Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Jef Van Gerwen
| |
[pagina 123]
| |
Zijn jubelende klank steeg overdadig,
spreidde zich door de ijle, droge lucht;
verbondenheid was daarin, niet voorbarig
als kiem, maar als volgave vrucht.
Uit de begeleidende commentaar op een ander bordje bleek dat de Oude Buisse Heide al lang geleden aan de goede zorgen van de vereniging Natuurmonumenten is toevertrouwd, maar dat ze voordien in het bezit was van de familie Van der Hoeven, net als het naburige landgoed De Moeren. De moeder van Henriëtte Roland Holst was een Van der Hoeven. Toen die in 1914 stierf, erfde Henriëtte de eigendom van de heide. Voordien al, vanaf 1900, verbleef zij er elke zomer met haar echtgenoot, de architect en schilder Richard (Rik) Roland Holst, in een landhuis dat zij met die bedoeling hadden laten bouwen: de Angorahoeve. Het staat er nog, wit met strooien dak, half verscholen achter een donkere bomengroep. Henriëtte verbleef geregeld op de Buisse Heide, tot aan haar dood in 1952. Vandaar de band van de dichteres, die ik me als Vlaming altijd ergens ver weg boven de Moerdijk had voorgesteld, en het mij vertrouwde Brabantse landschap. Wat me intrigeerde was echter niet zozeer de geografische of culturele afstand tussen Noordwijk en Zundert, of, als je wil, tussen de families Van der Hoeven en Van der Schalk. Henriëttes vader stamde immers uit een notarisgeslacht van het Hollandse Noordwijk; daar is zijzelf ook geboren en getogen. Wat mij veeleer boeide was hoe een vrouw die ik mij herinnerde als een gedreven politica en een socialiste van het eerste uur, steeds weer was teruggekeerd naar die verloren hoek onder Breda, om daar maandenlang te schrijven en er de afzondering te zoeken. Wat een vreemde combinatie tussen strijd en inkeer, - een dubbel bestaan! Benieuwd sloeg ik de biografie open die Elsbeth Etty enkele jaren geleden liet verschijnen onder de titel: Liefde is heel het leven niet. Haar verhaal bracht me een heel stuk verderGa naar eind[1]. | |
Leven als een verterend vuurUit de biografie van Henriëtte Roland Holst is duidelijk op te maken hoe de drie roepingen die haar leven hebben bepaald in elkaars verlengde liggen, en kort op elkaar gevolgd zijn: de roeping tot dichteres, tot kunstenares, en tot socialiste. Dichten is Henriëtte blijkbaar van kindsbeen af meegegeven. Het oudste gedicht op de Buisse Heide dateert van 1884: ze was dan vijftien. Wanneer ze in 1893 haar eerste poëzie publiceert, krijgt ze dadelijk positieve commentaren van gevestigde auteurs als | |
[pagina 124]
| |
Kloos en Verwey. De dochter van notaris Van der Schalk heeft ongewoon talent. Tijdens dezelfde jaren komt ze in de ban van een groep kunstenaars - waartoe ook haar latere echtgenoot behoort -, die zich afzetten tegen het impressionistisch individualisme van de Tachtigers, en aansluiting zoeken bij de revolutionaire geest van het opkomende socialisme om een vorm van gemeenschapskunst te beoefenen: Herman Gorter, Jan Veth, Franc van der Goes, Rik Roland Holst. Wanneer ze in 1896 met Rik trouwt, huwt ze meteen met een kunstenaarskring en een beweging die haar op korte tijd laten kennismaken met het linkse gedachtegoed in Nederland. Ze wordt in 1897 lid van de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) en propagandiste. Ze houdt al snel voordrachten over het hele land, neemt deel aan vormingsdagen, schrijft artikelen en brochures, wordt redactrice van verschillende bladen, waaronder De Nieuwe Tijd, kortom: tegen de eeuwwende is Henriëtte Roland Holst een van de toonaangevende intellectuele militanten geworden van het revolutionair socialisme:
Socialismes heerlijkheid straalde open
zette het hart van de lezende vrouw
in geluksgloed boven denken en hopen;
dat hart werd van geluk haast flauw.
