Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 630]
| |||||||
Peter Van der Auweraert
| |||||||
[pagina 631]
| |||||||
asielprocedure haar taak behoorlijk vervult. Als mocht blijken dat dit niet het geval is, dan zit er een leugen in het hart van het Belgische asielbeleid. De huidige regering is van plan de bestaande asielprocedure volledig te hervormen. De minister van Binnenlandse Zaken heeft zich ertoe verbonden tegen het einde van dit jaar een wetswijziging in die zin aan het parlement ter goedkeuring voor te leggen. Het lijkt vooral de bedoeling de procedure te vereenvoudigen, zodat erkenningsaanvragen sneller en efficiënter kunnen worden afgehandeld. Naar de verschillende voorstellen die op dit moment circuleren, zal ik alleen verwijzen als ze relevant zijn voor de argumentatie van dit artikel. | |||||||
Het vluchtelingenstatuut kent alleen individuenIn de huidige context is voor (onbemiddelde) niet-Europeanen het verwerven van de status van vluchteling een van de schaarse mogelijkheden om zich in de Europese Unie te vestigen. Binnen de Belgische rechtsorde vormt het zogenaamde Vluchtelingenverdrag de juridische basis voor het erkennen van vluchtelingenGa naar eind[1]. Volgens dit verdrag zijn vluchtelingen mensen die zich buiten hun land van herkomst bevinden en die een ‘gegronde vrees’ hebben dat ze in hun land van herkomst vervolgd zouden worden wegens ‘hun ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of hun politieke overtuiging’. Als politici of de media spreken van ‘echte’ vluchtelingen, bedoelen ze meestal personen die aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag beantwoorden. Het verdrag gaat ervan uit dat personen die voor hun bescherming geen beroep (meer) kunnen doen op hun nationale overheid - die, in vele gevallen, juist aan de basis van de vervolging zal liggen - het recht hebben om daarvoor een beroep te doen op de overheid van een derde land, meer bepaald het asielland. De status van vluchtelinge - ik zal de termen vluchteling/vluchtelinge en asielzoeker/asielzoekster door elkaar gebruiken om duidelijk te maken dat asielzoekers niet alleen van het mannelijk geslacht zijn - wordt in onze rechtsorde toegekend op grond van de persoonlijke situatie van de betrokkene. Om een asielzoekster als vluchtelinge te erkennen eist de overheid dat zij persoonlijk een gegronde vrees voor vervolging heeft. Het volstaat voor de asielzoekster niet, bij haar erkenningsaanvraag te verwijzen naar de algemene toestand in haar land van oorsprong. Dat politieke opponenten van het regime in haar land een groot risico lopen vermoord en gemarteld te worden, is niet voldoende. De asielzoekster zal de bevoegde ambtenaar er ook van moeten overtuigen dat zij bij een eventuele terugkeer zelf een ernstige kans loopt vervolgd te worden. De vluchtelingenstatus wordt niet toegekend op basis van een ‘algemene | |||||||
[pagina 632]
| |||||||
toestand’, maar uitsluitend vanwege de specifieke situatie waarin een bepaald persoon - die persoon zelf en niet, bv., haar familie - zich bevindt. De algemene toestand in het land of de streek van oorsprong kan een belangrijk bewijselement zijn, maar volstaat op zich niet om de status te verkrijgen. In de asielprocedure zoals wij die kennen zijn het de feitelijke en de, althans in zekere mate unieke omstandigheden waarin een vluchtelinge zich bevindt, die haar recht op bescherming door de Belgische overheid geven. | |||||||
De centrale rol van de asielprocedureWie in België de status van vluchteling wenst te verkrijgen, moet bij de bevoegde overheid een aanvraag indienen, zodat de asielprocedure van start kan gaan. Zolang er op het verzoek geen positief antwoord is gegeven, is de persoon in kwestie, in strikt juridische zin, geen vluchteling. Hij is dan een ‘asielzoeker’ of ‘kandidaat-vluchteling’, met in het beste geval een tijdelijk recht om, in afwachting van de behandeling van zijn aanvraag, in België te verblijven. In 1998 verzochten zo'n 22.000 asielzoekers of kandidaat-vluchtelingen de Belgische overheid om als vluchteling