Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Peter Van Nuffelen
| |
[pagina 217]
| |
van een akkoord alleen nog daardoor bemoeilijkt dat beide landen zich eertijds te ver geëngageerd hebben om nu zonder gezichtsverlies een compromis te aanvaarden dat reeds in 1992 op tafel lagGa naar eind[2]. Datzelfde beeld van een periodieke nationalistische uitbarsting roept nu het aanhoudende protest van de kerk op. Het is evenwel te simplistisch deze gebeurtenis enkel te analyseren als een kwestie van nationalisme. Het recente protest brengt historische breuklijnen aan de oppervlakte, die zo'n benadering overstijgen. Tegelijk ligt hier een interessante casestudy voor, wat de relaties tussen kerk en staat in een orthodox land betreft. Een louter nationalistische invalshoek leidt gemakkelijk tot het simplistische beeld, dat de nationale orthodoxe kerken zich volledig vereenzelvigen met de staat, - zoals sommige specialisten ons nog in verband met de oorlogen in het voormalige Joegoslavië hebben voorgespiegeldeGa naar eind[3]. Dat beeld vraagt om nuancering. In het huidige conflict kun je drie factoren onderscheiden. Allereerst is in Griekenland een tegenstelling tussen kerk en staat gegroeid, hoewel de orthodoxe kerk een grondwettelijk vastgelegde voorkeursrol geniet en Griekenland zichzelf als een orthodox land beschouwt. Ten tweede moeten we oog hebben voor de interne ontwikkeling van de Griekse kerk, die zich naast haar orthodoxe zusters wil affirmeren en zich daarom geen enkele toegeving op het thuisfront kan permitteren. Ten slotte zijn conflicten nooit helemaal te reduceren tot abstracte krachten van lange duur: ook de persoonlijke tegenstelling tussen Simitis en Christodoulos bepaalt het verloop van het huidige conflict. | |
De identiteit van kerk en staatArtikel 3 van de huidige Griekse grondwet bepaalt dat ‘de overheersende godsdienst in Griekenland’ de Grieks-orthodoxe kerk isGa naar eind[4]. Het is geen toeval dat dit artikel prominent in de grondwet figureert. Toen in 1821 de onafhankelijkheidsstrijd losbarstte en een jaar later de eerste constitutie het licht zag, definieerde artikel 2 de Grieken als de ‘autochtone bewoners van het Griekse grondgebied, die in Christus geloven’. Voor deze definitie was de Ottomaanse praktijk om enkel een religieus onderscheid te maken onder de onderdanen bepalend. De religieuze identiteitsdefinitie verdween al in 1844 uit de grondwet, maar dat betekende niet dat Griekenland zich minder affirmeerde als een orthodox land. Allerlei bepalingen in de grondwet sanctioneren het overwicht van de orthodoxe kerk, en maken van de orthodoxie de staatsreligie. Het net geciteerde artikel 3 bleef bestaan. De aartsbisschop van Athene beëdigt de president en de regering. Artikel 16 verbiedt proselitisme. Beslissingen aangaande de orthodoxe kerk mogen volgens artikel 72 uitsluitend in plenaire zitting | |
[pagina 218]
| |
genomen worden door het parlement. Bovendien geniet de kerk allerlei fiscale voordelen. Deze juridisch beveiligde dominantie heeft geleid tot een feitelijke discriminatie van de niet-orthodoxen. Zo was het niet-orthodoxen tot 1988 niet toegestaan onderwijzer te worden, want dan zouden zij ook godsdienst moeten geven. Voor dergelijke discriminaties is Griekenland al herhaaldelijk veroordeeld door het Europese Hof voor de Rechten van de MensGa naar eind[5]. Door de rol van de orthodoxie als staatsreligie en door de feitelijke discriminatie die eruit voortvloeit, lijken kerk en staat in Griekenland samen te vallen. Als we echter van nabij bekijken hoe beide zichzelf definiëren, dan merken we dat dat niet meer het geval is. Omdat de bewoners van