Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 589]
| |
Matty Witte-Verkade
| |
[pagina 590]
| |
bezitten, zullen ze met elkaar gaan strijden en worden ze elkaars vijanden. Zo ontstaat er een situatie van wederzijds wantrouwen: iedereen kan immers de agressie van een ander verwachten. Om zich veilig te stellen zullen mensen dus proberen macht te verwerven. Wedijver en wantrouwen leiden volgens Hobbes tot oorlog, maar ook hoogmoed ziet hij als een belangrijke oorzaak van onenigheid. De hoogmoedige mens verwacht dat een ander net zo'n hoge dunk van hem heeft als hij van zichzelf heeft, en als hij ook maar een spoor van minachting bemerkt, zal hij proberen met geweld die hoogachting te verkrijgen waarop hij vindt dat hij recht heeft. In het vijftiende hoofdstuk, dat over de natuurwetten handelt, geeft Hobbes een definitie van de negende natuurwet, die als volgt luidt: ‘Dat iedereen ieder ander moet erkennen als van nature zijn gelijke’Ga naar eind[4]. Iemand die deze wet schendt noemt Hobbes hoogmoedig. In dit verband spreekt Hobbes ook over arrogantie, aanmatiging. Er zijn namelijk bepaalde rechten die voor het leven van iedereen van belang zijn, zoals ‘het recht om heer en meester te zijn over het eigen lichaam...’. Wanneer iemand een dergelijk recht wel voor zichzelf opeist, maar het niet aan een ander gunt, erkent hij niet dat iedereen van nature gelijk is, en daarmee overtreedt hij, evenals de hoogmoedige, de negende natuurwet. Een dergelijke houding noemt Hobbes aanmatigend. In hoofdstuk 6 snijdt Hobbes het probleem van ijdelheid aan. Er zijn mensen die zich graag verbeelden dat ze bepaalde bekwaamheden bezitten, waarbij zij afgaan op het gevlei van anderen. Volgens Hobbes is het een eigenschap die vooral bij jonge mensen voorkomt. Met het vorderen der jaren en als zij wijzer geworden zijn door levenservaring, zal hun ijdelheid meestal verdwijnen. Maar wanneer ijdelheid betekent dat mensen aan een dwaze overschatting van hun eigenwaarde lijden, wordt zij gevaarlijk. Mensen die aan deze vorm van ijdelheid lijden, denken dat ze zich boven de wet kunnen plaatsen op grond van hun intelligentie, rijkdom of afkomst. Zij vinden bijvoorbeeld dat zij bij overtreding van de wet niet dezelfde straffen hoeven te ondergaan als ‘het gewone volk’ en ze zullen bereid zijn om, bijvoorbeeld met geld, hun straf af te kopenGa naar eind[5]. Een dergelijk grote ijdelheid noemt Hobbes ook hoogmoed. Hoogmoedige mensen voelen zich superieur aan andere mensen, zij dulden geen tegenspraak en worden snel agressief. Hun hoogmoed kan hen zelfs tot waanzin brengenGa naar eind[6]. In 1755 verscheen Jean-Jacques Rousseaus Discours sur l'origine et les fondements de l'inégalité parmi les hommes (Vertoog over de oorsprong en grondslagen van de ongelijkheid onder de mensen). Evenals Thomas Hobbes schreef ook Rousseau vanuit de achtergrond van een bepaalde maatschappij. Hij bekritiseerde de gekunstelde wijze van leven van de Franse adel, die hij van dichtbij kende, en de sociale ongelijkheid die er in zijn tijd | |
[pagina 591]
| |
heerste. In de negende aantekening van zijn Vertoog over de ongelijkheid wijst hij op de hoge belastingen die de boeren aan de grondeigenaren moeten betalen: om de weelde van enkelen mogelijk te maken, moeten zij in armoede leven. Rousseaus Vertoog is een antwoord op de vraag van de Academie van Wetenschappen van Dijon: ‘Wat is de oorsprong van de ongelijkheid onder de mensen - en berust zij op de natuurwet?’Ga naar eind[7] Volgens Rousseau berust politieke ongelijkheid niet op de natuurwet, maar is zij door de mens zelf tot stand gebracht. Zij is het gevolg van een voortgang der beschaving. Om deze opvatting aannemelijk te maken schetst Rousseau een beeld van de mens in de natuurstaat. Dit beeld, zo zegt