Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 820]
| |
Trees Colruyt
| |
[pagina 821]
| |
op te krijgen en het inhoudelijk te toetsen aan de beoordeling van de bevoegde instanties. Ook gespecialiseerde ‘vluchtelingenadvocaten’ slagen er maar zelden in. Particuliere organisaties die hun hulpverlening op vluchtelingen, asielzoekers en mensen zonder papieren richten, hebben bijna alleen maar tijd om administratieve problemen op te lossen en materiële, financiële en psychologische hulp te zoeken. Erop toezien dat vluchtelingen niet worden teruggestuurd naar een land waar hun leven of vrijheid gevaar lopen, is een van de voornaamste opdrachten van Amnesty International. Tot voor enkele jaren had de Vlaamse afdeling van die organisatie ook een aantal caseworkers in dienst, om vluchtelingen tijdens de asielprocedure bij te staan. Trees Colruyt, historica van opleiding, was een van die caseworkers. Zo is zij een van de weinige mensen geworden die wél de nodige tijd en expertise hebben om vluchtverhalen uit te spitten, er (een beetje) zicht op te krijgen en inhoudelijk te toetsen aan de beoordeling van de verschillende instanties. In de periode dat ze voor Amnesty werkte, van november 1992 tot april 1999, heeft ze een honderdtal vluchtverhalen ‘ten gronde’ bestudeerd. Zo heeft ze een schat aan materiaal en informatie verzameld over de wijze waarop asielaanvragen worden behandeld. In de zomer van 1999 begon ze aan een artikel voor Streven. Daarin wilde ze proberen ‘enkele problemen te belichten die een betrouwbare evaluatie van een vluchtverhaal bemoeilijken, zowel voor de toekenning van de status van vluchteling als voor het gebruik van het vluchtverhaal zelf als informatiebron voor de sociaal-politieke realiteit in Afrika’. Het lot heeft echter gewild dat ze in november 1999 onverwachts overleed. Haar opstel voor Streven, waaraan ze de titel ‘De betekenis van Afrikaanse vluchtverhalen’ had gegeven, was dan al uitgegroeid tot een kloeke tekst van meer dan dertig bladzijden. Ze had me laten weten dat ik maar een voorstel moest doen om hem in te korten, en dan zouden we het resultaat nog eens samen bekijken. Dat laatste kan nu niet meer. Toch is het materiaal dat voorligt te waardevol en uniek om het zomaar te laten liggen. Ik heb geprobeerd uit de tekst een aantal uittreksels te kiezen waaruit kan blijken hoe ingewikkeld het is vluchtverhalen te beoordelen. □ Johan Van der Auweraert | |
Verschillende types van vluchtverhalenBij mijn beluistering van vluchtverhalen stond de bescherming van de vluchteling tegen gedwongen terugkeer naar een land waar zijn of haar leven en / of vrijheid in gevaar is centraalGa naar eind[3]. De inschatting van de risico's in geval van uitzetting speelde een belangrijke rol, ook voor uitgeprocedeerde asielzoekers van wie de verdediging in de zin van de Conventie van Genève niet meer mogelijk was. | |
[pagina 822]
| |
De vluchtverhalen van de groep asielzoekers die ik hier wil toelichtenGa naar eind[4] kun je in meerdere types indelen. Een eerste groep van duidelijk politieke verhalen beantwoordde volkomen aan de criteria van de Conventie van Genève. Ze vormden elk op zich een afgerond geheel, de betrokkenen konden bewijzen en identiteitsdocumenten voorleggen, naar getuigen verwijzen die in België verblijven, en / of zij waren gekend door mensen-rechtenorganisaties. Ze hadden vlak na hun aankomst in België de vluchtelingendienst om formele bijkomende steun verzocht. Als zij de status van vluchteling aanvragen, worden zij als ‘prominenten’ behandeld: zij behoren duidelijk tot de politieke oppositiekaders, de kans op vervolging is dus evident. Voor sommige verhalen met bewijzen ontbraken geldige identiteitsdocumenten. Deze verhalen werden tijdens de procedure kritischer geëvalueerd. Dit maakte het hervertellen van het verhaal wel nodig; tegenstrijdigheden en lacunes in het verhaal en de bewijzen moesten uitgelegd kunnen worden. De meeste