Want wat het altijd zocht was nu gevonden:
het menselijke en toch meer om aan verbonden
te zijn; een doel voor de trillende pijlen
der Liefde...
(uit De vrouw in het woud, 1912, blz. 19)
Aan de gedragslijn die zich in die jaren bij haar ontwikkeld heeft, is ze in feite, met de nodige peripetieën die aan de geschiedenis van het radicale socialisme eigen zijn, trouw gebleven tot haar dood: eerst als SDAP-lid, later als communiste, en ten slotte, na de ontgoocheling over de evolutie van het communisme met de opkomst van Stalin, als religieus socialiste. Zij heeft nooit in de Kamer gezeteld - dat was aanvankelijk ook onmogelijk omdat het algemeen kiesrecht, inclusief het stemrecht voor vrouwen, nog niet bestond. Zelf had zij ook geen hoge dunk van een parlementair mandaat, maar des te meer was zij actief in het partijapparaat, als propagandiste en schrijfster. Door de speling van de geschiedenis en door haar eigen interesse bracht dit engagement haar al snel op het internationale forum. Ze heeft ontmoetingen gehad met Rosa Luxemburg en Karl Kautsky, later met Trotsky, Radek en Lenin, o.m. ter gele- | |
[pagina 125]
| |
genheid van de Conferentie van Zimmerwald in 1915. Na het slagen van de bolsjewistische revolutie in Rusland is ze zelf ter plaatse gegaan om zich met eigen ogen van de nieuwe toestand te vergewissen. Door de combinatie van haar drievoudige roeping, als dichteres binnen een actieve kennissenkring van kunstenaars in de radicaal-socialistische beweging, heeft het leven voor Henriëtte Roland Holst een ongewone gedrevenheid en eenheid gekregen, die zij gewoonlijk zelf beschreef als een ‘vuur’, of een grote Liefde, waardoor zij ‘als een fakkel brandt’. Toch kan deze gedrevenheid niet de interne contradicties en frustraties verbergen die evenzeer haar leven getekend hebben. Om te beginnen lagen er wortels van conflict en desillusie in Henriëttes karakter en privé-leven zelf. Zij was een getalenteerde taalkunstenares en een begeesterend spreekster; maar zij leed ook onder de donkere keerzijden van haar talenten: een eenzelvige jeugd, met de nodige verstotenheid en onbegrip van leeftijdgenoten; een aanleg voor intrige en twistzucht; een neiging om te dwepen met grote idealen, wat niet zelden heeft geleid tot dogmatisme, en later tot overspanning. Haar huwelijk met Rik leek aanvankelijk wel een modelhuwelijk te worden: twee verwante kunstenaarszielen die elkaar gevonden en gekozen hadden in het elan van het opkomende socialisme, en die elkaar - meestal - ook de nodige vrijheid in het werk gunden. Maar het was ook - tot Henriëttes spijt - een kinderloos en seks-arm huwelijk gebleven, waardoor de gloed van haar politieke Liefde dikwijls de indruk gaf een psychologische compensatie te moeten bieden voor de intimiteit en de kinderwens die in haar privé-leven onvervuld bleven. Daarbij kwamen nog de tegenstellingen die typisch waren voor het socialisme en het politieke leven van die tijd. Henriëtte had zich uit volle overtuiging geschaard aan de kant van de arbeidersklasse, terwijl ze duidelijk nooit tot die klasse heeft behoord. Ze was en bleef een lid van de welstellende burgerij, hoe rood en revolutionair ze ook dacht en sprak. Een tekort aan geld of onroerend bezit heeft zij nooit gehad, tenzij op het einde van haar leven, toen ze alles had weggeschonken. Hoewel ze haar kapitaal gebruikte om heel wat initiatieven te steunen in de beweging, blijft het natuurlijk verbazingwekkend hoe een vrouw en marxiste in de context van 1900 vrij kon reizen en vakantie nemen, doen en laten wat ze wilde, op een moment dat de meeste vrouwen, arbeidsters en kleine zelfstandigen, daarvan zelfs nog niet durfden te dromen. De tegenstelling tussen de proletarische wortels van de beweging en het elitaire karakter van de partijvoorhoede is een gegeven dat de hele geschiedenis van het socialisme heeft gekenmerkt, te beginnen met Karl Marx en Friedrich Engels, en met inbegrip van figuren als Kamiel Huysmans, Hendrik De Man, Pieter Troelstra en Franc van der Goes. Met enige overdrijving kun | |