hij, is slechts een denkmodel. Deze denkbeeldige natuurmens leeft volgens Rousseau in het begin solitair en onafhankelijk; hij heeft geen bezittingen, geen vaste woonplaats en slechts vluchtige contacten met andere mensen. Enkele karaktertrekken kenmerken deze primitieve bewoner van de natuurstaat: zijn liefde voor zichzelf (of drang tot zelfbehoud) en zijn gevoel van mededogen. Rousseau hecht veel waarde aan dit gevoel. ‘Het is een ingeboren afkeer om zijn soortgenoot te zien lijden, een afkeer die een rem zet op zijn ongebreidelde streven naar eigen welzijn.’Ga naar eind[8] Langzamerhand vinden er veranderingen plaats in dit eerste stadium van de natuurstaat: er ontstaan meer onderlinge contacten tussen de mensen en er vormen zich gezinnen. Met het bouwen van primitieve woningen verschijnt een eerste begin van eigendom. De vorming van gezinnen doet de liefde naar voren komen, maar met de liefde ontstaat ook de jaloezie. Doordat mensen meer met elkaar omgaan, gaan ze zich ook meer met elkaar vergelijken. Zij wedijveren met elkaar om publieke achting. Iedereen meent hierop aanspraak te kunnen maken: krijgt men die achting niet, dan voelt men zich gekrenkt en straft men diegene af wiens minachting men meent te voelen. Hoe hogere dunk men van zichzelf heeft, hoe meer men zich gekrenkt zal voelen wanneer bewondering uitblijft, en hoe wraakzuchtiger men dan wordt. Geleidelijk aan wordt het natuurlijk gevoel van mededogen aangetast. Toch beschrijft Rousseau deze situatie als ‘het juiste midden’Ga naar eind[9], een situatie waarin de mens nog zijn zelfstandigheid behoudt. Er doet zich echter een nieuwe situatie voor met de opkomst en ontwikkeling van de metallurgie en de landbouw. De boer heeft landbouwwerktuigen nodig en degene die deze werktuigen maakt, moet gevoed worden. Zo ontstaat arbeidsdeling en mensen worden van elkaar afhankelijk. In een situatie van wederzijdse afhankelijkheid doen de natuurlijke verschillen in lichaamskracht en intelligentie zich sterker gevoelen: degene die handiger of intelligenter is dan de ander, zal zich meer eigendom kunnen verschaffen. Mensen zijn steeds meer gericht op hun eigen voordeel en de | |
[pagina 592]
| |
eigenliefde is gewekt. Rousseau maakt een duidelijk verschil tussen liefde voor zichzelf (amour de soi), die getemperd wordt door mededogen, en eigenliefde (amour propre). Deze eigenliefde omschrijft hij als een kunstmatig gevoel, dat ontstaan is in maatschappelijk verband. ‘Het brengt het individu ertoe van zichzelf meer ophef te maken dan van elk ander; het zet de mensen aan tot al het kwaad dat zij elkaar aandoen.’Ga naar eind[10] Rousseau geeft een tamelijk somber beeld van de mens in de burgerlijke samenleving. Hij beschrijft hem als hoogmoedig, met een merkwaardige bewondering voor zichzelf. Deze mens verschaft zich eerst de noodzakelijke levensbehoeften, maar al spoedig streeft hij naar overbodige artikelen en vervolgens naar rijkdom, en op zijn weg naar rijkdom ontziet hij niemand. De hovaardige weet van geen ophouden en diep in zijn hart zou hij graag ‘de heer van het hele universum’Ga naar eind[11] willen zijn. Rousseau spreekt over de natuurlijke vruchtbaarheid van de aarde, die aan mens en dier voldoende voedsel geeftGa naar eind[12]. Hij is de profeet van de moderne milieubeweging, wanneer hij schrijft dat de mens zich als een tiran tegenover de natuur gedraagtGa naar eind[13]. Zonder nadenken gaat hij tot ontbossing over om het hout te gebruiken voor eigen doeleinden, met als gevolg dat de bodem verdroogtGa naar eind[14]. Hij gedraagt zich als een hoogmoedige die zijn grenzen niet kent. Over hoogmoed heeft ook de romanschrijver George Orwell nagedacht. In 1945 verscheen Animal Farm, de politieke satire die hem internationale bekendheid verschafte. Animal