asielzoekers uit deze groep waren hooggeschoold en kwamen uit de grote steden. Het tweede type van vluchtverhalen was vrijwel het tegendeel van het eerste. Het waren ‘kleine’ verhalen over discriminatie, vervolging en mishandeling op plaatselijk niveau door de lokale overheid. De betrokkenen konden schaarse bewijzen leveren van de crisissituatie die ze waren ontvlucht, maar geen bewijzen van persoonlijke vervolging. Ze kwamen naar België zonder of met vervalste documenten. Een minderheid bracht geldige persoonlijke documenten mee, maar kon niet bewijzen dat de naam op de documenten hun eigen naam was. Ze kwamen er soms veel te laat mee voor de dag, hetzij omdat ze ze niet eerder getoond hadden uit schrik te worden teruggestuurd naar hun land, hetzij omdat de papieren te laat waren opgestuurd uit het thuisland. Uit het geheel van de vluchtverhalen kun je afleiden welk soort mensen vervolgd wordt: mensen met kleine ondersteunende politieke basisactiviteiten voor de oppositiekaders (vertegenwoordigd in het eerste verhalentype), getuigen van grove mensenrechtenschendingen en politieke moorden, mensen die uit de gevangenis zijn ontsnapt, die sociale en familiale relaties binnen een bepaalde etnische of politieke groep hebben, die getuigen van politieke of economische ‘fraude’ zijn geweest, die zich tegen discriminatie en willekeur vanwege de machthebbers verzet hebben, die een andere religie hebben dan de machthebbers, of leden van etnisch gemengde huwelijken. Meestal was er een combinatie van voorgaande factoren. Vaak krijg je onhandige flarden van verhalen te horen, al dan niet geplaatst in een stereotiep politiek kader. Oppervlakkig gezien en apart genomen lijken de verhalen uit verschillende landen in hun eentonigheid allemaal op elkaar, de naam van het land en de president zijn invulbaar. In de sfeer van repressie en geweld die de crisistoestand waarover ze vertellen | |
[pagina 823]
| |
kenmerkt, lijkt hun vervolging eenmalig en toevallig, of lijkende betrokkenen het slachtoffer van willekeurige en blinde terreur. In werkelijkheid worden ze vaak persoonlijk gezocht. Het geheel van de verhalen is een indrukwekkende catalogus van mensenrechtenschendingen in Afrika, die een coherent en gedetailleerd beeld oplevert van de repressie- en vervolgingspatronen bij de steeds weerkerende politieke crisissen in de diverse landen. Zodra ze in België binnenkomen, worden deze asielzoekers evenwel meteen gezien als economische vluchtelingen, misbruikers van de procedure of illegale immigranten. Deze groep asielzoekers vertegenwoordigt de potentiële Afrikaanse middenklasse, die de motor zou moeten worden van een democratische vooruitgang. Zij zagen hun levensstandaard, alsook het intellectueel niveau van hun families en van de sociale groepen waartoe zij behoorden, drastisch afnemen. De corrupte Afrikaanse schijndemocratieën hebben zich in de loop van de jaren negentig kunnen bestendigen door geweld, repressie en moord op hun politiek mondige burgers en door gefraudeerde verkiezingsuitslagen. De machthebbers wakkeren de etnische opdeling in hun landen aan, en burgeroorlog is nooit ver weg. Daardoor is het onderscheid tussen politieke en economische vluchtmotieven bij de asielzoekers dikwijls onduidelijk, de scheidingslijn tussen beide dun. | |
Het ontrafelen van het vluchtverhaalVertrouwen winnen was bij een eerste ontmoeting belangrijk, om een rustig en open gesprek mogelijk te maken. Tegelijkertijd moest ook duidelijk gemaakt worden dat ik niet alles onvoorwaardelijk zou geloven. Een informele babbel op vrijblijvende manier over het land en de regio waar de asielzoekers vandaan kwamen, werkte dikwijls goed als inleiding. Eerst vroeg ik hun dat ze hun leven uitvoerig en chronologisch vertelden. Hun verhaal onderbrak ik alleen met vragen over de sociaal-politieke en familiaal-etnische context, of wanneer de vluchteling van zijn opdracht afweek en de vertelde feiten onduidelijk