[pagina 126]
| |
je stellen dat het radicale socialisme, zeker in Europa, altijd de zaak van intellectuelen en kapitaalkrachtige bourgeois is geweest, terwijl de echte arbeiders nauwelijks of nooit tot de partijtop zijn doorgedrongen. Die contradictie heeft Henriëtte Roland Holst wel aan den lijve ondervonden, telkens als ze het land afreisde om lezingen te geven, of zich inzette voor een of andere manifestatie, staking of solidariteitsactie. Zij was geen vrouw uit het volk, wat ze ook probeerde. Een andere typische spanning binnen het socialisme had te maken met de innerlijke verdeeldheid en fractievorming die deze beweging van in het prille begin hebben geplaagd. De uiteindelijke overwinning van de arbeiders in de klassenstrijd werd aangekondigd met de utopische zelfverzekerdheid van een ‘ware leer’ en van een ‘nieuwe wetenschap’. Maar over de manier waarop de revolutie uitgevoerd en bespoedigd moest worden, was de verdeeldheid tussen reformisten en radicalen, parlementairen en putschisten, trotskisten en leninisten, of anarchisten en dogmatische communisten hopeloos. Achter de interne twisten schuilden niet alleen uiteenlopende persoonlijke en nationale accenten, maar ook fundamentele vragen over bv. de legitimiteit van het geweld en de begrenzing van het recht op vrije meningsuiting. Of over de vrouwenemancipatie: moet die worden nagestreefd als een secundair gevolg, te realiseren in het zog van de ontvoogding van de arbeiders, of heeft ze een eigen logica en prioriteit? Tussen al deze conflicthaarden mocht de dichteres met schade en schande haar weg leren ontdekken. Na de aanvankelijke euforie kwam daar nog vanaf 1917 de diepe ontgoocheling bij over de gerealiseerde utopie van het communisme in Rusland. Al snel is gebleken hoever het reëel bestaande socialisme afwijkt van Henriëttes langgekoesterde idealen over de massale volksopstand, de solidariteit onder de arbeidersklasse en de onvermijdelijke komst van een rechtvaardige en vreedzame samenleving na de revolutie. Bij de consolidatie van het stalinisme keert zij zich af van het Russische model, en kiest ze een nieuwe koers in de lijn van het religieus socialisme. Ze sloot zich aan bij het Religieus Socialistisch Verbond en bij de Arbeidersgemeenschap van de Woodbrookers. Zoals de naam het suggereert, was deze groepering, geleid door Wim Banning, geïnspireerd op de Engelse quakers. Met die wending komt een laatste, en wellicht de meest fundamentele spanning in het leven van de politica-dichteres aan het licht: haar zoektocht naar een transcendente zin van het bestaan. Henriëtte Roland Holst was in haar jeugd opgegroeid in een vrijzinnig protestantisme, zonder veel kerkelijke observantie of praktijk. Haar religieuze bewogenheid had veel te maken met een persoonlijke beleving van een natuurmystiek: een diep gevoel van kosmische verbondenheid, dat zich rationeel eerder liet | |
[pagina 127]
| |
vertalen in een vorm van pantheïsme dan in de klassieke joods-christelijke voorstelling van een persoonlijke god.
Leven schept nieuwe vormen aldoor,
Slaat nieuwe wegen in,
Baant ze daar waar ze ontbraken.
