel wat voordelen krijgen, terwijl zij daardoor zelf achtergesteld raken. Een evenwichtiger verslaggeving kan integendeel de integratie van vluchtelingen en migranten in de lokale bevolking aanzienlijk bevorderen. Die houding verdient aanbeveling. Wie de armoede ontvlucht heeft behoefte aan een meevoelende reactie: er is een verschil tussen politieke en economische vluchtelingen. De armoede ontvluchten is evenwel een rechtmatige daad, waarop gereageerd moet worden: op lange termijn, door de weloverwogen hulp aan ontwikkelingsgebieden te bevorderen, en op korte termijn, door een meevoelende tegemoetkoming aan vluchtelingen die uit die streken vandaan komen. De behoefte aan immigratie: een aantal Europese landen begint thans te beseffen dat vanwege de demografische achteruitgang migranten onmisbaar geworden zijn om de economie op peil te houden. Toch mogen migranten niet alleen beschouwd worden als economisch bruikbaar: het zijn mensen met rechten. Bovendien, als de ontwikkelde landen de beste en knapste mensen van de ontwikkelingsgebieden aantrekt, en er zelfs op uit zijn die planmatig te rekruteren, nemen ze uit die landen juist die krachten weg die grotelijks zouden kunnen bijdragen tot de plaatselijke ontwikkeling. | |||||||||
Oproep tot actie
| |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
| |||||||||
De getallenIn 1999 hebben de vijftien lidstaten van de EU ruw geschat 360.000 aanvragen voor asiel gekregen. In een wereld met ongeveer vijftig miljoen ontheemden is dit in verhouding maar een kleine hoeveelheid; het is van vitaal belang dat een gevoel voor verhoudingen bewaard blijft. We mogen ook niet vergeten dat Europeanen in het verleden zelf migranten zijn geweest. Ongeveer vijftig miljoen inwoners hebben Europa verlaten tussen 1800 en 1940, van wie zeventien miljoen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland, tien miljoen uit Italië, zes en half uit Spanje en Portugal en zes miljoen uit Duitsland. In landen zoals Spanje en Ierland duurde deze emigratie voort tot in de jaren zeventig. | |||||||||
BesluitVluchtelingen behoren vandaag tot de meest kwetsbare mensen. Zij hebben huis en familie verlaten en weinig bezittingen meegebracht. Misschien is alles wat zij nog hebben hun waardigheid als mens. Die waardigheid moeten we eerbiedigen, beschermen en proberen te bevorderen. Daardoor zal ook onze eigen waardigheid verrijkt worden, zullen wij menselijke solidariteit promoten en bouwen aan een gemeenschappelijke toekomst. Vandaag staat onze wereld voor een keuze. We kunnen barrières bouwen, sommige mensen uitsluiten en andere opnemen. Wij kunnen muren oprichten die altijd maar hoger moeten worden naarmate het geroep van hen die buitengesloten zijn alsmaar luider wordt. Ofwel kunnen wij ons inzetten voor een globale orde waarin rechtvaardigheid en gelijkheid de voornaamste waarden zijn en waarin ons geloof in onze gemeenschappelijke mensheid is vastgelegd en vertaald in maatschappelijke structuren. De geschiedenis heeft aangetoond dat de eerste weg tot oorlog en geweld leidt, terwijl de tweede weg vrede en ontwikkeling meebrengt. Wij doen een beroep op de regeringen om vrijgeviger wettelijke voorzieningen te verschaffen aan hen die Europa willen binnenkomen - zowel asielzoekers als sociaal-economische migranten. Wij dringen er bij de jezuïeten op aan dat zij al wat in hun macht ligt zouden aanwenden om de publieke opinie gunstiger te stemmen tegenover de rechten van mensen die van het ene land naar het andere trekken. Wij vragen de media ervoor te zorgen alle krantenkoppen te vermijden die vreemdelingenhaat doen toenemen. Wij dringen erop aan dat de evangelische eis van eerbied voor de menselijke persoon en van gastvrijheid onze omgang met migranten, asielzoekers en inwijkelingen zou bepalen.