waren of te weinig gedetailleerd. Op het eind van het gesprek vroeg ik of ze de indruk hadden dat ze hun verhaal volledig hadden kunnen vertellen. Meestal vonden ze op dat moment van wel. Het was een poging tot een overwegend ‘open interview’, waarbij ik zo veel mogelijk vermeed suggestieve vragen te stellen over de politiek in hun land van herkomst zoals die beschreven wordt in mensenrechtenrapporten, om te voorkomen dat ze die gegevens in hun persoonlijk verhaal zouden verwerken. Het tweede gesprek begon ik met het voorlezen van de uitgeschreven tekst van hun vluchtverhaal. De asielzoeker kreeg de mogelijkheid het | |
[pagina 824]
| |
verslag te corrigeren en aan te vullen. Dikwijls stipte hij foute interpretaties en lacunes aan, en gaf meer details. In sommige gevallen kwamen in het tweede gesprek belangrijke nevenverhalen naar voren. Hierdoor kreeg het vluchtverhaal het karakter van een raamvertelling, waarin elementen voorkwamen die ook in andere vluchtverhalen en in algemene informatie over de landen opdoken. Deze nevenverhalen leverden vaak de meest interessante informatie op. Ze bleken achteraf de meest geloofwaardige. Daarna werd het feitenmateriaal uit de verzamelde informatie over het land van de asielzoeker, dat zijn verhaal scheen te bevestigen of te ontkennen, doorgenomen en besproken. Dikwijls kreeg de vluchteling dan pas een goed inzicht in wat hij had meegemaakt, en was hij in staat dit in een breder politiek kader te plaatsen. Pas daarna werd besloten tot het wel of niet steunen van de asielzoeker. Bij het verdedigen van dossiers werd hoofdzakelijk geprobeerd de negatieve argumenten van de asielinstanties te ontkrachten en er een positief betoog tegenover te plaatsen. Ook over dossiers die met succes verdedigd werden bleven er altijd bedenkingen omtrent het waarheidsgehalte van de verhalen: een vluchtverhaal kan immers nooit een exacte weergave zijn van de realiteit die aanleiding was tot de vlucht. De basisidee bij de verdediging van een dossier is dat de argumenten die de verschillende instanties in de loop van de procedure aanvoeren om een vluchteling asiel te weigeren, ernstig genoeg moeten zijn om een gedwongen terugkeer naar het land van herkomst te verantwoorden. In de dossiers die wij verdedigden was dit niet het geval. Bij asielzoekers die al lang uitgeprocedeerd waren en al jarenlang in België verbleven, verliepen de interviews niet zo vlot. Soms hadden ze twee of drie asielprocedures achter de rug en was de politieke situatie in hun land veranderd, maar niet verbeterd. Ze hadden hun verhaal al ontelbare keren verteld en opgetekend, telkens met een negatieve beoordeling als gevolg. Frustratie en woede hadden hen al een hele tijd opgesloten in hun eigen gelijk. Hun vluchtverhaal zelf was verengd tot een soort abstracte vluchtparabel waarvan ze zelf vervreemd leken. Ook wanneer besloten werd hen niet te steunen, kwamen asielzoekers vaak terug om een praatje te maken. Deze informele ontmoetingen leverden soms alsnog en bij toeval belangrijke elementen op ter verdediging van hun asielaanvraag. In 1995 werd besloten de asielaanvraag van de Guineeër A.S. niet te steunen: zijn verhaal over opsluiting en mishandeling door de politie leek een stereotiep relaas dat echter helemaal niet in overeenstemming was met de algemeen bekende feiten. Een jaar nadien kwam hij op bezoek met zijn zoontje Abubakar. Mijn opmerking dat zijn zoon de naam had van de schoonvader van de | |
[pagina 825]
| |