erkend te worden. Naar alle waarschijnlijkheid zal uiteindelijk slechts een kleine tien procent van hen die status ook verkrijgenGa naar eind[2]. Het individuele karakter van de status van vluchteling is uiteraard ook in de asielprocedure opgenomen, die erop gericht is voor iedere asielzoeker individueel en afzonderlijk te bepalen of hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Zoals reeds in de inleiding gesuggereerd werd, speelt de asielprocedure een essentiële rol in het Belgische en het Europese asielbeleid. Dat beleid komt uiteindelijk hierop neer: alleen een beperkt aantal personen krijgt het recht om in Europa te blijven op basis van het vluchtelingenstatuut, terwijl veel meer personen een aanvraag doen om als vluchteling erkend te worden; de asielprocedure zorgt ervoor dat de mensen in echte nood gescheiden worden van diegenen die alleen maar beweren dat ze in nood zijn; alle personen uit die laatste categorie - dat zijn dan degenen die uit de asielprocedure komen met een negatieve beslissing - moeten naar hun land van oorsprong terug. Volgens het officiële discours garandeert het bestaan van die asielprocedure dat niemand naar zijn land wordt teruggestuurd als zijn leven, zijn fysieke integriteit of zijn vrijheid er gevaar lopen. Het asielbeleid, of althans het humane karakter ervan, staat of valt echter met de mate waarin de asielprocedure erin slaagt, met een hoge graad van zekerheid en foutloosheid de ‘echte’ van de ‘onechte’ vluchtelingen te onderscheiden. Als we ervan overtuigd zijn dat vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag werkelijk bescherming | |||||||
[pagina 633]
| |||||||
nodig hebben, dan moeten we ervoor zorgen dat die vluchtelingen in de loop van de procedure ook met zekerheid worden geïdentificeerd. Alleen als de nationale asielprocedures deze kwaliteitstest met glans doorstaan, is de bewering dat Europa een streng immigratiebeleid succesvol combineert met een humaan en rechtvaardig asielbeleid, meer dan holle retoriek. Alleen dan kunnen we ons troosten met de gedachte dat, hoewel de politieke realiteit ons blijkbaar gebiedt mensen terug te sturen naar landen waar de levensomstandigheden slecht zijn, er toch niemand gedwongen wordt terug te keren naar een plaats waar zijn leven in gevaar zou zijn. | |||||||
Hoe kan de kwaliteit van de asielprocedure gemeten worden?De kwaliteit van de asielprocedure hangt in hoge mate af van de kwaliteit van de behandeling van de erkenningsaanvragen door de bevoegde ambtenaren. De overvloed van technische regels ter zake en het hoge bureaucratische gehalte van de asielprocedure doen soms vergeten dat het behandelen van de dossiers hoofdzakelijk een ‘mensenaangelegenheid’ blijft. Het gaat immers om een procedure waarbij een aantal personen - met name de bevoegde ambtenaren - gemachtigd zijn beslissingen te nemen over, letterlijk, het leven en welzijn van andere personen, namelijk de asielzoekers. Dat de uitoefening van die macht aan formele rechtsregels onderworpen is, zegt op zichzelf nog niet alles over de manier waarop die macht uitgeoefend wordt. Regels zijn elastisch en kunnen in de meeste gevallen op een humane of een inhumane manier toegepast worden. De wijze waarop de ambtenaren hun bevoegdheden invullen, zal uiteindelijk de kwaliteit van de erkenningsbeslissing bepalen. Of we ons asielbeleid humaan mogen noemen, hangt af van de manier waarop de uitvoerders van het arsenaal van wetten en reglementen in deze materie de individuele dossiers kunnen en willen behandelen. De kwaliteit van de asielprocedure hangt dus niet alleen af van formele garanties inzake de correcte behandeling van erkenningsaanvragen. Zo betekent bv. het invoeren van een wettelijk recht op beroep heel weinig, als er niet tegelijkertijd maatregelen getroffen worden om te garanderen dat de bevoegde beroepsinstantie goed werk zal leveren. Om de kwaliteit van de procedure te beoordelen is het daarom niet voldoende dat we de wetten ter zake evalueren. Hoe kun je dan wél vaststellen of een asielprocedure en, meer bepaald de Belgische asielprocedure voldoende kwaliteitsgaranties biedt? De methode die ik in dit artikel zal volgen, bestaat erin eerst in abstracto na te gaan aan welke criteria een goede erkenningsbeslissing moet voldoen. Van een goede erkenningsbeslissing moet je met redelijke zekerheid kunnen zeggen dat ze de erken- | |||||||