□ De provinciale oversten van de Europese jezuïetenprovincies | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
Een muur bouwen rond Afrika?In zijn bijdrage van donderdag 18 januari jl. in De Standaard bespreekt Axel Buyse, in de marge van de moord op Laurent-Désiré Kabila, de uitspraak - die hij waarschijnlijk ergens tussen pot en pint heeft opgevangen - dat we maar het best een muur bouwen rond het Afrikaanse continent om pas ‘over dertig jaar eens te zien wat ze ervan gemaakt hebben’. Het gaat misschien eerder over een zucht of een vloek dan een uitspraak, maar toch zullen velen iets soortgelijks gezucht of gevloekt hebben bij het vernemen van de jongste gebeurtenissen in Congo. Maar waarom zouden we een muur bouwen rond Afrika? Wie met het voorstel speelt, denkt waarschijnlijk dat de wereld er gewoon een stuk properder zou uitzien zonder een confrontatie met al dat onfraais. Daarenboven zouden onze politici meer tijd en energie kunnen vrijmaken voor belangrijker zaken. Ten slotte is er ook nog een argument uit eigenbelang: als Afrika ontploft, moet Europa beschermd worden tegen de brokstukken die zich in de vorm van vluchtelingen zullen verspreiden. Buyse zelf vindt een muur anno 2001 allereerst niet realistisch, om de nogal technische reden dat geen poort sterk genoeg zal zijn om Afrikaanse vluchtelingen tegen te houden, en ten tweede omdat een muur intrinsiek faalt: hij zou ‘de fundamenten van ons eigen (West-Europese) waardesysteem’ aantasten. Ikzelf zou toch iets verder willen gaan. Allereerst moet je goed voor ogen houden dat Buyse dit voorstel bespreekt in de marge van de jongste gebeurtenissen in Congo, terwijl het voorstel zelf een muur betreft rond heel Afrika. Dat heeft natuurlijk gedeeltelijk te maken met het transnationale karakter van het conflict waarin de dood van Kabila slechts een kleine schakel is. Anderzijds echter mogen we niet in de val van een dergelijke veralgemening trappen. Afrika is, naast een ‘arm’, ook een zeer divers continent. Zelfs als wij een muur bouwen alleen rond de landen bezuiden de Sahara, sluiten we nog twee landen in die tot de groep van de 20% rijkste landen van de wereld behoren. De zeer uiteenlopende ontwikkelingservaringen in Afrika bezuiden de Sahara tonen aan dat we niet te fatalistisch mogen kijken naar dit deel van de wereld: er is niets wat deze landen voorbestemt tot onderontwikkeling voor de komende decennia. Dit lijkt me een zeer principieel statement tégen het bouwen van een muur. Ten tweede, de hierboven genoemde argumenten pro zijn argumenten aan de kant van de baten. Maar je moet ook de kosten zien: we ontzeggen onszelf immers de mogelijkheid mee te delen in de winst bij het te gelde maken van het ‘geweldige potentieel’ in de Afrikaanse ondergrond. De hierbij gevoegde grafiek (zie volgende blz.) geeft de evolutie van de export van Zaïre/Congo weer. Daaruit blijkt dat je eigenlijk niet van een ‘spectaculaire ineen- | |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
storting’ van de export kunt spreken, wel van zeer grote fluctuaties met een neergaande trend. Opvallend daarentegen zijn de interne verschuivingen binnen de export: terwijl Zaïre in 1980 nog één miljard dollar aan koper exporteerde (zowat een derde van de totale uitvoer), is dat in het Congo van het jaar 2000 1,4 miljard dollar aan diamant geworden (zowat drie vierde van de totale uitvoer). Dat diamant de voornaamste uit Congo uitgevoerde ‘grondstof’ is, zal wel niemand verbazen, dat het over zo'n belangrijke hoeveelheid gaat misschien wel. De beschikbare cijfers registreren overigens uitsluitend de officiële export. Het gaat hier vrijwel zeker om onderschattingen, als je rekening houdt met de soms spectaculaire export van diamant uit buurlanden van Congo die zelf niet over een diamantmijn beschikkenGa naar eind[1]. Uit die omstandigheden besluit ik, ietwat cynisch, dat geef ik toe, dat zelfs het bouwen van een muur alleen maar rond Congo geen kosteloze zaak is. | |||||||||
Export vanuit Congo-Zaïre (gegevens van handelspartners)
Bron: United Nations Trade Statistics. Voor 1998-2000: schattingen op basis van gegevens van verschillende maandrapporten van de Nationale Bank van Congo en de Hoge Raad voor de Diamant. Voor 2000: schattingen op basis van gegevens van het eerste trimester.