Griekenland etnisch niet homogeen zijn, bezigde de Griekse staat al snel na zijn onafhankelijkheid een bredere omschrijving van de Griekse identiteit. De religieuze definitie van de eerste grondwet werd een bredere territoriaal-culturele definitie: iedereen die op het Griekse grondgebied woont en daardoor deelneemt aan de Griekse cultuur, is een Griek. Die bepaling domineert het discours van de overheid tot vandaag: de minderheid in Thracië is officieel niet Turks, maar een minderheid van Griekse moslims, die toevallig ook Turks spreken. De ruimere definitie moest natuurlijk ook politieke doeleinden dienen. Zo gaf E. Venizelos, de belangrijkste Griekse politicus van het begin van deze eeuw, ook de moslims van Kreta een plaats in zijn identiteitsconcept, om de aanhechting van het eiland bij Griekenland (1910-1913) enigszins aanvaardbaar te maken voor de internationale mogendheden. Dat de Turkse minderheid in Thracië officieel als een Griekse moslimminderheid wordt benaderd, zou moeten beletten dat deze minderheid zich tot een vijfde colonne van aartsvijand Turkije ontwikkelt. De officiële ontkenning van de oorspronkelijke nationale identiteit van die Turken had echter als positieve keerzijde dat de Griekse staat zijn eigen identiteitsdefinitie moest verruimen. De Griekse staat moet nu eenmaal de staat zijn van iedereen die op zijn grondgebied woont. Dat de definitie niet uitsluitend territoriaal is, heeft te maken met de belangrijke Griekse gemeenschappen in de diaspora. De Griekse staat blijft die financieel en materieel ondersteunen en als een deel van de natie beschouwen. De identiteitsdefinitie van de Griekse staat is dus territoriaal-cultureel, en omvat zowel de orthodoxe als niet-orthodoxe bewoners van Griekenland, én de Grieken die in het buitenland verblijven. Dit cultureel identiteitsconcept lijkt ook ingang te hebben gevonden bij de bevolking: recent sociologisch onderzoek naar het racisme onder de Grieken heeft aangetoond dat ze mensen niet minachten vanwege hun huidskleur of geloof, maar wel omdat ze tot een inferieure cultuur zouden behoren. De weinige zwarten in Griekenland worden wel aanvaard, terwijl vooral Albanezen (moslims of orthodoxen), maar | |
[pagina 219]
| |
ook Roemenen en Bulgaren vanwege hun vermeende culturele achterstand worden veracht. Terwijl de staat zijn identiteit ruimer bepaalde, bleef de orthodoxe kerk de oude religieuze definitie hanteren. Zij beschouwt zich als de belangrijkste vertegenwoordiger van het Griekse volk en probeert haar bevoorrechte positie te bewaren en eventueel te versterken. Zij beroept zich hierbij op de grondwettelijke bepalingen en op haar historische rol als ‘behoeder van de natie’ tijdens de Ottomaanse overheersing. Aan haar zou het te danken zijn dat het Griekse volk in die donkere tijden niet is verdwenen van de aardbol. Die pretentie is niet helemaal ongegrond, want in het Ottomaanse Rijk stond de patriarch van Constantinopel aan het hoofd van de orthodoxe ‘millet’, de gemeenschap van alle orthodoxe gelovigen, die gedomineerd werd door de GriekenGa naar eind[6]. De discrepantie tussen beide definities verklaart hoe het tot een conflict kon komen. Echter, zolang de overgrote meerderheid van de politici trouwe gelovigen waren, zijn er nauwelijks spanningen geweest. Wel kunnen we in de recente geschiedenis vaststellen dat, telkens wanneer de Griekse democratie zich relatief vrij kan ontwikkelen, zoals na de Tweede Wereldoorlog, de relaties met de kerk minder sterk worden: dan stelt de staat zich zelfbewust op en weigert de macht te delen met een niet-verkozen instelling. Daarentegen heeft de kerk goede relaties onderhouden met