[pagina 634]
| |||||||
ningsaanvragen die gedaan worden, terecht aanvaardt of afwijst. Vervolgens zal ik, aan de hand van een aantal indicatoren, nagaan of bij het vastleggen van de asielprocedure voldoende voorzorgen genomen werden om te garanderen dat de beslissingen waartoe ze leidt, aan de vooropgestelde criteria voldoen. | |||||||
De erkenningsbeslissing en de vereiste van ‘objectiviteit’Vooraleer in te gaan op de minimumcriteria waaraan een goede erkenningsbeslissing moet voldoen, is het nodig nauwkeuriger te bekijken wat zo'n beslissing behelst. Zoals gezegd dient de asielprocedure om uit te maken of een asielzoekster in aanmerking komt om de status van vluchteling te verkrijgen. Er moet met name onderzocht worden of zij zich terecht beroept op een gegronde vrees voor vervolging, in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Belangrijk daarbij is dat de bewijslast in principe rust op de asielzoekster zelf - zíj moet bewijzen waarom ze meent recht te hebben op de status van vluchteling, m.a.w., aantonen dat de vrees dat ze het risico loopt vervolgd te worden terecht is. Daartoe moet ze feiten naar voren kunnen brengen die het voor de bevoegde ambtenaar aannemelijk maken dat haar vrees voor vervolging gegrond is. In theorie kan de asielzoekster steunen op schriftelijke bewijzen en documenten uit haar thuisland. In de praktijk zijn er maar weinig dossiers die uitpuilen met documenten. Integendeel, meestal beschikt de asielzoekster niet over documenten om haar verhaal te staven. Binnen de asielprocedure speelt het schriftelijk bewijs dan ook maar een kleine rol. De meeste erkenningsbeslissingen worden genomen op grond van mondelinge verklaringen. Wat de asielzoekster vergeet of niet vertelt, speelt in het beslissingsproces niet mee. Dat proces komt veelal neer op een beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de asielzoekster aangehaalde feiten. Vindt de ambtenaar ze ongeloofwaardig, dan zal hij de erkenningsaanvraag vermoedelijk afwijzen. Is hij daarentegen overtuigd dat de verklaringen waarschijnlijk aan de waarheid beantwoorden, zal hij de betrokkene als vluchtelinge erkennen. Bij een erkenningsbeslissing hangt dus heel wat af van de communicatie: het is op basis van wat de asielzoeker zegt en wat de ambtenaar hoort dat het verzoek ingewilligd of afgewezen wordt. Aan welke minimumcriteria moet een goede erkenningsbeslissing nu voldoen? Het traditionele antwoord luidt dat de beslissing op z'n minst objectief moet zijn, dus zo veel mogelijk gespeend van ‘willekeur’ en ‘subjectiviteit’. In het beslissingsproces mogen alleen factoren meespelen die rechtstreeks verband houden met de ‘kern van de zaak’, i.c. de kwestie van de al dan niet gegronde vrees voor vervolging. Om ‘objectief’ | |||||||
[pagina 635]
| |||||||
te zijn mag een erkenningsbeslissing alleen steunen op elementen die met die kwestie rechtstreeks verband houden. Enkel factoren die onontbeerlijk zijn om te kunnen oordelen of een asielzoekster inderdaad het risico van vervolging loopt bij haar eventuele terugkeer, mogen worden opgenomen in de erkenningsprocedure. Het is mogelijk noch wenselijk een exhaustieve lijst op te maken van elementen die de ambtenaar in elk voorliggend geval in overweging moet nemen. Beslissen of iemand recht heeft op de status van vluchteling is een dynamisch proces waarbij de relevante elementen telkens opnieuw verschillen. Het is echter wel mogelijk op een aantal elementen te wijzen die bij een erkenningsbeslissing nooit zouden mogen meespelen, omdat ze niets te maken hebben met de kwestie van een gegronde vrees voor vervolging, en die integendeel de ambtenaar op het verkeerde been kunnen zetten. Staat de asielprocedure ervoor in dat zulke elementen in de mate van het mogelijke uit het beslissingsproces worden geweerd? | |||||||
