| |
| |
| |
Diederik Boeykens
Zinloos geweld bestaat niet
Geweld is een hot topic. De kranten staan er vol van, de televisie zendt voortdurend gewelddadige beelden uit, en op de politieke agenda is het thema ‘geweldbeheersing’ niet meer weg te denken. Politici breken zich het hoofd over de vraag hoe ze het geweld moeten aanpakken, terwijl de bevolking door een gevoel van onveiligheid is bevangen.
Filosofisch wordt geweld meestal als de tegenpool van de rede beschouwd, en gewelddadigheid als de ontkenning van de redelijkheid. Impliciet wordt ervan uitgegaan dat een maatschappij die op redelijkheid gegrondvest is, geweld wel moet bannen. Geweld wordt gemakkelijk beschouwd als zinloos geweld, als een negatie van wat in onze samenleving waarde heeft. Maar is geweld wel zinloos? Kun je beweren dat geweld geen functie heeft? Op zulke vragen kun je geen antwoord geven als je niet eerst nagaat wat ‘geweld’ eigenlijk betekent, en welke factoren erin meespelen.
| |
Definitie van geweld
Geweld kan niet zonder meer met vernietiging gelijkgesteld worden. Natuurgeweld als orkanen en aardbevingen kunnen tot gigantische vernielingen leiden, maar vallen meestal niet onder datgene wat wij onder geweld verstaan. Ook de accidentele of toevallige verwonding van personen of beschadiging van goederen wordt meestal niet als geweld beschouwd.
In dit artikel hanteer ik volgende definitie: er is sprake van geweld als een individu of een collectiviteit de bedoeling heeft mensen of zaken schade te berokkenen, of daadwerkelijk schade toebrengt.
Geweld veronderstelt altijd een element van toeleg, dat min of meer bewust bij de dader of potentiële dader aanwezig is. Geweld dat bewust
| |
| |
wordt gepleegd, heeft een instrumenteel karakter. Carjacking is daarvan een duidelijk voorbeeld. Het doel van opzettelijk geweld hoeft niet per se laakbaar te zijn. Er wordt bv. geweld gebruikt om te straffen of te vergelden. Minder bewuste of opzettelijke vormen van geweld verwijzen naar een proces in het onderbewuste, zoals opgekropte emoties die impulsief tot gewelddadig gedrag kunnen leiden. Tussen de bewuste en de grotendeels onbewuste vormen van geweld liggen uitingen van neurotisch geweld. Die beantwoorden ook aan een streven, maar door allerlei afweermechanismen, die zelfs pathologisch kunnen zijn, is de oorspronkelijke bedoeling van dat streven niet makkelijk te herkennen. Neurotisch geweld kan aan heel andere drijfveren beantwoorden dan wat je op het eerste gezicht zou denken.
In mijn benadering van geweld onderscheid ik nog enkele andere aspecten. Je hebt daadwerkelijk geweld, maar ook potentiële vormen van geweld, wanneer nog geen schade wordt toegebracht, maar wel met schade wordt gedreigd. In elke vorm van potentieel geweld ligt echter reeds een element van daadwerkelijk geweld. De dreiging zelf is op zich gewelddadig: ze roept bij het slachtoffer immers verwachtingen van destructie en angst op. Dreigen met geweld is daarom veel meer dan alleen maar verwijzen naar de mogelijkheid van geweld. De dreiging werkt: angst voor toekomstig onheil kan vaak destructiever zijn dan dit onheil zelf.