het kolonelsregime (1967-1974), dat zelfs op haar steun mocht rekenen (al wil men ons soms wijsmaken dat het enkel om een minuscule minderheid van de clerus ging, onder leiding van Hieronymos): de dictatuur greep immers terug op dezelfde beperkte identiteitsdefinitie als de kerk. De samenwerking van de kerk met de dictatuur, de beginnende secularisatie - de zondagse kerkpraktijk ligt in de verstedelijkte gebieden van Griekenland niet significant hoger dan bij ons - en de opkomst van de socialistische Pasok, onder leiding van Andreas Papandreou, die bij de verkiezingen in oktober 1981 de overwinning haalde, hebben de bijkomende voorwaarden geschapen om de latente spanningen in een open conflict te laten uitbarsten. Papandreou wilde de Griekse maatschappij aan de greep van de kerk onttrekken: zo probeerde hij in 1982 het burgerlijk huwelijk in te stellen, en de echtscheiding met wederzijdse instemming. Tot dan was enkel een kerkelijk huwelijk tussen orthodoxen geldig in Griekenland. Ook toen kwam de kerk daartegen in opstand, met enig succes: het burgerlijk huwelijk werd niet verplicht gesteld, maar alleen met het kerkelijk huwelijk gelijkwaardig verklaard. De huidige eerste minister, Kostas Simitis, ook een socialist, volgt het spoor van zijn voorganger. Zijn regering heeft al meermaals het verlangen geuit Griekenland om te vormen tot een ‘moderne’ staat, en gepleit voor | |
[pagina 220]
| |
een grotere openheid voor niet-orthodoxe Grieken en een sterkere scheiding tussen kerk en staat. Na zijn nipte maar onverwachte verkiezingsoverwinning in april 2000 kondigde hij onmiddellijk aan dat de nieuwe identiteitskaarten zonder vermelding van de godsdienst zullen worden uitgereikt. Hoewel Simitis ongetwijfeld verzet van de kerk had verwacht, weten we niet of hij op de bitse reacties was voorbereid. Hij had immers de afschaffing van de vermelding van de religie al enige tijd aangekondigd, aangezien een Europese richtlijn uit 1997, ter bescherming van de privé-sfeer, die wijziging had opgelegd. Bovendien had het thema al eerder op de politieke agenda gestaan. Andreas Papandreou schafte in 1986 de verplichte vermelding van de religie op de identiteitskaarten af en verving ze door een vrijwillige. Daartegen kwam toen geen verzet van de kerk. In 1991 besloot de conservatieve eerste minister K. Mitsotakis opnieuw het oude systeem in te voeren. Twee jaar later wilde hij die beslissing ongedaan maken, en de vrijwillige vermelding weer instellen. Maar daar stak de Pasok van Papandreou een stokje voor. Dat was geen kwestie van ideologie - de vraag is of Papandreou wel een andere ideologie dan het opportunisme had -, het was gewoon de tactiek van Papandreous oppositiepartij, elke beslissing van Mitsotakis tegen te werken. Hoewel kerk en staat verstrengeld zijn, zijn beide niet identiek. Al een eeuw lang hanteren ze niet meer dezelfde definitie van de Griekse identiteit. Dit verschil heeft alleszins niet tot spanningen geleid zolang kerk en staat sociologisch samenvielen, zolang zowat iedere burger een trouwe gelovige was. Maar daar is de laatste twintig jaar verandering in gekomen. Aangezien kerk en staat echter door de grondwet tot samenwerking zijn veroordeeld, en de sociologische kloof nog niet groot genoeg is om juridische wijzigingen mogelijk te maken, zullen onvermijdelijk nog botsingen volgen. De onverzettelijkheid van de kerk speelt daarbij een belangrijke rol. | |