Farm is een literair meesterwerkje vanwege de knappe opbouw van het verhaal, de heldere stijl en de geestige karakterbeschrijvingen van de dieren. Orwell geeft, in tegenstelling tot een filosoof, geen abstracte theorie over hoogmoed en de ernstige consequenties ervan, maar in dit verhaal toont hij ons door het gebruik van concrete beelden duidelijker dan in een moraal-filosofische uiteenzetting mogelijk is, wat hoogmoedig gedrag kan veroorzaken. De dieren van Manor Farm leiden in Orwells satire een ellendig bestaan onder het juk van de dronken en incapabele boer Jones, die hen slecht behandelt. Het is Major, een varken op jaren, die de dieren aanspoort om Jones en zijn knechten van de boerderij te verdrijven en in vrijheid voor henzelf een beter bestaan op te bouwen. Hij waarschuwt hen nooit de mens te vertrouwen, en wanneer zij hem eenmaal overwonnen hebben, mogen zij nimmer zijn kwade eigenschappen overnemen. Altijd moeten zij in gedachte houden dat wat op twee benen loopt een vijand is; maar wat op vier benen loopt of vleugels heeft is een vriend. Major houdt de dieren voor dat ze zich nooit tiranniek tegenover elkaar mogen gedragen. Het belangrijkste gebod is immers dat alle dieren aan elkaar gelijk zijn. De oude Major sterft al spoedig, maar zijn wijze lessen zijn niet vergeten. De varkens, die algemeen erkend worden als de slimste dieren, | |
[pagina 593]
| |
bereiden zich voor op de revolutie en de meest vooraanstaande varkens, Snowball, Napoleon en Squealer, werken de ideeën van Major uit tot een volledig gedachtesysteem dat zij animalisme noemen. Wanneer op een avond boer Jones weer vergeten is zijn dieren te voederen, gaan zij tot de aanval over. Het is niet moeilijk voor hen, de dronken boer en zijn bange knechten van de boerderij te verdrijven. Na de opstand veranderen de dieren de naam Manor Farm in Animal Farm en de beginselen van het animalisme worden door Snowball en Napoleon in Zeven Geboden neergelegd. Alle dieren behoren zich strikt aan deze geboden te houden. In het begin vormen zij een solidaire, gelukkige gemeenschap, maar al spoedig komen er breuken in hun hechte samenleving. De leiding van Animal Farm gaat zich namelijk boven de andere dieren verheffen en eigent zich bepaalde voorrechten toe: omdat zij het moeilijke hersenwerk moeten doen, zijn zij van mening dat hun het betere voedsel toekomt! Ook tussen Napoleon en Snowball botert het niet langer. Zij zijn het voortdurend met elkaar oneens. Napoleon voelt zich bedreigd door Snowballs vindingrijkheid en op het moment dat hij met zijn plannen voor een windmolen, die de boerderij van elektriciteit kan voorzien en de dieren van veel zware arbeid zou kunnen ontlasten, populariteit lijkt te verkrijgen, grijpt Napoleon in. Hij laat Snowball door zijn in het geheim getrainde waakhonden van de boerderij verdrijven. Na deze gebeurtenis gaat Napoleon zich steeds meer als een dictator gedragen. Elk tegensputterend dier wordt onmiddellijk door de waakhonden tot de orde geroepen en in de Zeven Geboden worden steeds meer veranderingen aangebracht ten gunste van de leiding. Wanneer de dieren zich hierover verbazen, weet de sluwe propagandist Squealer alles wat krom is recht te praten. Telkens als er op de boerderij iets fout loopt, krijgt de verdreven Snowball hiervan de schuld, want volgens Napoleon en Squealer is Snowball een spion en heeft hij vanaf het begin met boer Jones samengewerkt. De levensomstandigheden van de dieren gaan er niet op vooruit. Zij moeten steeds harder werken en krijgen steeds minder te eten, terwijl de leiding zich almaar meer luxe veroorlooft. Tot hun verbazing verhuizen Napoleon en zijn helpers van de varkensstal naar de boerenhoeve. Ook bemerken zij dat Napoleon zelfs handel gaat drijven met de boeren uit de omgeving om het prestigeobject, de windmolen, te kunnen bouwen. Op de boerderij begint een waar schrikbewind te heersen. Dieren die in opstand komen tegen bepaalde dieronvriendelijke maatregelen, worden vermoord, nadat ze zichzelf ‘vrijwillig’ beschuldigd hebben van sabotage of spionage. Na de dood van hun kameraden beginnen de dieren het vertrouwen in de leiding te verliezen. De grootste schok ervaren zij, wanneer zij op een dag Squealer, Napoleon en de hun trouwgebleven varkens op hun twee achterpoten uit de boerenhoeve zien stappen. | |