Voorts kun je materiële en immateriële vormen van geweld onderscheiden. In het eerste geval gaat het om zichtbare vormen van beschadiging, toegebracht aan voorwerpen of personen, hetzij de eigen persoon, hetzij iemand anders. Denk maar aan moord, doodslag, verwonding, maar ook aan verwaarlozing, die kan leiden tot zichtbare letsels. Het onderscheid tussen mensen en voorwerpen is niet bijkomstig. Voorwerpen hebben vaak een intrinsieke waarde, maar zijn meestal verwisselbaar. Tal van voorwerpen hebben als bezit evenwel ook een emotionele betekenis, en daardoor worden ze onvervangbaar. Worden zulke objecten gestolen of vernietigd, dan voelen de eigenaars dat aan als een aanslag op hun eigen persoon. Daarin speelt meer mee dan sentimentaliteit of gehechtheid. In zijn bezittingen brengt de mens immers zichzelf tot uitdrukking, wie hij is en wat hij zou willen worden. Met andere woorden, de mens ‘objectiveert zichzelf’ in dingen en bezittingen. Die objectivering is een onmisbare schakel in de ontplooiing van de mens. Geweld dat op objecten gericht is, treft daarom ook de mens in zijn poging tot zelfverwerkelijking.
| |
Waardoor ontstaat geweld?
De factoren die geweld uitlokken, gaan eraan vooraf, en kunnen er niet zomaar mee gelijkgesteld worden. Evenmin vallen ze ermee samen.
| |
| |
Zoeken naar factoren die eraan ten grondslag liggen, is geenszins een poging om geweld goed te praten, wel om het te duiden en er de ‘zin’ of functie van op te sporen. Die gaat aan ethische beschouwingen vooraf en is op zich amoreel. In de analyse kun je antecedente en consequente factoren onderscheiden. ‘Antecedent’ en ‘consequent’ moeten chronologisch worden opgevat. ‘Ontologisch’ zijn zowel de antecedente als de consequente factoren van voorafgaande aard: ze liggen allemaal aan de basis van het geweld, maken het mogelijk, zijn er de bestaansgrond van.
Een mogelijke verklaring van de antecedente factoren biedt het nativisme. Volgens die theorie kan de mens als biologisch wezen niet anders dan zich gewelddadig gedragen. Geweld zit nu eenmaal in de mens, die er in het beste geval toe komt via allerlei culturele en andere mechanismen dat geweld te kanaliseren of te onderdrukken. Maar geweld zou nooit volledig uitgeroeid kunnen worden. Het nativisme is een vorm van ‘inneïsme’. Het nativisme is geen ethische theorie. Het beweert alleen dat er in elke mens een gewelddadig potentieel aanwezig is en dat dit potentieel op de een of andere manier tot uiting moet komen. Dat er de afgelopen decennia een biologisch substraat voor gewelddadigheid aangetoond kon worden, bv. in het serotoninemetabolisme, is een wetenschappelijke onderbouwing van het nativisme. Toch kan het nativisme niet gelijkgesteld worden met de stelling dat er een biologisch substraat voor geweld aanwezig is. Een biologisch substraat op zich hoeft immers nog niet tot uitdrukking te komen. Het nativisme als theorie doet geen uitspraak over de aanwezigheid van een biologisch substraat, en kan zowel biologisch als psychologisch, of als beide geïnterpreteerd worden. Overigens is het nativisme geen determinisme. Het zegt wel dat er een gewelddadig potentieel in ieder mens schuilt, maar laat de mogelijkheid open dat dit gewelddadig potentieel op tal van manieren bewerkt wordt, zowel psychologisch als cultureel en biologisch.
Een tweede theorie die een beroep doet op antecedente factoren, komt uit de gedragsleer. Die stelt dat het gedrag van de mens aangeleerd is en helemaal bepaald is door eenvoudige en enkelvoudige reflexen. De gedragsleer werd ook toegepast in de sociologie, en de ruiltheoreticus Homans heeft ze vertaald in een aantal basisproposities of postulaten op grond waarvan het hele sociale gebeuren en zowat alle sociale interacties kunnen worden verklaard. Een daarvan is de frustratieagressiepropositie, volgens dewelke het uiten van agressie na het oplopen van een frustratie als positief wordt ervaren (bv. als iemand zijn zin niet krijgt, tegengewerkt wordt, enz.).