De machtsdrang van de Grieks-orthodoxe kerkDe heftige reactie van de kerk heeft ongetwijfeld te maken met de universele wet dat niemand graag macht verliest. Maar er is een diepere oorzaak. De Grieks-orthodoxe kerk heeft de laatste jaren de ambitie haar positie binnen de orthodoxie te versterken. Ze wil komaf maken met de dubbele erfenis van haar geleidelijke historische groei, de versnippering van haar grondgebied en de inmenging van het patriarchaat van Constantinopel. Die zelfbewuste houding tegenover de andere kerken laat geen interne verzwakking toe. In 1833 werd een autocefale Grieks-orthodoxe kerk gesticht met als hoofd koning Otho. Dat was een eerste stap in de oprichting van een | |
[pagina 221]
| |
rijkskerk: de Beierse koning en zijn regenten lieten al snel de bezittingen van de kloosters verbeurd verklarenGa naar eind[7]. Door het verzet van de Griekse bevolking en politici verminderde de greep van de koning op de kerk snel. Één element van deze kortstondige othoonse machtsgreep heeft echter duurzame gevolgen gehad: de Grieks-orthodoxe kerk scheidde zich van het patriarchaat van Constantinopel af en ontwikkelde zich tot een nationale kerk. In 1850 werd ze door het patriarchaat als dusdanig erkend. Haar gebied breidde zich samen met dat van de Griekse staat geleidelijk uit: in 1866 kwamen de Ionische eilanden onder haar bevoegdheid, in 1882 Thessalië en een deel van Epirus. De regio's die nog later aan Griekenland werden aangehecht, kwamen evenwel slechts gedeeltelijk of helemaal niet onder het gezag van de Grieks-orthodoxe kerk. Het bestuur van Epirus, Macedonië en Thracië werd pas in 1928, vijftien jaar na hun aanhechting bij Griekenland, aan de Griekse kerk toevertrouwd, met een voorlopige regeling die nog steeds geldt: bestuurlijk hangen deze gebieden af van Athene, maar spiritueel van het patriarchaat. Kreta is autonoom en de Dodekanesos, de Griekse oorlogsbuit van de Tweede Wereldoorlog, hangt rechtstreeks af van het patriarchaatGa naar eind[8]. De Grieksorthodoxe kerk wil sinds lang van die versnipperde situatie af en probeert zich binnen de orthodoxie te affirmeren als het hoofd van een volledig autonome kerk. Het feitelijke gezag van de patriarch over delen van het Griekse grondgebied, de nog steeds aanslepende ‘voorlopige regeling’ in Noord-Griekenland en het morele gezag van de patriarch van Constantinopel, Bartholomaios, die bij het Griekse volk bijzonder geliefd is, zijn haar hierbij een doorn in het oog. De huidige aartsbisschop Christodoulos heeft dadelijk na zijn aantreden in 1998 voor de confrontatie met het patriarchaat gekozen. Hij wenst dat de Grieks-orthodoxe kerk een eigen vertegenwoordiging krijgt bij de Europese Unie in Brussel, los van het bureau dat het oecumenisch patriarchaat in naam van alle orthodoxe kerken wil oprichten. Tegelijk eist hij volledige zeggenschap over Noord-Griekenland. Dat betekent dat hij het gezag van de oecumenische patriarch verwerpt. Een gerucht dat in Griekenland de ronde doet, vat het goed samen: Christodoulos voelt er wel voor om zelf een patriarch te worden. Enkele ‘diplomatieke’ incidenten tussen de Grieks-orthodoxe kerk en het patriarchaat zijn tekenen van het gespannen klimaat: zo hebben medestanders van Christodoulos al meermaals ‘vergeten’ de naam van de patriarch te vermelden tijdens de eucharistieviering, en een naaste medewerker van Christodoulos noemde de kerk van Constantinopel de ‘stiefmoeder’ (mitria) van de Griekse kerk, terwijl haar gebruikelijke titel ‘moederkerk’ is (mitir). Uit brieven aan Christodoulos die in de pers zijn uitgelekt, blijkt dat Bartholomaios daarop op een ongebruikelijk bitsige wijze heeft gereageerdGa naar eind[9]. | |
[pagina 222]
| |