profeet Mohammed en misschien zoals hij een rijke handelaar zou worden, lokte een heel nieuw familieverhaal uit. Zijn vader was een rijke rijsthandelaar en de persoonlijke vriend en raadgever van president Ahmed Sekou Toure. Hijzelf was petekind van de president, vandaar zijn naam. Hij had het nooit eerder verteld. Daarop volgde een gedetailleerd verhaal, dat achteraf volledig bleek te kloppen met opgezochte informatie over Guinee van 1970 tot 1990. Op basis van dit familieverhaal werd zijn tweede asielverzoek gesteund. De verdediging met positief resultaat van een aantal dossiers van uitgeprocedeerde Afrikaanse asielzoekers toont aan dat de huidige asielprocedure niet optimaal functioneert om vluchtelingen in de zin van de Conventie van Genève te herkennen en te erkennen. Tegelijkertijd rijst het vermoeden dat andere asielzoekers ten onrechte de status van vluchteling verwerven. Veel mensen uit de sociale dienstensector die professioneel met vluchtelingen omgaan, hebben dan ook het gevoel dat de asielprocedure ‘een loterij’ is. Een overzicht van de ervaringen die een aantal door mij begeleide Afrikanen met de Belgische asielprocedure hebben opgedaan kan enigszins verduidelijken hoe moeilijk het voor een asielzoeker is echt gebeurde feiten in een geloofwaardig verhaal aan derden te vertellen. | |
Een geloofwaardig vluchtverhaal na een tumultueuze vluchtDe asielzoeker moet bij aankomst op een bondige en duidelijke manier ten overstaan van de vreemdelingenpolitie aantonen dat hij persoonlijk wordt vervolgd, in de zin van de Conventie van Genève. Hij moet die opdracht alleen vervullen. Zijn verklaring wordt neergeschreven en vormt het eerste belangrijke document in zijn asieldossier. Zo'n verklaring afleggen is allesbehalve eenvoudig voor de Afrikaanse asielzoekers in kwestie. Zij hebben soms pas hun familie en omgeving verlaten in een chaotisch en dreigend crisismoment. Ze hebben een idealistisch beeld over rechtvaardigheid in West-Europa, en zijn totaal onvoorbereid op de harde realiteit van de strenge asielprocedure. Een ‘geloofwaardig vluchtverhaal’ betekent in de asielprocedure dat de asielzoeker gebeurtenissen die hebben geleid tot zijn vlucht op een duidelijke manier moet linken met de ‘bekende’ politieke situatie van zijn land. Dat veronderstelt een duidelijk inzicht in die politiek en een helder onderscheidingsvermogen tussen het bijkomstige en essentiële in zijn persoonlijk verhaal. Weinigen zijn in staat zo'n ‘heldere analyse’ over hun eigen situatie voor te leggen. Alleen een zeer kleine minderheid van vluchtelingen slaagt in dit eerste examen en krijgt een attest van kandidaat-vluchteling. Alle Afrikanen uit de beschreven groep kregen te maken met een negatieve beslissing. | |
[pagina 826]
| |
Dikwijls werd in de motivering van de beslissing de oorspronkelijke verklaring ingekort en foutief geïnterpreteerd. Het verhaal leek aangepast aan de motivatie van de weigering die erop volgde. Eind 1996 wil de Soedanese zeeman-imam en vakbondsman A. in Antwerpen zijn rederij, die ‘onder militair beheer’ aangeschreven stond bij de Internationale Transport Federatie, aanklagen wegens verduistering van verzekeringsgeld voor de familie van verongelukte matrozen. Hij krijgt echter in januari 1997 een zwaar werkongeval in Antwerpen en besluit de komst in februari 1997 van de fundamentalistische directeur van de rederij uit Londen te benutten om te proberen de zaak alsnog in der minne te regelen. De directeur komt voor de bemanning van de voor anker liggende schepen in Antwerpen een toespraak houden over de jihad in Soedan en vraagt meer financiële offers en een hoger werkritme. A. onderbreekt hem om het probleem met het verzekeringsgeld te bespreken en de levensgevaarlijke werkomstandigheden en de wanbetaling aan te klagen. Zijn openlijke politiek-religieuze discussie met de directeur over de ware zin van de jihad en de islam mondt uit in niet mis te verstane bedreigingen vanwege de directeur. A. wordt opgesloten op het schip dat terugvaart naar Soedan. A. vreest berechting door een militaire rechtbank wegens subversieve activiteiten tegen de Soedanese staat. Hij kan ontsnappen door toedoen van bemanningsleden en vraagt asiel in februari 1997. | |