Tegenover dergelijke chronologisch antecedente factoren, zoals het nativisme of de frustratie-agressiepropositie ze aangeven, staan de chronologisch consequente factoren, in de finalistische verklaring van
| |
| |
geweld. Volgens die visie wordt geweld ingezet als een middel om een bepaald doel te bereiken. Ook hier gaat het om een antecedente factor, omdat het nastreven van het doel aan het geweld voorafgaat, ook als de verwezenlijking van het doel chronologisch op de gewelddaad volgt. Het doel kan door een individu of door de maatschappij worden nagejaagd, en zowel legitiem als illegitiem zijn. Een legitieme vorm is bv. het geweld van politieagenten om een misdadiger uit te schakelen, of, op collectief niveau, het geweld dat teweeggebracht wordt door een gerechtvaardigde oorlog. De finalistische kijk op geweld verklaart waarom individuen en groepen geweld gebruiken, namelijk om een bepaald doel te bereiken, maar sluit niet uit dat er andere middelen mogelijk zijn om hetzelfde doel te bereiken. De vraag blijft dus bestaan waarom bepaalde groepen of individuen geweld verkiezen boven meer geëigende middelen om uiteindelijk algemeen aanvaarde doelstellingen te bereiken.
Allicht is onze samenleving onderhevig aan inherente tegenstellingen en spanningen die er telkens toe leiden dat voor minder toegeruste of minder getalenteerde individuen geweld een aantrekkelijk middel of een goed alternatief is om datgene te bereiken wat uiteindelijk iedereen wil. Dergelijke spanningsvelden liggen op het sociale en economische vlak, maar ook op dat van de vrijheidsbeleving, en niet het minst op dat van de geweldsbeleving zelf. Op deze laatste tegenstelling wordt verderop ingegaan.
In brede lagen van de bevolking leeft het gevoel dat onze samenleving steeds gewelddadiger wordt, en objectieve gegevens wijzen inderdaad op een sterke toename van de criminaliteit. Toch mag men niet uit het oog verliezen dat de postmoderne samenleving steeds meer vormen van geweld, ook zulke die traditioneel als toelaatbaar ervaren werden, strafbaar stelt. Neem bv. de wetgeving tegen raciaal geweld, of tegen ongewenste intimiteiten. Kinderen hebben niet meer het recht op de speelplaats op de vuist te gaan, en stierengevechten zijn helemaal uit den boze. Duels zijn al langer verboden, maar hebben geruime tijd een aureool van aristocratische voornaamheid bewaard, die nu volledig is weggevallen. Zelfs de studentendoop wordt erg kritisch bekeken en vaak als gewelddadig afgewezen. Daardoor is het voor de postmoderne mens niet gemakkelijk meer zijn agressiviteit te uiten. Zelfs gekanaliseerde vormen van geweld, de zgn. ventielzeden, worden steeds meer taboe en strafbaar. Tegelijkertijd wordt de postmoderne mens overspoeld met een nooit geziene hoeveelheid van gewelddadige scènes die op alle mogelijke ogenblikken via allerlei media in zijn huiskamer binnenstromen.
De massamedia schuwen het vertonen van geweld niet, - niet omdat ze dit zelf ‘zo geweldig’ vinden, maar omdat de kijkcijfers bewijzen dat geweldprogramma's goed scoren. Eigenlijk zijn onze massamedia akelig
| |
| |
democratisch. Programma's die het meest bekeken worden, komen het meest aan bod, en geweldprogramma's worden druk gevolgd. Maar wij weten ook dat kijken naar geweld bij sommige kwetsbare individuen in bepaalde gevallen kan leiden tot een toename van geweld. In onze postmoderne samenleving zijn uitingen van geweld echter taboe geworden, en wordt het steeds moeilijker op een legitieme wijze gewelddadig te zijn. Is het dan te verwonderen dat ook in onze samenleving de minder creatieve individuen, die vaak het meest voor de beeldbuis hangen, ook het makkelijkst de talrijke wetten ter bestraffing en uitbanning van geweld met voeten treden? Dat, door de toevloed van gewelddadige beelden in de media en het gebrek aan uitlaatkleppen juist de zwakkere en minder toegeruste individuen overgaan tot agressiever en maatschappelijk onaanvaardbaar gewelddadig gedrag?