[pagina 594]
| |
Napoleon ziet hooghartig op de andere dieren neer, terwijl hij een zweep in zijn poot houdt. De varkens hebben gemene zaak gemaakt met de mensen. Ze zijn zich hoogmoedig gaan gedragen, hebben al hun ondeugden overgenomen en zijn niet meer van hen te onderscheiden. Van de Zeven Geboden is alleen het zevende gebod overgebleven, maar wel in gewijzigde vorm, want het luidt: ‘all animals are equal, but some animals are more equal than others’Ga naar eind[15]. Orwells satire is het verhaal van enkele hoogmoedige varkens, die de natuurwet van onderlinge gelijkheid met ‘voeten’ treden en op deze wijze verraad plegen aan een rechtvaardige opstand van alle dieren tegen hun overheersers. Het is duidelijk dat Orwell in Animal Farm kritiek leverde op het communistisch regime van de Sovjet-Unie onder leiding van Stalin. Maar dit verhaal is ook, zoals hij zelf steeds heeft benadrukt, een kritiek op elk totalitair regime, waar machtshonger, uitbuiting en de georganiseerde leugen aan de orde van de dag zijn. Orwell zag dan ook duidelijke overeenkomsten tussen het bewind van Stalin en dat van Hitler. Evenals Thomas Hobbes en Jean-Jacques Rousseau schreef ook George Orwell tegen de achtergrond van een bepaalde maatschappij. Voor het schrijven van zijn boeken zijn voor hem enkele gebeurtenissen uit zijn leven van belang geweest, vooral zijn ervaringen met de Spaanse communisten tijdens de burgeroorlog in Spanje, toen hij in het leger van de POUM streed, zoals Herman Simissen in zijn artikel over George Orwell in het januarinummer van deze jaargang van Streven weergeeftGa naar eind[16]. Orwell omschreef de POUM als een organisatie waar een sociale gelijkheid heerste tussen de officieren en de manschappen. Iedereen, van hoog tot laag, werd er gelijk behandeld. Wij hebben gelezen dat Hobbes en Rousseau een verband zagen tussen hoogmoedig gedrag en geweld. Ook modern onderzoek in de psychologie wijst op een dergelijk verband. Zo proberen Roy F. Baumeister en Joseph M. Boden, beiden verbonden aan de Case Western Reserve University in Cleveland, Ohio en Laura Smart, verbonden aan de University of Virginia, een antwoord te geven op de vraag wat de oorzaak zou kunnen zijn van het geweld in de moderne samenlevingGa naar eind[17]. Volgens de traditionele opvatting is een laag gevoel van eigenwaarde de oorzaak van agressie. Van mensen die geen hoge dunk van zichzelf hebben, wordt beweerd dat zij op gewelddadige wijze proberen meer aanzien te verkrijgen. Baumeister, Boden en Smart bestrijden deze opvatting. Zij baseren hun mening op onderzoek dat aangeeft dat mensen met weinig gevoel van eigenwaarde juist situaties vermijden waarbij ze negatief bekritiseerd kunnen worden. Ze wantrouwen ook positieve kritiek. Aan de hand van uitgebreide literatuur laten de schrijvers juist | |
[pagina 595]
| |