Één drang, één kracht zet zich in alles door,
Daarom heeft alle geschieden zin
En is alle gebeuren een teken
(uit Wording, 1949)
Op deze natuurmystiek zoekt zij steeds de ethiek van broederschap en verbondenheid, die haar in het socialisme zo dierbaar is, te enten. Maar zo'n onderneming verloopt natuurlijk niet zonder slag of stoot, niet alleen omdat hetzelfde socialisme van huis uit atheïstisch en anti-klerikaal van instelling was, maar ook omdat in de politieke praktijk het opportunisme en cynisme van de berekening vaak de overhand kregen op de mooie principes van het ethische socialisme. Vanaf het begin van haar socialistisch engagement zoekt de dichteres in feite die twee bronnen van transcendentie, de ethische en de religieuze, met elkaar te verbinden. Maar ook deze idealistische interesse leidt tot een reeks frustraties, desillusies en conflicten, voor ze tegen het einde van haar leven tot een meer bevredigende synthese komt. | |
Spiegel en sprekende stilteHet is niet verwonderlijk dat iemand die jarenlang zo verteerd wordt door grote dromen en door een rusteloze dadendrang geregeld overspannen en leeggeschreven neerzijgt. Henriëtte Roland Holst is dikwijls aan rusten toe geweest. De Buisse Heide heeft gedurende haar lange leven gefungeerd als bakermat voor een steeds terugkerende rustkuur, al dan niet op aandrang van haar echtgenoot Rik. ‘Bakermat’ mag hier letterlijk worden verstaan als een terugkeren naar de voorouderlijke grond, een opnieuw aanknopen met de eigen wortels, en - ook louter pragmatisch - een teruggaan om het beheer van haar eigendom weer op te nemen. Maar de heide speelt in het leven van de dichteres-politica wel een grotere rol dan die van sanatorium en familie-erfgoed. Voor zover ik iets uit haar werk kan opmaken (en hierbij speelt mijn eigen inlevingsvermogen natuurlijk sterk mee) krijgt de heide - en bij uitbreiding de natuurlijke omgeving - er een dubbele rol, of beter gezegd, twee contrasterende rollen: die van spiegel voor de ziel, en die van weerstand, van overstijgende werkelijkheid die anders en groter is dan het ik. | |
[pagina 128]
| |
Zoals we weten was Henriëtte Roland Holst evenmin een boerin als een arbeidster. Net als de meesten van onze tijdgenoten benaderde ze de natuur als een stadbewoner. Door zich te verplaatsen naar de Buisse Heide verliet ze het milieu waarin ze opgegroeid en opgeleid was, om binnen te treden in een andere wereld die niet door de mens gemaakt lijkt, geen verzameling van artefacten is, maar een organische kracht vertoont die aan de mens voorafgaat. In de mate dat ze geen cultuur is - tenminste, zo lijkt het voor een stadsmens - verschijnt de natuur als zuiverende instantie tegenover de wereld van de stad, het rijk van de artefacten en de doelmatigheid. Dat is een uitermate moderne en romantische omgangsvorm met de natuur, maar daarom is die niet minder zinvol. Georg Simmel heeft als cultuurfilosoof van de moderniteit (o.m. in zijn essay over de Alpen) raak beschreven hoe de vormloosheid van de zee of van het hooggebergte zuiverend werkt op de voorstellingswereld van de stadsmens, die zijn normale referentiepunten verliest zodra hij de kustlijn of het bergdal uit het oog verliest. Een analoog proces speelt zich af wanneer de drukbenomen Hollandse politica de hei in trektGa naar eind[2]. Dat de natuur beleefd wordt als een ‘alternatief milieu’ tegenover de stad, betekent echter niet dat ze zwijgt, noch dat ze haar eigen wezen aan de bezoekster laat kennen. Integendeel, de moderne mens is zo vol van verlangens, angsten en frustraties dat de natuur al snel de rol gaat spelen van spiegel van de subjectieve wensen. Het ik laat zich immers niet zomaar stilleggen of tot onbevangen luisteren verleiden. Dat betekent in het geval van Henriëtte dat de hei voor haar begint te spreken van de dromen van het socialisme, van wereldwijde verbondenheid en onrecht, van liefde en eenheid, of van het gemis ervan. Dat kun je al horen in de passage uit de bundel Wording die ik in het begin citeerde. In dat gedicht symboliseert het vuur waarmee de vogel zingt heel duidelijk het vuur dat de dichteres in haar eigen maatschappelijk engagement zoekt, als tegengif voor de ontmoediging vanwege het uitblijven van de revolutie en de nieuwe maatschappij (het uitblijven van de bui, de droge hitte). In de zang van de vogel herkent ze niet voor niets ‘verbondenheid’ als ‘volgave vrucht’, veel meer dan de ‘voorbarige kiemen’, de enige die ze in haar politieke carrière mocht smaken. De natuur treedt hier op als het ‘andere-van-het-ik’, als een klankbord van de ziel. De voorbeelden zijn legio. Ik geef nog een ander citaat:
Kleine paden slingeren over de heide
En komen aan de hutten der armen:
Zij zijn de enige die zich erbarmen
Over 't verlatene van wie hier lijden.
