| |
| |
| |
Streven
juli-augustus 2000
| |
| |
| |
Peter-Hans Kolvenbach
De samenwerking van jezuïeten en leken
Feiten en uitdagingen
Woorden kunnen ons stimuleren en woorden kunnen ons het leven lastig maken. Ook al is de Heer vóór onze tijdrekening geboren en al weten we niet precies wanneer het derde millennium begint, het woord ‘2000’ heeft in de wereld tal van initiatieven en originele projecten doen ontstaan. Jammer genoeg maakt het woord leek niets los aan dynamiek of enthousiasme. Hoe men het woord ook draait of keert, uitlegt of interpreteert, het blijft een negatieve indruk maken. De leek - zowel man als vrouw - is en blijft iemand die niet tot de geestelijke stand behoort, en zelfs in geseculariseerd taalgebruik is de leek iemand die van een bepaald vak geen verstand heeft.
| |
Het woord ‘leek’ in de taalkunde en in het kerkelijk spreken
Oorspronkelijk betekende het woord leek, afgeleid van het Griekse laos, dat men tot het volk behoorde. Die betekenis is nog verborgen in het begin van het woord liturgie, dat een functie, een werk van het gehele volk inhield. In onze tijd hebben befaamde theologen deze etymologie willen benutten om het woord leek heel positief te duiden: een leek behoort tot het volk Gods, en aldus is iedere gelovige een leek. Maar deze poging, hoe goed bedoeld ook, kan niet het feit verdoezelen dat het woord leek altijd gekleurd was door sociaal-economische tegenstellingen. Zo had in het Grieks de leek betrekking op de mens zonder officieel ambt (idiootes), en in het Latijn op het gewone volk (plebs). De connotatie was altijd onkunde en onmacht.
Pas sinds de derde eeuw kennen we het onderscheid tussen gewijde en ongewijde gelovigen, tussen priester en leek. Op die manier werd een woord dat op zich de eenheid van het Godsvolk als achtergrond
| |
| |
zou kunnen hebben, in de taalkundige ontwikkeling tot een uitdrukking van onderscheid. Het woord leek gaf altijd aanleiding tot onrecht en discriminatie. De kerkvader Augustinus, uit de vijfde eeuw, bisschop van het Noord-Afrikaanse Hippo, voelde de moeilijkheid die dit woord voor de Kerk zou kunnen opleveren, en trachtte daarom met enkele voorzetsels de leek te redden. Hij bekende zodoende dat hij als gelovige aan de kant van de leken stond, maar als bisschop ten dienste van de leken zou staan.
Deze precisering werd in de jaren zestig van de twintigste eeuw overgenomen door het Tweede Vaticaans Concilie. Het deed geen poging het woord af te schaffen. Het wilde slechts over het volk Gods nadenken als de eenheid van de gelovigen in Christus, met priesters ten dienste van alle gelovigen. Maar je hoeft maar priester te zeggen, en je roept niet-priesters op. Een reden te meer om het woord leek niet uit het kerkelijk woordenboek te schrappen was gelegen in het vertrouwen van het Concilie, dat poogde het woord leek een positieve inhoud te geven. Door het woord priester te reserveren voor het binnenkerkelijk functioneren, lag voor de leken een taak open in de hele wereld, in al wat werelds is en wacht op het Evangelie. Het Concilie ging zelfs nog verder door de verwachting uit te spreken dat ook in de Kerk zelf de leek niet alles aan de priester zou overlaten, maar zelf eveneens een positieve bijdrage zou leveren in het leven van de Kerk. Sindsdien probeert de Kerk de wensen en perspectieven van het Concilie te verwezenlijken. Dat het Vaticaan en ook de plaatselijke kerken zoveel documenten uitgeven over de positie van de leek - er was enige jaren geleden zelfs een synode over de leken -, bewijst dat in de praktijk nog niet alles duidelijk is, en dat zelfs in het theologisch denken het onvermijdelijk negatieve in het woord leek nog steeds een rol speelt.