De strategie van Christodoulos is bijzonder kortzichtig. De strijd om meer macht binnen de orthodoxie sluit de Griekse kerk in haar eigen traditie op. Vernieuwend theologisch werk is zeldzaam en de kerk dreigt de jongeren van zich te vervreemden en haar pastorale taken te verwaarlozen. Ze offert haar spirituele taken op voor een reeds verloren politieke strijd. Erger is dat de drang om zich van Constantinopel los te maken het oecumenisch patriarchaat de doodsteek kan geven. Als het patriarchaat zijn zeggenschap over Griekenland kwijtraakt, verliest het ook een belangrijk deel van zijn invloed in de orthodoxe wereld, misschien ook een deel van de subsidies die het nu van de Griekse overheid ontvangt, en op termijn zijn leefbaarheid. De Grieks-orthodoxe kerk maakt zich zo tot bondgenoot van de Turkse staat, die al jaren het patriarchaat liever kwijt is. Deze machtsstrijd maakt het voor de Grieks-orthodoxe kerk onmogelijk vrede te nemen met minder invloed in het publieke leven in Griekenland. Haar ambitieuze houding tegenover de zusterkerken moet namelijk op de consolidatie van haar aanhang onder de Griekse bevolking kunnen steunen. Elke interne verzwakking maakt het haar moeilijker om tegen het patriarchaat op te boksen. | |
De hoofdrolspelers Kostas Simitis en ChristodoulosStructurele oorzaken, zoals het hanteren van een andere identiteitsbepaling door kerk en staat, en de machtsdrang van de kerk, verklaren niet waarom tegenstellingen uitgroeien tot openlijke conflicten die op straat én in de media worden uitgevochten. Al laaien in Griekenland de passies makkelijker op, deze twist wortelt ook in de persoonlijke tegenstelling tussen de socialistische eerste minister Simitis en aartsbisschop Christodoulos. Op 10 augustus 1998 is na een slepende ziekte de vorige aartsbisschop Serafim (1974-1998) overleden. Deze sterke persoonlijkheid - hij had in het verzet tegen de Duitse bezetter gestreden en zou, zo wil de legende, tot aan zijn dood een pistool onder zijn kleed hebben gedragen - bezat het nodige politieke inzicht om te beseffen dat hij zich beter niet volop engageerde in de strijd tegen de laïciserende maatregelen van Andreas Papandreou. Hij werkte op de achtergrond aan strategieën om de belangen van de kerk te vrijwaren. De laatste jaren van zijn leven was hij echter te ziek om zijn taak waar te nemen, en bleef de kerk stuurloos achter. Met die jarenlange publieke afwezigheid staat de aanpak van de nieuwe aartsbisschop Christodoulos in schril contrast. Vanaf zijn aantreden liet het nieuwe hoofd van de Griekse kerk zich overal door televisiecamera's volgen. Met de nieuwste communicatietechnieken poogt hij de jongeren, wier gewoontes en houdingen ook in Griekenland van de morele richtlijnen van de kerk afwijken, opnieuw te bereiken. Hij gedraagt zich hierbij | |
[pagina 223]
| |
vooral als de joviale pope, zonder de inhoud van het kerkelijke discours aan te passen. Christodoulos eist voor de kerk een grotere rol in de maatschappij. Zo wil hij kerkelijke sociale instellingen zoals ziekenhuizen en rusthuizen, oprichten en uitbreiden. Hij probeert ook de politieke agenda mee te bepalen. Voor gemakkelijke nationalistische retoriek deinst hij niet terug. De Europese Unie is de boeman: ‘De Grieken hebben geen euro nodig, maar de orthodoxie’, liet hij eind 1998 wetenGa naar eind[10]. Omdat Christodoulos zich herhaaldelijk in het openbaar heeft uitgelaten, was het onvermijdelijk dat het eerste conflict met de regering zou uitdraaien op een scherpe confrontatie: hij kon niet toegeven of onderhandelen zonder gezichtsverlies. Dat zou zijn gezag binnen de kerk een lelijke knauw geven, terwijl zijn aanpak nu al op kritiek stuit, zij het steeds in bedekte termen. In wezen heeft de vermelding van de religie op de identiteitskaarten geen bijzonder belang: zoals gezegd, is de