Een samenhangende, gedetailleerde weergave van de feitenTegen de negatieve beslissing van Dienst Vreemdelingenzaken kan de asielzoeker beroep aantekenen bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen. Dan volgt opnieuw een interview. Is het resultaat positief, dan krijgt hij de status van kandidaat-vluchteling, en volgt na verloop van tijd een derde interview op het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen. De bedoeling is te onderzoeken of aan de asielzoeker de status van vluchteling kan worden toegekend. Wordt die status hem geweigerd, dan kan hij beroep aantekenen bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen. Aan zijn eerste contact met de beambten van de Dienst Vreemdelingenzaken zal een zwaar getraumatiseerde vluchteling die veel van het interview verwachtte, een slechte herinnering overhouden als zijn verhaal | |
[pagina 827]
| |
door een ongeïnteresseerde interviewer gebanaliseerd en niet begrepen wordt. Afrikanen reageren daarop niet zelden moedeloos of agressief, omdat ze vinden dat hun asielverzoek beoordeeld is op grond van vooroordelen en racisme. De asielinstanties hebben hun eigen voorstelling van wat een geloofwaardig verhaal ‘waaraan het voordeel van de twijfel moet worden gegund’, moet inhouden, en daaruit vloeien voor de asielzoeker de grootste moeilijkheden voort. Er wordt van uitgegaan dat een echte vluchteling in de zin van de Conventie van Genève tijdens opeenvolgende interviews de feiten die aanleiding gaven tot zijn vlucht in een samenhangend verhaal gedetailleerd kan reproduceren, tot jaren na de feiten en in gelijk welke levensomstandigheden. Verschillen in data, namen, letterwoorden die politieke partijen aanduiden, benamingen van functies, locaties, chronologieën, enz. in de opeenvolgende verklaringen worden beschouwd als een bewijs van de onwaarachtigheid van het verhaal. De opinie dat ‘een echte vluchteling’ als het ware een wetenschappelijk exacte weergave van de feiten uit zijn geheugen moet kunnen halen, is een zeer ‘westerse’ eis, die grenst aan het vooroordeel. De Afrikaanse verhalen die ik gehoord heb, beantwoorden daar niet aan. Ze bevatten wel nauwkeurige beschrijvingen van sociaal-politieke verhoudingen en suggestieve vertellingen over levensonzekerheid. Cijfers komen daarin spontaan weinig voor. Dit kan een cultuurgebonden manier van vertellen zijn, of het gevolg van een lange onstabiele werk- en leefsituatie. Wellicht is het ook een doodnormale manier van vertellen. Het is erg moeilijk van hen een chronologisch nauwkeuriger verhaal te krijgen. Wetenschappelijke studies over het geheugen laten er trouwens weinig twijfel over bestaan: aan de eis om exact te zijn in de weergave van feiten uit het verleden kan niet zomaar worden voldaan. Toch was voor de meeste Afrikanen die ik begeleid heb, en die de bewuste interviews op het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen al achter de rug hadden, een reeks van kleine cijfermatige tegenstrijdigheden de belangrijkste oorzaak geweest van de afwijzing van hun asielverzoek. Het verhaal van A. uit B. gaat over de repressie van de oppositie in haar land, de moord op haar vader door regeringsmedewerkers, die op hun beurt op haar aanwijzing door het gewapend verzet werden geliquideerd, en voorts over haar opsluiting en verkrachting. De details over de dwangarbeid tijdens haar detentie, nl. het planten van eucalyptusbomen op berghellingen, klopt met de herbebossingsplannen van de regering. De datum van haar zwangerschap van zeven weken begin februari 1996 komt overeen met de tijd waarin zij haar detentie in B. situeert. De weigering van haar asielverzoek door de Dienst Vreemdelingenzaken wordt door het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen in maart bevestigd op grond van volgende tegenstrijdigheden: | |
[pagina 828]
| |