| |
Vier stellingen
1. Zinloos geweld bestaat niet, laakbaar geweld wel.
Geweld heeft altijd zin, altijd een grond, een oorzaak, een bedoeling, is steeds ergens een symptoom van. Maar geweld is in wezen destructief. Ook als er een doel mee wordt gediend dat door individuen, groepen of de hele maatschappij als edel en aanvaardbaar wordt gezien, dan nog gaat het met vernieling gepaard. Aan dit destructieve geweld evenwel beantwoordt een zin. Geweld valt niet uit het luchtledige, het wordt door significante factoren opgewekt. Die kunnen van antecedente of van consequente aard zijn.
| |
2. Geweld maakt deel uit van het leven.
Geweld maakt deel uit van het leven, al is het zeker niet het mooiste aspect ervan. Misschien omdat geweld niet strookt met hooggestemde idealen, wordt het bestaan ervan weliswaar erkend, maar niet als een noodzakelijke fact of life. Eigenlijk wordt in onze samenleving geweld verdrongen, maar verdrongen impulsen verdwijnen niet. Wat dat betreft, kun je een vergelijking maken met seksualiteit. Het Victoriaanse tijdperk heeft er een hele kruistocht tegen gevoerd. Seksualiteit was slecht en verderfelijk. Fatsoenlijke mensen lieten niets blijken van seksuele prikkels en gevoelens. Die werden verdrongen naar de marge van de samenleving en naar het onderbewuste, maar zijn daardoor niet uitgeroeid: de seksualiteit heeft het Victoriaanse tijdperk duidelijk overleefd. Wij erkennen nu dat seksualiteit deel uitmaakt van het leven. Maar er bestaan talrijke tendensen om deze status niet aan het geweld toe te kennen. Geweld wordt liever
| |
| |
beschouwd als een toeval, een kwalijke trek, een uit te bannen kwaad. Het wordt dan niet als een universeel gegeven beschouwd, net zoals het Victoriaanse tijdperk seksualiteit aanzag als een eigenschap van verdorven of primitieve individuen. Toch kunnen wij onze ogen niet sluiten voor het feit dat geweld net als seksualiteit universeel en onuitroeibaar is.
Aan elke ethiek gaat een antropologie vooraf. Uiteraard is geweld niet bepaald een kenmerk waar de mens of de mensheid trots op kan zijn, en daarom is het begrijpelijk dat ethici en goedbedoelende mensen steeds opnieuw proberen de schim van het geweld uit de wereld te helpen. Maar kan dit wel, als het nativisme beweert dat de aanleg tot geweld aangeboren is en in ieder mens aanwezig is? Zijn pogingen om de aanleg tot geweld uit te roeien dan denkbaar zonder aan de natuur van de mens te raken, en impliceert de onuitroeibaarheid van die aanleg niet dat pogingen om het geweld dan toch te doen verdwijnen, nog veel gewelddadiger zijn dan het geweld dat men wil uitdrijven?
Nu hoeft het nativisme niet de volledige waarheid te zeggen, en evenmin klopt het, geweld als een wezenskenmerk van de mens te beschouwen, d.w.z. als een hoedanigheid zonder dewelke hij niet ten volle mens zou zijn. Misschien ligt een belangrijke opdracht van het mensworden juist in het overwinnen van gewelddadig gedrag. Maar dat neemt niet weg dat de empirie, niet alleen de biologische maar ook de sociaal-psychologische en sociologische feitelijkheid, ons dwingt het bestaan van een gewelddadig potentieel in de mens te erkennen.
| |
3. Geweld is niet uitroeibaar.
Aanhangers van het nativisme, voor wie geweld onlosmakelijk deel uitmaakt van de menselijke natuur, vinden het evident dat geweld niet uitroeibaar is. Ook wanneer het nativisme geen deterministische verklaring voor geweld biedt, maakt het wel duidelijk dat geweld vroeg of laat, en hoe dan ook, tot uiting moet komen. Volgens de nativist kun je het geweld alleen maar uitroeien als je ook de mens uitroeit. Dat de nativistische theorie erg eenvoudig lijkt en gemakkelijk te begrijpen is, hoeft niets af te doen van de intrinsieke waarde ervan.