wetgeving op dat punt de laatste twintig jaar al meermaals gewijzigd. Christodoulos' oververhitte reactie heeft echter de bom doen barsten. De politici, niet het minst eerste minister Kostas Simitis zelf, kunnen de bemoeizucht van Christodoulos niet waarderen. Simitis, die in vergelijking met de flamboyante Papandreou erg kleurloos overkomt, staat ervoor bekend zijn contacten met de kerk tot het formele minimum te beperken en haar niet bijzonder genegen te zijn. Tijdens een bezoek aan Roemenië beantwoordde hij de uitgestrekte hand van de plaatselijke patriarch niet met de gebruikelijke kus op de ring, maar met een handdruk. De Roemenen stonden er perplex van, want zelfs Ceaucescu had steeds het nodige respect getoond voor hun patriarch. De recente verkiezingsoverwinning heeft Simitis' positie binnen zijn partij zo versterkt dat hij het zich kon permitteren enkele traditionele baronnen van de Pasok uit de regering te wippen en eigen vrienden sleutelposities te geven. Zo werd M. Stathopoulos minister van Justitie, al had hij niet op de lijst van de Pasok gestaan. Deze professor in de Rechten deelt de linkse overtuigingen van Simitis, en het is geen toeval dat hij als eerste maatregel de afschaffing van de vermelding van de godsdienst op de vernieuwde identiteitskaarten heeft afgekondigd. Hoewel hij zich hierbij verschuilt achter de Europese richtlijn over de bescherming van de privé-sfeer, is het duidelijk dat een minister van de Nea Dimokratia, de conservatieve oppositie, minder haast zou hebben gemaakt met de toepassing ervan. De linkse intelligentsia rond Simitis wil van haar sterke positie na de verkiezingen profiteren. De regering moet in de eerstkomende jaren geen rekenschap meer afleggen, want de Europese en lokale verkiezingen liggen nog maar een jaar achter de rug en een nieuwe parlementaire stembusgang | |
[pagina 224]
| |
moet pas in 2004. Bovendien is de belangrijkste oppositiepartij, Nea Dimokratia, door intern gekrakeel verzwakt, na de zoveelste mislukte poging in tien jaar tijd om de macht te heroveren. Simitis heeft de invoering van de nieuwe identiteitskaarten, een potentieel electoraal gevaarlijk dossier aangezien hij een reactie van Christodoulos kon verwachten, in het parlement erdoor gejaagd: tegen de volgende verkiezingen zullen de gemoederen wel bedaard zijn. Een compromisvoorstel van zijn partijgenoten - de vrijwillige vermelding van de godsdienst - werd afgewezen. De minister van Justitie Stathopoulos heeft ondertussen laten weten dat, als het van hem afhangt, een aantal artikels uit de grondwet geschrapt worden, waaronder artikel 3 dat de orthodoxie tot overheersende godsdienst verklaart, artikel 13 dat proselitisme verbiedt, en artikels 33 en 59 op grond waarvan de president onder aanroeping van de Heilige Drievuldigheid beëdigd wordt. Dat is ongetwijfeld een stap te ver: ook binnen de Pasok is er een grote vrees voor de electorale gevolgen die een nog ernstiger conflict met de kerk kan meebrengen. Sommige Pasokparlementsleden hebben overigens het ontslag van de minister gevraagdGa naar eind[11]. Op dit moment zijn er geen verkiezingen in het vooruitzicht, en daardoor kan de regering ervoor kiezen de confrontatie met de kerk vrijmoedig aan te gaan. Er wordt gefluisterd dat Simitis met opzet de bemoeizuchtige Christodoulos een lesje heeft willen leren, omdat er toch geen externe omstandigheden zijn die tot inschikkelijkheid dwingen. Het lijkt erop dat Simitis deze ronde gewonnen heeft. Als ultiem verweermiddel heeft Christodoulos aangekondigd dat hij in alle kerken een referendum zal houden. Aangezien de deelname vrijwillig zal zijn, en de organisatie ervan nogal chaotisch verloopt, is de kans klein dat hij met een indrukwekkend aantal handtekeningen zal kunnen uitpakken. De ambitieuze aartsbisschop kan alleen nog van de kansel zijn ongenoegen uiten en in stilte zijn nederlaag verbijten. | |