| |
Een nieuwe positie voor de leken binnen de Kerk
Het is een feit dat nieuwe elementen nieuwe vragen hebben opgeroepen. Het Concilie had nog niet te worstelen met de teruggang van het aantal priesterroepingen en met een toenemend aantal priesters dat het ambt verliet. Toen paus Paulus VI het gemakkelijker maakte voor de priesters om hun ambt neer te leggen, had hij niet voorzien dat vele duizenden van deze mogelijkheid gebruik zouden maken. Bovendien werd het priester worden minder aantrekkelijk, althans in een groot deel van de zogenaamde Eerste Wereld. Elders trekt het priesterschap nog aan, vooral omdat priester-zijn in die landen bijna het enige werk is dat toekomst, inkomen en prestige garandeert. Het zou historisch
| |
| |
onjuist zijn te denken, dat de Kerk in het Concilie geen andere mogelijkheid had om het priestergebrek op te lossen dan door de leken aan te moedigen sommige verantwoordelijkheden van de priester over te nemen. De Kerk hoopte veeleer dat het priestergebrek, waardoor het sacramentele leven op vele plaatsen niet ten volle beleefd kan worden, slechts van tijdelijke aard zou zijn. In ieder geval mag het priestergebrek niet de reden zijn voor de onvermijdelijke inzet van leken.
Niet alleen buiten de Kerk, maar ook binnen de Kerk hebben leken mogelijkheden gevonden om hun christelijke roeping te beleven door op veelsoortige manieren verantwoordelijkheid te dragen. In sommige landen kan het gebeuren dat de Kerk een lekenbeweging schijnt te zijn, en dat de priester slechts optreedt voor wat exclusief zijn functie is: bedienaar van sacramenten. Zo zijn er lekengemeenschappen, lekenceremonies, liturgieën zonder priester, lekengroepen die zich inzetten voor de armen, en zelfs leken die een missieroeping ontdekken en als vrijwilliger jonge kerken overal ter wereld helpen. Overal, in parochies en bisdommen vervullen lekenpastores belangrijke taken; in het merendeel van de gevallen gaat het daarbij om vrouwen. Overigens moet men bij bepaalde bloeiende bewegingen van leken, die de laatste decennia zijn ontstaan, vraagtekens plaatsen, omdat het erop lijkt dat zij niet ingebed wensen te worden in de plaatselijke geloofsgemeenschappen, waarboven zij zich verheven voelen.
Omdat de leken in politiek en economie, in wetenschap en cultuur ten volle verantwoordelijkheid dragen en wensen, valt het niet te verwonderen dat zij deze verantwoordelijkheid ook willen uitoefenen in de Kerk, in haar bestuur en activiteiten, haar geestelijk leven en haar zending. Omdat leken in de ogen van sommigen nu eenmaal ‘maar’ leken zijn, wordt hun verlangen om zich in te zetten niet ernstig genomen. Soms vinden ze in de Kerk niet de ruimte om als leek de verantwoordelijkheid voor het Godsvolk mee te dragen. Ook kan er ten gevolge van misverstanden over de relatie tussen priester en leek veel teleurstelling en ontmoediging ontstaan. Ondanks al het positieve dat er sinds het Vaticaanse Concilie gedaan, gedacht en geprobeerd is, blijft het negatieve evenzeer kleven aan de figuur van de leek als aan het woord leek zelf.
| |
Een gelovige doorbraak uit de impasse
Om uit deze impasse te geraken is het nodig een verdere stap te zetten, door vanuit ons geloof het probleem te benaderen. Dit houdt in dat we andere woorden gebruiken, die aan het thans meestal negatief opgevatte woord leek andere kleuren geven. Het gaat niet om een woordenspel,
| |
| |
maar om een belichting vanuit de geloofservaring van de Kerk, waar woorden natuurlijk meespelen.
Deze geloofservaring is ieder van ons bekend. Het gaat om de kerk van de gelovigen in Jeruzalem, waar allen één van geest en hart waren, waar samen Christus gevierd werd in gebed en in het breken van het brood, en waar niemand in nood was omdat de gelovigen elkaar hielpen. Deze eerste christenen voelden zich niet als kerkgangers, als leken, als vreemdelingen en onbekenden voor elkaar, die alleen maar gebonden waren door de zondagsplicht. Zij vormden een gemeenschap om in Christus als andere Christussen alles gemeen te hebben. Zij hadden niets anders dan Christus en elkaar in een joods land dat hun vijandig gezind werd, en in een omgeving van heidenen waar zij, ondanks alles wat hun vreemd was, sympathie ontdekten. Maar intern waren er ook duidelijk problemen. Toch schijnt er nergens sprake te zijn van een conflict tussen een priesterschap dat zijn machtspositie niet wil verliezen, en leken die in de gemeenschap te actief worden.