Terwijl het nativisme een psychologische, al dan niet biologisch onderbouwde verklaring voor de onuitroeibaarheid van het geweld biedt, levert Durkheim ons een sociologische verklaring ervan. Het is de verdienste van Durkheim dat hij gewezen heeft op het bestaan van een sociologische realiteit, een geheel van maatschappelijke waarden en normen, gebruiken en zeden, waaraan het individu, wat hij ook moge doen, zich niet kan onttrekken. Volgens Durkheim heeft iedere maatschappij een eigen opvatting over geweld, die als een sociologisch gegeven leeft bij
| |
| |
alle leden van die maatschappij. Anderzijds kan een samenleving zich inspannen om geweld te beteugelen, bv. in de vorm van criminaliteitsbestrijding. Als een maatschappij erin slaagt bepaalde vormen van criminaliteit uit te schakelen, zal dat volgens Durkheim ook leiden tot een verandering van de heersende norm, volgens dewelke zeker gedrag als gewelddadig wordt beschouwd. Je kunt dus nooit een intrinsieke definitie van geweld geven. Uiteindelijk is geweld (of criminaliteit) datgene wat door de norm als geweld (of criminaliteit) wordt bestempeld. Die norm wordt als sociologisch gegeven door de leden van de maatschappij gedeeld. Het uitschakelen van bepaalde vormen van geweld brengt dan niet de afschaffing, maar wel een verschuiving van de norm mee. Zolang er normen zijn, worden bepaalde handelingen als gewelddadig beschouwd. Een maatschappij zonder geweld is daarom niet denkbaar, aangezien er geen maatschappij zonder normen bestaat.
Naast bovengenoemde psychologische en sociologische modellen is er ook een sociaal-psychologische fundering mogelijk van de stelling dat geweld onuitroeibaar is. Ik denk meer bepaald aan de visie van René Girard, die op grond van een doorgedreven studie van monumenten van de wereldliteratuur tot de conclusie is gekomen dat de mens een begerend wezen is en dat het begeren van de mens een mimetisch karakter heeft: mensen willen altijd wat ook anderen willen. Volgens Girard heeft het object van het menselijk begeren geen intrinsieke waarde. Begerenswaardig is slechts datgene wat door anderen begeerd wordt. Het mimetische karakter van de begeerte maakt dat mensen onvermijdelijk elkaars rivalen worden, aangezien het begeren van de een automatisch uitgaat naar het bezit van de ander. Conflictsituaties ontstaan daardoor overal, en hoewel niet elk conflict noodzakelijk op geweld uitloopt, is geweld toch in heel veel gevallen de uitkomst van een conflict. Volgens Girard hebben ‘primitieve’ samenlevingen het mechanisme van de zondebok ontdekt als een middel om de leden van een samenleving van hun naijver te bevrijden en om een door rivaliteiten bedreigde gemeenschap weer tot eendracht te brengen. Het zondebokmechanisme houdt in dat de conflicten die in een samenleving vanwege het mimetische karakter van de begeerte ontstaan, zich als het ware toespitsen op één specifiek lid van die samenleving, dat om een of andere reden opvalt. De agressie wordt dan door allen gericht op die opvallende persoon, die bestempeld wordt als de oorzaak van alle moeilijkheden, en uitgeschakeld wordt. In het zondebokmechanisme is de remedie tegen het geweld echter niets anders dan opnieuw een daad van geweld.