- In de vragenlijst van de Dienst Vreemdelingenzaken antwoordt ze ‘neen’ op de vraag of er een ‘aanslag gepleegd was op haar lichamelijke integriteit’. Op het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen vertelt ze dat ze verschillende keren was verkracht tijdens haar gevangenschap. Vooral ongeschoolde asielzoekers vertellen hun verhaal soms broksgewijs tijdens het verloop van de procedure. Op zich zijn de fragmenten gedetailleerd en zijn er geen noemenswaardige tegenstellingen tussen de verschillende delen. Het geheel wordt echter onoverzichtelijk vanwege de overvloed van details, uitingen van gevoelens en meningen over de feiten. Een context in de zin van de Conventie van Genève ontbreekt volkomen. | |
Algemeen bekende feiten of ‘de ons bekende feiten’?Een tweede probleem vormt het criterium van ‘overeenstemming met algemeen bekende feiten’, zoals vereist door de richtlijnen van het UNHCR. Het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen en de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen beschikken over informatie waaraan vluchtverhalen worden getoetst. Maar, wat Afrika betreft, zijn de bronnen die geciteerd worden in de motivatie van negatieve beslissingen van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen nogal schaars: mensenrechtenrapporten, gespecialiseerde tijdschriften, krantenartikels, rapporten van het UNHCR, diplomatieke bronnen en één enkel politiek-historisch naslagwerk, dat zijn de bronnen die in de gevallen die ik bestudeerd heb, gebruikt werden om data na te trekken. Het overgrote deel ervan heeft een westerse invalshoek, en ze vertonen te grote lacunes om een volledig beeld van de reële mensenrechtensituatie ter plaatse te schetsen. Uit die bronnen worden bovendien vooral gegevens benut om asielzoekers af te wijzen. Informatie in mensenrechtenrapporten steunt in het algemeen in de mate van het mogelijke op getuigenissen ter plaatse en rapporten van oppositielobby's in ballingschap. Deze laatste zijn niet altijd vrij te pleiten van eenzijdigheid: problemen uit de eigen thuisbasis worden uitvergroot | |
[pagina 829]
| |
ten koste van andere bedreigde groepen. VN-rapporten en rapporten van het ministerie van Buitenlandse Zaken van westerse landen dienen geostrategische, diplomatieke, politieke en economische belangen, en vertonen dan weer de neiging mensenrechtenproblemen te minimaliseren of te overschatten. In al deze bronnen ontbreekt een historische analyse die de oorzaken van crisissituaties annex mensenrechtenschendingen verduidelijkt. De inhoud en bronnen van de Belgische diplomatieke rapporten en confidentiële inlichtingen van ambassades en consulaten kunnen niet nagetrokken worden. Daarbij rijzen er vragen over de opportuniteit en veiligheid van het gebruik van die informatiekanalen. Hoe kan men namelijk vermijden dat diplomatieke betrekkingen vertroebelen én de veiligheid van de vluchteling en zijn familie bedreigd wordt door een ernstig onderzoek naar mensenrechtenschendingen in de landen waar asielzoekers vandaan komen? Het meest ‘algemeen bekende feit’ is de materiële armoede in Afrika. Die staat in de berichtgeving op de voorgrond, en steevast begint of eindigt een verslag over een Afrikaans land met ‘in een van de armste landen ter wereld’. Daardoor kan het economische aspect, dat vrijwel bij iedere politieke vluchteling ontegensprekelijk een rol speelt in de beslissing om te vluchten, bij Afrikanen gemakkelijker als hoofdmotief worden gezien. De Afrikaanse asielzoeker is de economische vluchteling bij uitstek. Een al even ‘algemeen bekend feit’ zijn de burgeroorlogen met uitbarstingen van ‘redeloos etnisch geweld’. Het gebrek aan grondige analyses van de voorgeschiedenis van de betrokken partijen in de Afrikaanse burgeroorlogen, maakt van iedere asielzoeker uit zo'n land een ‘willekeurig, niet persoonlijk vervolgd slachtoffer’. Het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen toetst het waarheidsgehalte van een vluchtverhaal aan die ‘algemeen bekende feiten’. Dat gebeurt nadat het interview beëindigd is, zodat de asielzoeker, die die informatie niet kent en er tijdens het gesprek niet mee is geconfronteerd, zich niet kan verweren. Het waarheidsgehalte van het