Hinderpalen op de weg naar een objectieve erkenningsbeslissingEen eerste factor die op de beoordeling van de erkenningsaanvraag geen invloed zou mogen hebben, is de verschillende achtergrond van de ambtenaar en de asielzoeker. Dat de ambtenaar een Belgische licentiaat rechten, en de asielzoeker een zigeuner uit Slowakije is, is niet relevant voor de kwestie of deze laatste een gegronde vrees voor vervolging heeft. Nochtans is er veel kans dat dit verschil wel degelijk een invloed heeft op een beslissingsprocedure waarin mondelinge communicatie centraal staat: communicatie is cultuurgebonden. Hoe je feiten vertelt, wat als belangrijk en onbelangrijk beschouwd wordt in bepaalde gebeurtenissen, wat uitdrukkelijk gezegd kan worden of niet, dat alles verschilt van cultuur tot cultuur. Hoe iemand gebeurtenissen ziet, wat hij heeft opgemerkt, dus ook wat hij onthoudt, is altijd mede bepaald door de cultuur waarin hij is opgegroeid en geleefd heeft. Er is niet één manier om over een betoging of een opstand te spreken - er zijn er honderden. Dat sommige verhalen voor ons, rationele westerlingen, onbegrijpelijk, onsamenhangend en triviaal lijken, betekent nog niet dat ze per definitie ook onwaar moeten zijn. Naast die culturele verschillen die te maken hebben met de streek van afkomst van de betrokkenen, heb je nog de verschillen in opleidingsniveau. Ook binnen een zelfde staat of regio houden hoog- en laaggeschoolden er afwijkende communicatiepatronen op na. Een jonge universitaire stadsbewoner zal niet altijd vanzelf meteen juist inschatten wat een oudere laaggeschoolde landbouwer hem over de gebeurtenissen in zijn dorp vertelt, zelfs al delen ze hetzelfde ruimere culturele referentiekader. | |||||||
[pagina 636]
| |||||||
Omgekeerd slaagt men er soms in grote culturele verschillen te overbruggen, juist omdat men een gelijkaardige opleiding heeft gevolgd of een soortgelijk beroep uitoefent. Er is in deze materie geen absolute regel, behalve dat communicatie tussen mensen met een verschillende achtergrond eenvoudig noch vanzelfsprekend is Maar in welke mate probeert de Belgische asielprocedure misverstanden die voortvloeien uit culturele verschillen te voorkomen? Van overheidswege gaat naar deze problematiek bijzonder weinig aandacht uit. Uit vrees dat in een aantal gevallen culturele verschillen aan de grond hadden gelegen van negatieve erkenningsbeslissingen, heeft Amnesty International in 1997 de Belgische regering ertoe aangespoord de interviewsituatie door een groep onafhankelijke experts te laten doorlichten. Daaraan werd geen gevolg gegeven. Ook in het 159 pagina's lange jaarverslag van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen over het werkingsjaar 1998 wordt niet één keer verwezen naar de specifieke moeilijkheden die verschillende communicatieculturen meebrengen - hoewel dat verslag wel op andere moeilijkheden van de asielprocedure wijst. In een recent persbericht van de ministerraad over de nakende hervorming van de asielprocedure wordt evenmin gezinspeeld op initiatieven om een goede communicatie tussen ambtenaren en asielzoekers te garanderenGa naar eind[3]. Het bericht legt er sterk de nadruk op dat de nieuwe procedure de nodige ‘rechterlijke waarborgen’ zal bieden, maar zegt niets over de ‘communicatieve’ waarborgen die de overheid toch ook zou moeten geven. Een verdere aanwijzing dat beleidsmakers de complexiteit van de erkenningsprocedure onderschatten, is de veel gehoorde opmerking dat de kwaliteit van de asielprocedure gewaarborgd is, omdat meer en meer alleen ambtenaren van hoog niveau - meestal licentiaten in de rechten - de bevoegdheid krijgen om beslissingen te nemenGa naar eind[4]. Een licentiaatsdiploma in de rechten laat vermoeden dat de betrokken ambtenaren goed op de hoogte zijn van de wetgeving ter zake. Maar het zegt nog niets over hun bekwaamheid inzake interculturele communicatie. De opleiding in de rechten mag dan al vrij ruim zijn, interculturele communicatie hoort er, voor zover ik weet, nog niet bij. Noch is mij bekend dat het personeel van de Dienst Vreemdelingenzaken of het Commissariaat-generaal - de voor de asielprocedure bevoegde instanties - een speciale opleiding op dat vlak zou krijgen. Dat is geen verwijt aan het adres van de betrokken ambtenaren, het zijn de beleidsmakers die verzuimen hun een degelijke opleiding te geven. Het soort documentatie dat de ambtenaren gebruiken om de verhalen van de asielzoekers op hun waarheidsgehalte te toetsen, vergroot de kans op culturele blindheid nog meer. De geraadpleegde informatie over de | |||||||