Tot op de dag van vandaag is er een soort nostalgie om die geloofservaring van de eerste gemeenschappen in Jeruzalem te vieren. Is dit niet de reden, dat zovelen zich thuis voelen in kleine groepen buiten de parochiekerk? Daar immers kunnen zij samen luisteren naar de woorden van de Schrift en het eucharistische brood breken. In dergelijke gemeenschappen kan natuurlijk een specialist in exegese van dienst zijn, maar de leek in exegese heeft ook iets te zeggen, en vaak zelfs méér. Wat wij nu vaak charismatisch of profetisch noemen, is een werkelijkheid die Paulus al als authentiek erkende: iemand neemt het woord om de gemeenschap in Christus te verdiepen, te vernieuwen en op te bouwen. Soms ging dat volledig mis, maar dat was kennelijk geen reden om de Geest aan banden te leggen of uit te doven.
Omdat de geloofsgemeenschap niet omwille van zichzelf bestaat en zichzelf ook niet viert, wordt het horen van het Woord vertaald in de concrete taal van de zending en van de hulp aan de armen. De armen zijn zalig, niet omdat armoede geprezen moet worden, maar omdat uit het beleven van het Woord armen bezocht worden, hongerigen te eten krijgen en vreemdelingen ontvangen worden. In allen wil de Heer gediend worden. Omdat niet iedereen alles kan doen, worden diakens te hulp geroepen; dat zijn overigens niet de diakens zoals we die thans kennen. Ze dienen aan tafel en helpen de gemeenschap op materieel vlak. Op die manier zijn met name de apostelen vrijer om het Evangelie te verkondigen, en geven deze gelovigen een concrete vorm aan het beleven van het Evangelie, volgens het woord van de Heer: ‘Ik ben onder jullie als iemand die dient’ (Lc. 22:27).
| |
| |
| |
Onderscheid als een dienst
In de jonge kerk ontstaat er een onderscheid in vormen van apostolaat. Het wemelt van allerlei diensten in de gemeenschappen, maar het woord leek wordt niet gebruikt. Het is ook niet nodig, omdat het onderscheid niet als een tegenstelling, en zeker niet als een discriminatie wordt aangevoeld. Er komen predikanten en tolken, experts en secretarissen. Er komen zelfs voorzitters, meestal ouderlingen genoemd. Er lopen profeten rond en zieners. Maar al die onderscheidingen blijven uitdrukkingen van eenzelfde gemeenschap, die ze ervaart als diensten aan het Woord van God, voortgekomen uit eenzelfde Geest. Natuurlijk zijn er spanningen en misverstanden tussen al die vormen van dienst onderling. Maar dankzij het woord van Jezus over de agapè - de manier waarop christenen elkaar moeten beminnen - komt het niet tot tegenstellingen, vooral ook niet omdat deze jonge gemeenschappen lijden onder de druk en vervolging van de kant van synagoge en keizer, die hen discrimineren.
In vele discussies over priester en leek, maar ook over man en vrouw in de Kerk, komen zoveel gevallen voor van discriminatie, van misbruik van de verscheidenheid om machtsposities in te nemen of vast te houden, dat we erin berusten om niet meer in vruchtbare spanningen te geloven en iedere vorm van verscheidenheid als verdacht en als onrecht te zien. Toch, als we terecht opkomen tegen elke vorm van machtsmisbruik van wie dan ook, mogen we niet vergeten dat het woord van God niet wijst naar absolute gelijkheid, maar vanaf de schepping naar gemeenschap in verscheidenheid. Daarin ligt de rijkdom van de traditie besloten. Het ideaal van absolute gelijkheid - gelijke rechten, gelijke plichten - komt vooral naar voren, als van die spanning misbruik wordt gemaakt om één bepaalde groep te laten overheersen. Tegelijkertijd dienen we te beklemtonen, dat geen mens het recht heeft de Geest te doven, of de roeping van een individuele gelovige aan banden te leggen met een beroep op menselijke wetten, culturele gebruiken, kerkelijke tradities, of de zogenaamde natuurwet. Zei Jezus in dit verband al niet: ‘Wat zij brengen als ware leer, zijn voorschriften van mensen’ (Mc. 7:7)?