zien dat een belangrijke bron van geweld bedreigd egotisme is. Egotisten zijn mensen met een overdreven gevoel van eigenwaarde; zij weigeren kritiek op hun persoon en wanneer de hoge dunk die zij van zichzelf hebben door anderen in twijfel wordt getrokken, worden zij agressief tegenover hun critici. Onderzoeken naar het gedrag van bendeleden heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat deze mensen zeer zelfbewust zijn en zichzelf als superieure wezens beschouwen. Zij zijn van mening dat de regels van het sociale leven niet voor hen gelden en zij negeren de rechten van andere mensen. Tussen verschillende groepen van bendeleden ontstaat vaak geweld, want iedere groep beschouwt zichzelf als de beste, en wanneer een bepaalde bende door een andere beledigd wordt, dan wordt dit gebrek aan respect gewelddadig afgestraft. Ook bij mensen die een ideologie aanhangen, kunnen gevoelens van superioriteit een rol spelen en deze gevoelens kunnen leiden tot oorlog of tirannie. De communisten in de voormalige Sovjet-Unie bijvoorbeeld waren overtuigd van de superioriteit van het communistische systeem, dat zij op tirannieke wijze verdedigden. Een ander voorbeeld zijn de nazi's. Zij verkondigden de leer van het superieure Arische ras, en wij hebben gezien hoe Hitler en zijn medewerkers met hun waandenkbeelden ertoe overgingen genocide te plegen op onder anderen de joden, die door Hitler als ‘ongedierte’ werden bestempeld. Baumeister, Boden en Smart wijzen er terecht op dat natuurlijk niet alle mensen die hoogmoedig zijn tot geweld overgaan, maar wanneer ze beledigd worden, zit die kans erin. Agressie hoeft zich vanzelfsprekend niet alleen op lichamelijke wijze te uiten. Een hoogmoedige figuur die zich beledigd voelt, kan ook anderszins, bijvoorbeeld in geschrifte zijn ‘agressor’ neersabelen. Baumeister, Boden en Smart brengen op het eind van hun artikel naar voren dat men in Amerika het verhogen van het gevoel van eigenwaarde als zeer belangrijk ziet voor de maatschappij Maar Amerika, zo schrijven zij, is een zeer gewelddadige samenleving met een hoog percentage geweldsmisdrijven. Daarom benadrukken zij dat het verstandig zou zijn het stimuleren van gevoelens van eigenwaarde gepaard te laten gaan met het bijbrengen van gevoelens van bescheidenheid en het aanleren van zelfbeheersing. Thomas More geeft in zijn Utopia een beschrijving van een ideale samenleving waarin geen hoogmoed heerst, onder andere dankzij een goede opvoeding. Hythlodaeus, de door More verzonnen verteller van het verhaal, zegt dat men de kinderen in Utopia van jongsaf aan leert bescheiden en humaan te zijn. Superieur gedrag wordt afgekeurd. Bovendien geven de bestuurders van het land het goede voorbeeld: zij gedragen zich niet hooghartig en tiranniek, maar zijn als vaders voor de burgers! | |
[pagina 596]
| |
Rousseau was van mening dat ieder mens diep in zijn hart hoogmoedig is. Misschien had hij wel een beetje gelijk, want welke mensen durven nu te beweren dat een hoogmoedige gedachte nooit bij hen is opgekomen? Gelukkig komt bij de meesten van ons juist op tijd gepaste twijfel naar boven en behoedt zelfkritiek ons voor blunders. Wanneer we onszelf kritisch bekijken, moeten we tot de bescheiden ontdekking komen dat we niet alles kennen en kunnen. Tussen hoogmoed en bescheidenheid ligt een wereld van verschil. Bescheiden mensen zijn plezierig om mee om te gaan: zij bezien hun eigen meningen kritisch en zijn, in tegenstelling tot de hoogmoedigen, niet altijd overtuigd van hun eigen gelijk. Op hoogmoedige mensen zijn de regels van de dichter Sophocles van toepassing, wanneer hij in de tragedie Antigone schrijft: ‘Wie denkt dat hij alleen de waarheid kent of
spreekt of voelt en niemand anders
blijkt een vol hoofd zonder hersens.’Ga naar eind[18]
De hoogmoedige zou graag willen dat iedereen voor hem een knieval maakt, maar de bescheiden mens zal de onzinnigheid van uiterlijk vertoon inzien en zich met Thomas More afvragen: ‘Wat voor natuurlijk, echt genot geeft het dat een ander zijn hoofd ontbloot of zijn knieën buigt? Helpt dat tegen de pijn in je eigen knieën? Geeft het verlichting als je eigen hoofd in de war is?’Ga naar eind[19] |
|