[pagina 637]
| |||||||
landen van herkomst stamt meestal van westerse (of westers getrainde) waarnemers. Mensenrechtenrapporten van westerse ngo's, internationale mediaberichtgeving, rapporten van Belgische ambassades en internationale instellingen, die zijn allemaal opgesteld in de typisch westerse, rationele reportagestijl. Ze hanteren allemaal dezelfde culturele verrekijker om gebeurtenissen en omstandigheden op grote afstand voor ons westerlingen in beeld te brengen. Allicht bevestigen zulke bronnen het vooroordeel van de ambtenaren, dat de bril waardoor zij onze maatschappij hier bekijken ‘universeel’ is, en ook kan (en moet) worden gebruikt om samenlevingen aan de andere kant van de aardbol te observeren. Ze sterken de ambtenaar in zijn overtuiging dat de vragen waarop hij van de asielzoeker een antwoord verwacht vanzelfsprekend de belangrijkste en de meeste relevante zijn, - alles wordt immers door dezelfde culturele bril bekeken. Maar dat betekent niet dat de asielzoeker die de ambtenaar zijn verhaal vertelt, het ook zo ziet. Een andere factor die geen rol zou mogen spelen in de erkenningsprocedure is het ontbreken van een ‘communicatieve ruimte’ waarin de ambtenaar en de asielzoeker de mogelijkheid krijgen om te komen tot een constructief en open gesprek. Het onvermogen van de overheid om een dergelijke omgeving te creëren heeft in principe niets te maken met de aanwezigheid of het ontbreken van een gegronde vrees voor vervolging. Een degelijk gesprek vereist een relatieve gelijkheid tussen de gesprekspartners, een voldoende luister- en inlevingsbereidheid en voldoende tijd. Binnen de asielprocedure is er per definitie geen sprake van gelijkheid tussen de gesprekspartners. Integendeel, de interviewsituatie wordt gekenmerkt door een grote ongelijkheid tussen de asielzoeker en de ambtenaar: die beslist over het leven en welzijn van de asielzoeker, terwijl de asielzoeker niet ingrijpt in het leven van de ambtenaar. Daarenboven zitten beide gesprekspartners emotioneel niet op dezelfde golflengte: de asielzoeker vertelt zijn levensverhaal, terwijl de ambtenaar gewoon zijn werk doet. Niets van dit alles hoeft een onoverkomelijke moeilijkheid te zijn. Veel hangt af van de betrokken individuen, maar vanwege de grote ongelijkheid tussen de gesprekspartners en het verschillende gewicht van het gesprek voor elk van hen blijft het binnen de asielprocedure heel moeilijk om een voldoende ‘communicatieve ruimte’ te creëren. Daarom is het des te belangrijker dat de ambtenaar bereid is naar de asielzoeker te luisteren. Een ambtenaar heeft allicht zijn persoonlijke instelling, maar onvermijdelijk wordt hij ook door de algemene sfeer beïnvloed. Hij weet bv. dat bijna 90% van de asielzoekers die voor hem verschijnen door het systeem zullen worden afgewezen. De omstandigheden zetten niet aan tot grote welwillendheid en openheid, zeker als de officiële perceptie ter zake is dat de ‘buitengewone lage erkenningsper- | |||||||
[pagina 638]
| |||||||
centages vooral een teken zijn van een overvloedig misbruik van de asielprocedure’Ga naar eind[5]. Een vertegenwoordiger van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding sprak twee jaar geleden in de Senaat over de contacten van het Centrum met de Dienst Vreemdelingenzaken en het Commissariaat-generaal. Hij had het ook over de houding van de ambtenaren; diplomatisch zei hij dat ‘de verschillende ambtenaren een zeer uiteenlopende gevoeligheid en ingesteldheid aan de dag leggen, zodat het centrum vaak wacht met de betrokken diensten te contacteren tot een bepaalde ambtenaar uit vakantie terugkeert, om op een menselijk en aandachtig onthaal te kunnen rekenen’Ga naar eind[6]. | |||||||