BesluitHet conflict over de nieuwe identiteitskaarten laat zien dat ook in orthodoxe landen de relatie tussen kerk en staat niet die van een evidente vereenzelviging is, en dat eigenlijk nooit geweest is. De huidige spanningen berusten gedeeltelijk op de patstelling die voortkomt uit de juridisch verplichte samenwerking tussen twee partners die al lang niet meer in dezelfde richting denken. Het wordt tijd dat de grondwettelijke rol van de kerk opnieuw wordt bepaald. Wanneer dat zal gebeuren en welke inhoud die nieuwe rol krijgt, is niet te voorspellen. Alleszins zal de orthodoxe kerk een belangrijke plaats in het publieke leven bewaren: Griekenland heeft immers nooit levensbeschouwelijke twisten gekend, en zelfs | |
[pagina 225]
| |
niet-praktiserende Grieken hebben veel respect voor de kerk. Vermoedelijk zal de staat proberen een grote openheid voor andere religies te creëren, zonder die meteen dezelfde status te verlenen als de orthodoxe kerk. Welke rol de Grieks-orthodoxe kerk dan nog overhoudt, zal de toekomst uitwijzen. Het conflict heeft in Griekenland ook de vraag naar de eigen identiteit weer op de voorgrond geplaatst. Er wordt druk gediscussieerd over het belang van de Grieks-orthodoxe traditie voor de bepaling van de nationale identiteit. Ook de niet-orthodoxen waarderen de rol die de kerk in de Griekse geschiedenis gespeeld heeft. Maar moet die rol ook nu nog publiekelijk en juridisch gehonoreerd worden? Het antwoord op die vraag gaat van een volmondig ja tot een categorisch neeGa naar eind[12]. De openlijke discussie moet geen verwondering wekken. Het moderne Griekenland worstelt met een algemeen betwijfelde identiteit. Het kolonelsregime (1967-1974) heeft de nationale zekerheden, als die niet al veel eerder verzwakt waren, overbenadrukt en juist daardoor in twijfels omgezetGa naar eind[13]. De dictatuur heeft haar macht gebouwd op de elementen die als de basis van het moderne Griekenland werden beschouwd: de orthodoxie, een gezuiverde archaïserende taal, en de bejubelde continuïteit met de oude Grieken. Al die elementen zijn sindsdien het voorwerp van discussie. ‘Kunnen we onze antieke prestaties evenaren - of zijn we gedoemd met een slecht functionerende, corrupte staat te blijven werken?’ In een recente cartoon zegt een toerist tegen een restaurantuitbater: ‘I love Greece’, waarop deze antwoordt: ‘Jouw probleem’ (Diko sou provlima). ‘Hoe is het mogelijk dat onze zo hoogstaande taal steeds vulgairder en simpeler wordt? Kunnen de jongeren niet meer spreken?’ Ook de kerk is geen bolwerk van de nationale identiteit meer, aangezien ze vandaag steeds minder weegt op het maatschappelijk leven en de bevolking steeds kritischer tegenover haar staat. Het huidige conflict tussen de regering en Christodoulos heeft misschien zo'n vlucht kunnen nemen vanwege de heersende onzekerheid betreffende de eigen identiteit. Het strijdlustige discours van de aartsbisschop, die vaak uit het nationalistische repertoire put, mag ons niet misleiden. Zijn hoogdravend discours verbergt misschien meer onzekerheden dan hij het zelf beseft. Griekenland is geen nationalistische vulkaan aan de vooravond van een uitbarsting. Het land zoekt zijn identiteit, in specifieke historische omstandigheden en op een eigen manier. Dat de twijfel over de nationale identiteit uitgerekend naar aanleiding van de nieuwe identiteitskaarten naar boven is gekomen, is nogal symbolisch. |
|