verhaal van de Zaïrese A.T. werd door het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen in 1993 getest op basis van details uit de verslaggeving van Belgische journalisten van Le Soir en La Libre Belgique over de betoging in Kinshasa waaraan zij had deelgenomen. De journalisten was de lage vlucht van helikopters boven de betoging opgevallen. Een ander verslag beschreef het militaire kamp Tshashi. De interviewer van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen onderbrak haar verhaal over die betoging met de onverwachte vraag, wat A.T. tijdens die betoging boven haar hoofd opgemerkt had. | |
[pagina 830]
| |
Vervolgens werd in verband met haar relaas over haar geblinddoekt vervoer naar het kamp Tshashi, gevraagd welke bloemen - bedoeld waren mimosabomen (!) - er groeiden. Het schuldig blijven van een antwoord op beide vragen, vier jaar na de feiten, behoorde tot de argumenten om haar verzoek af te wijzen. Als de informatie van de asielzoeker de westerse berichtgeving over het land in kwestie tegenspreekt, wordt door het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen altijd meer krediet geschonken aan de westerse berichtgeving. De informatie van de asielzoeker wordt als ongeloofwaardig beschouwd, omdat ze niet in overeenstemming is met wat wij over zijn land weten. Ook de onvolledigheid van de informatie die het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen gebruikt, speelt in het nadeel van de ondervraagde. Wat niet toetsbaar is, is twijfelachtig. Normaal gezien zou men verwachten dat een interviewer in de asielprocedure met meer aandacht zou luisteren naar een verhaal dat feiten vertelt waarover geen informatie bestaat en dat weinig raakpunten met andere verhalen uit hetzelfde land heeft. De oorspronkelijkheid ervan vergroot alleszins het vermoeden van geloofwaardigheid en, als het verhaal waarachtig is, werpt het een nieuw licht op de mensenrechtensituatie in het betreffende land. Meerdere gevallen wijzen op een tegengestelde reactie: de interviewer lijkt alleen vragen te willen stellen vanuit zijn eigen, uiteraard beperkte kennis van de feiten. Zo wordt het criterium van het UNHCR, dat het vluchtverhaal ‘min of meer in overeenstemming [moet zijn] met algemeen bekende feiten’, nog verengd tot ‘in overeenstemming met de informatie waarover het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen beschikt’. Erger is ten slotte dat vooral bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen bronnenmateriaal gemanipuleerd wordt om een afwijzing te legitimeren: Vermelde A.T. uit Zaïre krijgt in april 1995 te horen dat de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen bij haar beslissing blijft haar verzoek te weigeren. Die beslissing wordt gesteund op ‘een geloofwaardige bron’, namelijk het jaarboek 1990 van Amnesty International. Daaruit worden twee zinnen gelicht waarin staat dat Mobutu vergiffenis heeft geschonken aan gearresteerde studenten en dat de meesten van hen werden vrijgelaten. De direct daaropvolgende zin, waarin staat dat vervolgens uit de Centraal Afrikaanse Republiek terugkerende studenten werden aangehouden, is weggelaten. De veel uitvoerigere rapporten die tussen 1989 en 1995 zijn verschenen en op basis waarvan de tweede vraag om asiel van A.T. naderhand werd verdedigd, kwamen in de evaluatie niet eens ter sprake. | |
[pagina 831]
| |