| |
[pagina 129]
| |
Op de heide zwerven magere schapen;
Zij zoeken blatend naar een nieuwe streek
Van milder kruid en waterrijke beek,
Honden en herders zijn vermoeid en slapen.
(uit De nieuwe geboort, 1903)
Zodoende treedt er dus een eerste dialectiek op tussen de leefwereld van de stadsmens en de natuur, waarin de vreemdheid van de natuur meteen wordt gevuld met de intenties en bedoelingen van het moderne subject. Het zwijgen van de natuur wordt tot een spreken, maar eigenlijk is het nooit de natuur zelf die spreekt, alleen de mens die zichzelf steeds luider en beter hoort, als hij eenmaal de drukte van de stad achter zich heeft gelaten. De natuur is hier veeleer een spiegel dan een autonome bron van betekenis. (Wat zou je ook anders van een modern subject verwachten?) Is er dan geen andere verhouding tussen de mens en de natuur mogelijk? Één waarin de natuur verschijnt als het radicaal andere-dan-het-ik, als een stilte die uit zichzelf spreekt en die, in plaats van zonder meer te reflecteren wat de stadsmens wenst, hem integendeel geeft wat hij niet zocht? Ik aarzel om deze vraag te vlug bevestigend te beantwoorden, maar ik meen dat het inderdaad kan, en dat je dergelijke passages ook vindt in het oeuvre van Roland Holst. Ik denk dan aan die gedichten waarin de boodschap of de moraal niet zo expliciet aan de oppervlakte komt, en de dichteres er eigenlijk toe verlokt wordt alle streven en najagen los te laten, om zich te laten brengen tot louter aandacht en ontvankelijkheid. Een mooi voorbeeld is het gedicht ‘Aan de bosvijver’, uit de bundel Tussen tijd en eeuwigheid (1934). Ik citeer enkele centrale verzen uit dit langere gedicht:
...En haast altijd daalden, tegen de avond
de zwaluwen op de kleine vijver neer
om te drinken: dan werd zijn spiegel gehavend
door hunner vleuglen licht gescheer.
Ook andere vogels vlogen aan, zich lavend
maar de mens werd geschonken oneindig meer
uit de eeuwige krachten der natuur:
de wind, 't water, de wolken, 't gouden pralen
van de zonnebol, 't innig muzikale
gekir van tortels: alles even puur
| |
[pagina 130]
| |
als in 't mystieke uur hunner geboorte.
Hij dompelde zich in 't zuiver bad
en vond door hen de doorgang tot de poorten
van de heilige, verborgen stad,
de weg terug naar de blauwe gewelven
waar eeuwig heerst zilveren schemering,
en ging in tot de kamers in zich zelven
waar oer-oud weten in stille plooi neerhing.