In de visie van Girard is een geweldloze samenleving dan ook maar mogelijk in de mate dat de mens erin slaagt zijn mimetische begeerte op te geven. Zolang dit niet gebeurt staan conflicten centraal. Conflicten zijn
| |
| |
dan niet het gevolg van belangentegenstellingen, maar roepen die in het leven. Door de mimetische structuur van de begeerte hebben de objecten van onze begeerte immers geen intrinsieke waarde. Objecten krijgen pas een waarde door de aanwezigheid van de anderen die er een waarde aan toekennen. Omdat de begeerte ons doet opkijken naar anderen, worden hun belangen ook ónze belangen. De mimetische begeerte roept vanzelf belangentegenstellingen in het leven. Daarom volstaat het lang niet belangentegenstellingen weg te werken om conflicten op te lossen. De wortel van het geweld ligt in de mimetische natuur van de begeerte zelf.
| |
4. Zingevingssystemen zijn met elkaar in conflict.
Geweld is dan weliswaar niet zonder functie of betekenis, maar de drijfveren die aan de basis ervan liggen of de doelstellingen waartoe het een middel is, staan meestal diametraal tegenover elkaar. Een samenleving waarin geweld optreedt, is uiteraard een conflictsamenleving. Je kunt dat sociologisch interpreteren, maar ook in een filosofische zin: er is geen eenduidige zin of eenduidig criterium te benoemen waardoor je de hele werkelijkheid tot haar recht laat komen. In het conflictmodel staan betekenis- en zingevingssystemen haaks op elkaar en kun je nauwelijks spreken van inzichtelijkheid en harmonie. De westerse filosofie heeft een lange traditie van conflictmodellen. Tegenover de logos van Anaxagoras en de hoofdstroming in de Griekse filosofie staat het geweld van de voortdurende beweging en verandering bij Heraclitus. Terwijl de meeste westerse filosofen gezocht hebben naar eenduidige verklaringen en harmonie, heb je daartegenover het conflictdenken van Machiavelli en Hobbes in de zestiende, van Clausewitz, Nietzsche en Sorel in de negentiende eeuw. Die hebben allemaal de wereld gezien als een geheel van tegengestelde strevingen die met elkaar botsen en gewelddadig interageren. Zo het al wenselijk is dat daar een einde aan komt, dan kan het alleen door het ingrijpen van een hoger wezen gebeuren, waarvan het handelen dan ook weer niet zonder geweld geschiedt. Ook de sociologen hebben hun conflicttheorieën. Marx, filosoof en socioloog, zag de wereld als het strijdtoneel van onderdrukkers en verdrukten, en het bezit van de productiemiddelen als de uiteindelijke inzet van de steeds terugkerende klassenstrijd. Ook Dahrendorf hanteert een dichotomisch maatschappijbeeld, maar koppelt het niet langer aan een economisch criterium - het bezit van de productiemiddelen - maar aan Herrschaft, van welke aard dan ook (prestige, geld, politieke macht,...). Zijn dergelijke dichotomische opsplitsingen van de maatschappij evenwel geen
vereenvoudiging van het zeer complexe en subtiele spel van botsende zingevingssystemen, drijfveren en bedoelingen, die ertoe leiden dat mensen voortdurend ge- | |
| |
welddadig tegenover elkaar staan? Is de werkelijkheid niet veeleer een vermenging van talrijke opposities tussen een groot aantal groepen en individuen? Die opposities overlappen elkaar, en worden bovendien doorkruist door vormen van samenwerking, al dan niet opportunistisch bepaald.