Een geloofwaardig vluchtverhaal: de strijd met het geheugenEen ander struikelblok is de ingewikkelde procedure. Behalve bij de weinige vluchtelingen die direct na het eerste interview op de Dienst Vreemdelingenzaken de status van ‘kandidaat-vluchteling’ verwerven, en dus niet lang moeten wachten op een interview ten gronde, komt bij de meesten het vluchtverhaal slechts langzaam tot stand. In het begin zijn de herinneringen aan het gebeurde in het geheugen van de vluchteling nog scherp aanwezig. Hij krijgt echter in het korte interview op de Dienst Vreemdelingenzaken niet de gelegenheid zijn volledige verhaal te vertellen; in beroep tegen een negatieve beslissing worden op het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen vooral gerichte vragen gesteld, op basis van de verklaring en de inhoud van de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken. Ook in dit kritisch en ‘gesloten’ interview is weinig ruimte voor een genuanceerd aanvullend chronologisch verhaal. Wie die eerste etappe heeft gehaald, komt in de fase terecht waarin het vluchtverhaal ‘ten gronde’ wordt bekeken. Hier zijn de tussenpozen tussen de interviews veel langer. Bij de vluchtelingen die ik gehoord heb, was een wachttijd van één tot drie jaar geen uitzondering. In die tijd doen de asielzoekers nieuwe ervaringen op in een heel nieuwe leefwereld. Veel detailherinneringen aan vroeger verdwijnen, en het verhaal wordt schraal. Door informatie over hun land en gesprekken met derden krijgen zij daarentegen wel een beter globaal inzicht in wat hun is overkomen en beginnen ze er anders tegenaan te kijken. Hun verhaal wordt logischer en gestructureerder. Het verandert daardoor enigszins, en de kans is groot dat zij daaraan gewild of ongewild ‘detailherinneringen’ toevoegen die ze zelf niet hebben meegemaakt, om het verhaal duidelijker te maken en te verlevendigen. Dit maakt dat er tegenstrijdigheden ten opzichte van vroegere verklaringen en interviews kunnen opduiken. Door de lange tussentijden tussen de interviews ontstaat er ook een moeilijkheid aan de kant van de steeds wisselende ondervragers: zij zouden onderling moeten overleggen, om een beter begrip van het verhaal te krijgen, maar dat overleg is dikwijls onbestaande. Daardoor moeten dossiers vaak helemaal opnieuw worden aangepakt, zodat er weer te weinig tijd is voor een echt ‘open interview’ en de vluchteling soms in dezelfde defensieve interviewsituatie terechtkomt als jaren voordien bij het eerste gesprek. Zijn de redenen voor het lange wachten vaak onduidelijk, de gevolgen voor de vluchteling die aan het wachten is, zijn dat allerminst. De kans dat hij op tegenstrijdigheden betrapt wordt is groter, en ook als dat niet het geval is, wordt zijn verhaal door de jaren dikwijls zodanig schraal | |
[pagina 832]
| |
dat het als een niet echt beleefd cliché overkomt. Voorts is de politieke situatie in zijn land intussen veranderd, zodat - wat ook vaak gebeurt - zijn aanspraak op asiel eigenlijk vervalt. De kansen op erkenning worden daardoor kleiner. De meest dramatische gevolgen van dit soms veel te lange wachten doen zich echter op familiaal vlak voor, bij vluchtelingen met kinderen in het thuisland. Die lieten ze vaak achter bij familie, in de hoop spoedig de status van vluchteling te verwerven. | |
Tot besluitZou het niet beter en efficiënter zijn de asielzoeker meteen bij het binnenkomen de tijd te geven om zijn verhaal te doen in een open interview, als zijn geheugen nog fris is en hij nog niet geleerd heeft dat zijn verhaal aan de verwachtingen van de ondervrager moet beantwoorden? Het gevaar van verkeerde beslissingen zou daardoor afnemen. Onterechte terugwijzing van echte vluchtelingen volgens de bepaling van de Conventie van Genève wordt door de huidige versnipperde en onzorgvuldige procedure en door onbekwame of niet deskundige ondervraging in de hand gewerkt. Anderzijds geeft dezelfde ondeskundigheid aanleiding tot misbruik door wie (bewust) onterecht om asiel verzoekt. Het huidige verloop van de procedure bevoordeelt volgens mij zeer sterk de handige, intelligente asielzoeker met een politiek-sociaal-economisch voordelige achterban in het thuisland, waaraan hij bewijzen voor zijn verhaal kan vragen. Wellicht hebben ook gefortuneerde vluchtelingen die banden hebben met de criminaliteit en een beroep kunnen doen op de hulp van advocaten, meer kans aanvaard te worden dan ‘echte’ vluchtelingen. Geïnteresseerde lezers kunnen op aanvraag de volledige tekst van Trees Colruyt verkrijgen. |
|