Objectieve erkenningsbeslissingen - of toch niet?Voor een eerlijke asielprocedure is een goede communicatie tussen de asielzoeker en de ambtenaar een voorwaarde. In de meeste gevallen hangt de erkenningsbeslissing af van de geloofwaardigheid van het door de asielzoeker vertelde verhaal. Alleen als een ambtenaar die geloofwaardigheid met zekerheid weet vast te stellen, zal hij ook met zekerheid ‘echte’ van ‘onechte’ vluchtelingen kunnen onderscheiden. Die zekerheid wordt echter bedreigd door de vastgestelde communicatiestoornissen. Nergens vinden we aanwijzingen dat die communicatiestoornissen geen invloed zouden hebben op de erkenningsbeslissing. Het totale gebrek aan interculturele training, het eenzijdige bronnenmateriaal waaraan asielverhalen getoetst worden en de uiterst ongunstige omstandigheden waarbinnen het asielgesprek moet plaatsvinden, doen vermoeden dat een ‘objectieve beslissing’ veeleer de uitzondering dan de regel is. Op z'n minst suggereren de hier aangehaalde factoren dat de bewijslast omgedraaid moet worden en dat de verdedigers van de procedure nu maar moeten uitleggen waarom ze overtuigd zijn dat men op die manier inderdaad ‘echte’ van ‘onechte vluchtelingen’ kan onderscheiden. Er zijn nog meer factoren te noemen die een objectieve beslissing in de weg kunnen staan. Asielzoekers worden vaak geïnterviewd terwijl ze in een gesloten detentiecentrum vastzitten. Sommigen onder hen lijden onder posttraumatische stressverschijnselen die - althans volgens deskundigen uit de ngo-sector - door de ambtenaren niet altijd tijdig als dusdanig herkend worden. Voorts geven de nadruk op mondelinge communicatie, en meer bepaald de vereiste van een coherent en samenhangend verhaal welbespraakte, intelligente en goedopgeleide asielzoekers bij het indienen van hun verzoek een hele voorsprong. Geen van die elementen heeft iets te maken met de vraag van de gegronde vrees voor vervolging. Toch is er veel kans dat ze het beslissingsproces in hoge mate beïnvloeden. Ik zie nergens een signaal dat de beleidsmakers dat soort | |||||||
[pagina 639]
| |||||||
moeilijkheden au sérieux nemen. De officiële retoriek blijft ons nochtans verzekeren dat we ‘de echte vluchtelingen er wel uithalen’. | |||||||
Hoop voor de toekomst?In theorie is het uiteraard goed mogelijk de kwaliteit van de asielprocedure te verhogen. Het personeel kan beter en vooral anders opgeleid worden, er kan meer tijd uitgetrokken worden voor de interviews, meer aandacht besteed worden aan een adequate psychologische omkadering, enz. Dergelijke maatregelen zijn dringend nodig om te maken dat de bevoegde instanties vaker dan nu het geval is de juiste beslissing nemen. Maar een dergelijke hervorming vraagt veel tijd en inspanning. Een negatieve organisatiecultuur kan niet in één nacht veranderd worden, en culturele blindheid is een euvel dat dagelijks bestreden moet worden, - maar het is mogelijk. Wat een dergelijk scenario thans onwaarschijnlijk maakt, is het aantal mensen dat op dit moment op de asielprocedure een beroep doet. Het organiseren van een echte kwaliteitsprocedure vergt in die omstandigheden aanzienlijke middelen. Het is weinig waarschijnlijk dat ze in de huidige politieke context voor dit doel ter beschikking worden gesteld. Een ander mogelijk scenario is het verlichten van de druk op de asielprocedure. Dat lijkt op korte termijn alleen haalbaar door het instellen van een systeem van ‘green card’, waarbij bv. twintigduizend mensen per jaar de toestemming krijgen om zich definitief in België te vestigen. Niets wijst erop dat het opnieuw toelaten van legale immigratie op dit moment een reële politieke optie is. Totdat dit het geval is, kunnen we ons misschien afvragen of we werkelijk prat mogen gaan op ons ‘humaan asielbeleid’. Ik ben er niet zo zeker van. | |||||||
[pagina 640]
| |||||||
Bibliografie
|
|