Het zou te eenvoudig zijn de maatschappelijke interacties alleen maar vanuit botsende belangen en conflicten te verklaren. Misschien slagen de literatoren er beter dan de filosofen in, een juist beeld van het maatschappelijk samenzijn te schetsen. Wie Balzac leest kan niet anders dan gegrepen worden door het bijzonder gesofistikeerde net van al dan niet latente conflicten tussen individuen met zeer uiteenlopende belangen en inzichten. Maar misschien wordt de werkelijkheid nog beter weergegeven in de toneelstukken van George Bernard Shaw, die in tegenstelling tot Balzac laat zien dat conflicten niet altijd permanent hoeven te zijn: conflicten vervloeien voortdurend en smelten samen met andere vormen van interactie, zoals vriendschap en samenwerking, die al even labiel en voorbijgaand als de conflicten zelf blijken te zijn. Conflictsituaties zijn complex en kunnen niet altijd teruggebracht worden tot de fundamentele of inzichtelijke tegenstellingen waar Marx of Dahrendorf aan dachten.
| |
Aanbevelingen om met geweld om te gaan
Aanleg tot geweld zit in ieder van ons, en zinloos geweld bestaat niet. Een maatschappij zonder geweld is een illusie. Daarom is de idee van de volledige maakbaarheid van de samenleving en van de mens een gevaarlijk en potentieel zeer gewelddadig denkbeeld. Betekent dit uitgangspunt dat de mens zonder meer aan geweld is overgeleverd en dat hij niet anders kan dan dit geweld machteloos te ondergaan? Nee! Integendeel, mensen hebben bewezen dat ze op heel creatieve en uiteenlopende wijze met geweld kunnen omgaan.
Al is er dan geen pasklare oplossing voor het probleem van het geweld, toch kan vooreerst een juist begrip van de verworteling ervan in de natuur van de mens een remedie zijn tegen al te hooggespannen verwachtingen aangaande geweldbeheersing. Als je eenmaal kunt aanvaarden dat geweld diep in de mens zit, en je op grond daarvan je verwachtingspatronen (ook tegenover je eigen agressiviteit) wat aanpast, kun je een gevoel van opluchting ervaren. Daardoor wordt het hele vraagstuk van het geweld enigszins gededramatiseerd, en ligt een realistische aanpak in het verschiet. Ook de aanhangers van het nativisme erkennen dat geweldneigingen gekanaliseerd kunnen worden en gericht op minder destructieve gebieden, en zelfs gesublimeerd. Dat neemt niet weg dat vooral tegen ernstige vormen van geweld niet anders dan repressief kan worden
| |
| |
opgetreden. Tegenover lichtere vormen van agressie is tolerantie een betere houding.
Het aanwakkeren van weerbaarheid is daarbij uiterst belangrijk. Reeds in de achttiende eeuw heeft David Hume erop gewezen dat juist het besef dat de tegenstander uitgeteld en machteloos is, het geweld tegen de verslagene alleen maar opzweept. Wie weerloos is, wakkert door zijn weerloosheid geweld juist aan. De moderne criminologen bevestigen die stelling. Weerbaarheid moet soms wel met tegengeweld gepaard gaan, maar in vele gevallen volstaat aangepast gedrag: slachtoffers of mogelijke slachtoffers moeten verbaal van zich af kunnen bijten, of zich affectief aan de invloed van de agressor kunnen onttrekken. Er zijn aanwijzingen dat sommige programma's om het pesten op school aan te pakken juist mislukken omdat ze te eenzijdig op de persoon van de agressor gericht zijn en te weinig aandacht aan de weerbaarheid van de potentiële getreiterden besteden.
Geweld is concreet en is meestal niet tot eenduidige principes te herleiden. De aanpak van geweld kan dan ook niet rechtlijnig zijn en veronderstelt altijd een juist inschatten van de situatie en een afwegen van belangen en prioriteiten. Dat veronderstelt een open en creatieve geest, vrij van verkramping en gevaarlijke illusies. Er moeten niet alleen geschikte middelen gevonden worden voor een vooropgesteld doel: eerst moet nog overwogen worden welk doel in de aanpak van geweld de hoogste prioriteit geniet. Niet de technische vaardigheid - δεινότης -, maar het juiste oordeel - φϱόνησις - is de hoogste deugd.
|
|