| |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
Ten derde, dit cynische argument tegen het optrekken van een muur heeft ook een minder cynische variant: de exportcijfers - onderschattingen, daar mogen we zeker van zijn - laten blijken dat de rest van de wereld bij Congo betrokken is, of we dat nu willen of niet. Betrokkenheid heeft in eerste instantie niets te maken met ethiek of waarden, het is een feitelijk gegeven. De ethiek komt pas achteraf, wanneer wij ertoe komen uit te maken of wij de verantwoordelijkheid voor onze betrokkenheid al dan niet op ons willen nemen. Een dergelijke keuze is belangrijker voor België dan voor andere landen, want onze feitelijke betrokkenheid is gewoon groter: vroeger waren we de grootste afnemer van het koper, nu zijn we de voornaamste afnemer van het diamant: 70 à 80% van alle diamant komt in Antwerpen terecht. Wat we weten over het gesmokkelde diamant laat vermoeden dat het percentage op meer dan 90% ligt. Wij kunnen dus niet kiezen of wij bij de gebeurtenissen al dan niet betrokken willen zijn, onze betrokkenheid is een objectief gegeven, geen subjectieve keuze. Ten vierde, de spectaculaire verschuiving van een kopereconomie naar een diamanteconomie heeft veel te maken met de politiek-economische crisis en de oorlog: het is onmogelijk in deze context te denken aan langetermijninvesteringen en grote kapitaalinjecties, noodzakelijk voor koperontginning. Bepaalde vormen van diamantontginning en -vermarkting worden door de genoemde omstandigheden niet alleen mogelijk gemaakt, ze worden er ook enorm door bevorderd. Daarom hebben de diamanthandelaars ook hoegenaamd geen belang bij nieuwe stabilisatiepogingen. Toch wil ik hier niet per se voor een boycot van de diamanthandel pleiten. Diamant heeft geen intrinsieke eigenschappen die het ongeschikt maken voor de handel. In een land als Botswana vormt de diamantsector de ruggengraat van de economische ontwikkeling. De connectie tussen diamantsmokkel en andere illegale activiteiten in Congo is in de eerste plaats een reactie op het failliet van het legale ontwikkelingsmodel, waardoor elke mogelijkheid tot emancipatie beknot werd. De banden tussen de diamanthandel, wapenhandel, witwasoperaties en valsmunterij - daarover bestaan voldoende bewijsstukken - hebben dat bankroet allicht bevorderd en bestendigd. Toch moeten we ‘oorzaken’ en ‘factoren van bestendiging’ uit elkaar houden, willen we de knoop ontwarren. Als je de hele diamanthandel boycot, werk je de criminalisering van de wereldhandel alleen maar in de hand, en raken de illegale praktijken nog sterker verstrengeld. Die stelling verscherpt het ‘technische’ argument tegen het bouwen van een muur: niet alleen zal een muur niet in staat zijn iedereen en alles tegen te houden, een muur zal ook een situatie creëren waarvan vooral maffieuse lieden zullen profiteren. Ten vijfde kom ik terug op Buyses ‘intrinsieke’ kritiek op de muur. Een dergelijke muur zou niet alleen met ons eigen waardesysteem fundamenteel in tegenspraak zijn - ik vraag me overigens af of mijn eigen waarden en die van mijn vrouw of buren wel op één hoop gegooid mogen worden: zijn wij niet allen fundamenteel verschillend? - hij zou vooral een ontkenning van de universele mensenrechten zijn. Het is niet omdat meerdere regimes in het Afrikaanse continent op een buitensporige wijze fundamentele mensenrechten met voeten treden, dat wij dat zelf dan ook maar moeten doen. De vraag is niet: willen wij ons eigen waardesysteem redden, maar veeleer: willen wij | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
al dan niet onze verantwoordelijkheid op ons nemen wat de fundamentele en universele mensenrechten betreft? Dat de publieke opinie tegensputtert, betekent ook niet dat het op ons nemen van onze verantwoordelijkheid ter zake ondemocratisch is: de ‘publieke opinie’ omvat in dit geval niet alle belanghebbenden (in casu de vijftig miljoen Congolezen lijken schrijnend ondervertegenwoordigd). Onze verantwoordelijkheid voor de verdediging van de mensenrechten eindigt tot nader order niet aan de grenzen van ons kiessysteem. We zouden kunnen besluiten dat de muur rond het Afrikaanse continent er in zeker opzicht al staat, namelijk in ons denken erover. Allereerst lijkt het of wij in het algemeen Afrika onterecht en ongenuanceerd associëren met de negatie van al wat ‘ons’ lief is. Ten tweede zien wij het Afrikaanse continent onterecht als een losstaand geheel, terwijl de Afrikanen toch een onlosmakelijk deel van de wereldsamenleving uitmaken, of wij dat nu willen of niet. Deze redenering gaat des te meer op voor de relatie met Congo, als we alleen maar de huidige (HUIDIGE) handelsstromen tussen beide landen in aanmerking nemen. Wij moeten in deze kwestie geen keuzes willen maken waar er niet te kiezen valt. Dat die relaties tegenwoordig deels gecriminaliseerd zijn, lijkt veeleer het gevolg te zijn van de ‘aparte’ wijze waarop de Afrikanen nu reeds worden behandeld, dan een reden om een muur op te trekken. En je verantwoordelijkheid ter zake op je nemen is geen kwestie van ‘je eigen waarden veilig stellen’, maar een kwestie van fundamenteel respect voor de mensenrechten. □ Tom De Herdt |
|