Er liggen moeilijke opgaven voor ons, wanneer we werkelijk de gemeenschap willen beleven zoals de Heer die voor ons wenst en wil. Wil een gemeenschap boven administratie en institutie uitkomen, dan zullen allen hun specifieke verantwoordelijkheid moeten dragen door leven in de gemeenschap te brengen, en door samen - in Christus - verdriet en vreugde, verwachting en teleurstelling te beleven. Zo'n gemeenschap leeft niet als een gesloten eenheid op zichzelf, maar viert in Woord en Brood haar zorgen en vreugden in solidariteit met andere
| |
| |
gemeenschappen. Er is geen enkele reden waarom deze gemeenschapsvorming exclusief zou moeten afhangen van de aanwezigheid of afwezigheid van een priester. Hier worden perspectieven geopend die niet alleen bepaald zouden moeten worden door een eventueel priestergebrek, maar eerder door de wens van het Concilie, dat alle leden van de geloofsgemeenschap - leken en priesters, vrouwen en mannen - zich geroepen voelen tot actieve medewerking aan de zending en de opbouw van de Kerk. Dit brengt wel met zich mee dat eenheid in verscheidenheid en gezag in dienst van de gemeenschap steeds weer vernieuwd worden in de Geest van Woord en Brood, omdat, tot in het hart van de Kerk, alles schijnt samen te spannen om dit onmogelijk te maken.
| |
De eigenheid van de ‘leek’ volgens de ignatiaanse spiritualiteit
Het is tegen deze achtergrond in al haar actualiteit en in dit spanningsveld, dat sinds de zestiende eeuw de jezuïeten voor en met de gelovigen in Christus leven, bidden en werken. Vanaf het begin erkenden de jezuïeten de eigenheid van de leek in de Kerk, en wel voornamelijk op grond van drie specifieke redenen die eigen zijn aan de Sociëteit van Jezus.
Het eerste is het gegeven, dat de ignatiaanse spiritualiteit de godservaring is van de leek Ignatius van Loyola. Met zijn eerste vrienden in de Heer, dacht Ignatius er niet aan priester of monnik te worden. Ignatius ontdekt in de Geestelijke Oefeningen zijn roeping en zending, om die ervaring vervolgens aan anderen door te geven, opdat iedere gelovige zonder onderscheid van persoon of ambt persoonlijk de Heer zou kunnen ontdekken en ontmoeten, om op het spoor te komen van wat de Heer van hem of haar wil, zonder welke roeping dan ook uit te sluiten. Daarom wilde Ignatius geen alleenrecht of copyright voor de jezuïeten, maar bracht hij de Geestelijke Oefeningen naar de paus, zodat zijn boekje en zijn ervaring zouden toebehoren aan de hele Kerk. Tot op de dag van vandaag weten de jezuïeten dat zij verantwoordelijkheid dragen voor de Geestelijke Oefeningen en het dienstwerk van retraite en geestelijke begeleiding, zonder dat als exclusief eigendom te beschouwen. Meer en meer niet-jezuïeten, vooral vrouwen, worden sinds jaren uitgerust om dit geestelijk dienstwerk ter beschikking te stellen op manieren die aangepast zijn aan onze tijd. Dat gebeurt op talloze plaatsen in de wereld, zoals ook hier in het Ignatiushuis.
Een tweede eigenheid van de leek in de Kerk volgens de ignatiaanse traditie volgt uit de eerste. Het was de intuïtie van Ignatius, de Geestelijke Oefeningen niet te benutten om mini-jezuïeten te vormen, maar om de
| |
| |
eigen roeping van iedereen in de Heer te respecteren. Dit had tot gevolg dat Ignatius noch een tweede orde van jezuïetessen wilde stichten, noch een derde orde van jezuïeten-oblaten. Duizenden zusters beleven de ignatiaanse spiritualiteit. Volgens het ideaal van Ignatius doen zij dit als vrouwen op de rijke vrouwelijke wijze. Op dezelfde manier ontstonden de lekengemeenschappen. Vanaf het begin van het bestaan van de Sociëteit riepen de jezuïeten broederschappen en later congregaties in het leven. De spiritualiteit ervan was ignatiaans, maar het was een lekenorganisatie.