Hier volgt geen directe zending, klinkt geen verdriet door, noch vrees voor morgen. De weg naar binnen is zinvol op zichzelf, en ligt in het heden. Een andere, meer ‘mystieke’ beleving van de natuur als stille kracht krijgt er een kans, in een context die niet meer direct aan de ‘inzet voor de goede zaak’ gerelateerd wordt. Uiteraard mogen we de twee benaderingen van de natuur niet van elkaar afzonderen, of tegen elkaar uitspelen. Ze staan in Henriëttes leven in dialectisch verband: enerzijds leidt het meer onzelfzuchtige ondergaan van de natuur na de zuivering van het luisteren tot een hernieuwd spreken en tot maatschappelijke inzet; anderzijds bevat ook het dorstige lezen, het hineininterpretieren van de natuur als spiegel van de ziel een moment van loslaten, van verlaten van de eigen wensen. Maar het lijkt me toch betekenisvol, zeker voor ons laatmodernen, een duidelijk onderscheid te maken tussen de benadering van de natuur als een spiegel of klankbord enerzijds, en als een zelfstandig milieu (‘sprekende stilte’) anderzijds. Beide bevruchten elkaar, maar vallen niet samen. Het is er mij ook niet om te doen om de ene belevingswijze hoger aan te slaan dan de andere. Beide zijn goed, maar de rijkdom van de twee samen lijkt me meer waard dan een van de benaderingen apart. Een bedenking nog, die ik niet hard kan maken, maar enkel als een vermoeden formuleer. Zeker in Henriëttes geval mogen wij niet vergeten, denk ik, dat de heide die haar zo aangesproken heeft, juist de Buisse Heide is, de grond van haar moeder en voorouders. Het hoeft niet zo te zijn: voor ons, laat-modernen, kunnen alle soorten natuur spreken vanuit de oorsprong, omdat wij onze afkomst vergeten zijn en onze oorspronkelijke biotoop niet meer kennen. Maar, als de band met een bepaalde plek op aarde nog niet verbroken is, zoals bij de dichteres, levert die de spontane aanzet tot de waarneming van een transcendente betekenis, van een uiting van leven dat anders is dan ikzelf, - voor en boven mij gegeven, en toch concreet op mij gericht. Die concrete natuur fungeert dan, of ik het besef of niet, als binding met de doden, met het voorgeslacht. Ze is de erfenis die mij een identiteit verschaft, wortels in de aarde | |
[pagina 131]
| |
en een duur die mijn eindigheid overstijgt. In dit gegeven raken de mystieke, religieuze en psychologische dimensies van de natuurrelatie elkaar. In die zin is het niet zo verwonderlijk dat de dichteres haar religieuze begeestering terugvindt en uitdiept op de plek die haar van kindsbeen af gegeven is. Wie wij worden, en waartoe wij ons geroepen weten, heeft immers veel of alles te maken met de erfenis of de opdracht die onze ouders bewust of onbewust op onze schouders hebben gelegd. Wij overleven hen, maar minder autonoom dan we vaak denken. Zij leggen hun bestaan in onze handen, en wij volbrengen dit mandaat op onze wijze, met vallen en opstaan, tot wij ons erf-goed aan een volgende generatie doorgeven. In die zin kan zowel het politieke werk als de mystieke zoektocht van Henriëtte Roland Holst begrepen worden als haar persoonlijk volbrengen van de levensopdracht die zij van haar voorgangers geërfd heeft, en die ze uit de aandachtig beschouwde natuur gedistilleerd heeft. Het is dan ook betekenisvol en mooi te weten wat Henriëtte uiteindelijk met de Oude Buisse Heide gedaan heeft toen zij haar levenseinde voelde naderen: in 1945 schonk zij haar bezit aan de vereniging Natuurmonumenten. Zo zou het uiteindelijk een publiek bezit worden, in overeenstemming met het socialisme waarvan zij gedroomd had, en tegelijk een unieke biotoop blijven, verbonden met de namen van zijn vroegere bewoners. Zo was haar opdracht volbracht. Ze bedong echter het voorrecht om tot het einde van haar leven de Angorahoeve te mogen bezoeken. Daarvan heeft ze gebruikgemaakt tot enkele weken voor haar dood, in 1952.
Ik heb de stilte weder liefgewonnen;
Een korte poos was ik van haar vervreemd
Maar nu heb ik opnieuw haar liefgewonnen,
Ik mag weer drinken aan haar klare bronnen
En zwerven door haar schaduwbeemd.
Weer gaan haar dromenlanden voor mij open,
Waar bloeit het kruid van de herinnering
Door haar zachte geuren omdropen
Weet ik weer nauwelijks hoe de tijd verging.
(17 juni 1945)
|
|