Desondanks blijft het waar dat Ignatius wilde dat de leken hun eigenheid zouden erkennen en, geholpen door de ignatiaanse spiritualiteit, de volle verantwoordelijkheid ervoor zouden dragen. Daarom zijn het de leken die de volle verantwoordelijkheid dragen in de Gemeenschappen van Christelijk Leven, sterk gedragen door de Geestelijke Oefeningen, en ook in de talrijke groepen waar de miljoenen oud-leerlingen van colleges en universiteiten van de Sociëteit van Jezus samenkomen en meer en meer samenwerken voor meer gerechtigheid en minder onrecht en armoede in de wereld.
Al in de eerste eeuwen van de apostolische activiteit van de jezuïeten boden leken zich aan om als vrijwilligers mee te werken. In Japan bewezen ze als tolk een onvervangbare dienst. In Canada hielpen ze, onder de titel donnés, als leken de jezuïeten in de heldhaftige missie onder de indianen, als arts of als ontwikkelingshelper. En hier in Nederland zijn de klopjes niet weg te denken uit het apostolaat van de jezuïeten vanaf de zeventiende eeuw: vrouwen die het werk mede mogelijk maakten en gestalte gaven. Deze vrijwilligers in het jezuïetenapostolaat zijn vandaag de dag talrijk geworden en steeds meer georganiseerd in het Jesuit Volunteer Corps en in de Jesuit European Volunteers. Hierin geven jonge mensen twee of drie jaar van hun leven om samen met jezuïeten mensen in noodsituaties te helpen. Dat kan gebeuren in de Balkanlanden of in Zuid-Afrika, in de Congo's of in Oceanië, maar ook in de verwaarloosde armenwijken van de machtige Noord-Amerikaanse steden. Wat deze vrijwilligers van de jezuïeten vragen is geestelijke begeleiding voor leken op basis van de ignatiaanse spiritualiteit.
Sinds enkele jaren zijn er leken die juist als leken - niet als groep, maar individueel - een zending willen ontvangen van de Sociëteit. Zij willen niet alleen als leken werken in de ignatiaanse spiritualiteit, maar dat werk juist als zending ontvangen uit de handen van de Sociëteit. Dit is uiteraard een speciale roeping, en deze leken zullen nooit talrijk zijn. In de wereld zijner momenteel ongeveer vijftig leken die niet als groep, maar individueel, de zending van de Sociëteit ontvingen. Maar het is een teken dat de leken meer en meer ook een apostolische eigenheid
| |
| |
ontdekken op gebieden die enkele jaren geleden nog de monopolieposities waren van zusters, paters en broeders.
| |
Open voor initiatieven en nieuwe avonturen
Trouw aan de geest van Ignatius staat de Sociëteit open voor initiatieven en nieuwe avonturen, en des te meer omdat de jezuïeten zich door deze ontwikkeling laten tekenen, overtuigd dat de Geest ze oproept en in beweging zet. Hier komen we bij de derde eigenheid van de leek in de Kerk volgens de ignatiaanse traditie. Met Ignatius en zijn eerste gezellen was de Sociëteit er al van overtuigd dat zij iets te brengen had. Zoals andere religieuze stichtingen is ook de jezuïetenorde een gave van de Geest aan de Kerk. Toen de kerkgemeenschap het bidden vergat, riep de Geest met Benedictus de monniken in leven. Toen zij vergat wat armoede was, werd Franciscus gezonden. En toen zij dreigde te vergeten dat zij een zending had om het Evangelie te verkondigen op plaatsen waar Christus niet of slecht bekend is, werd Ignatius gezonden om de te zeer in zichzelf gekeerde kerkgemeenschap open te gooien voor de zending waar ook ter wereld. Vanuit deze missie-inspiratie werd veel geboren: het dienstwerk van de Geestelijke Oefeningen, het apostolaat van de ignatiaanse opvoeding, de dialoog met de wereldgodsdiensten en culturen, de dialoog tussen geloof en wetenschap, de bevordering van sociale gerechtigheid, en het intellectuele apostolaat. Aanvankelijk waren alleen de jezuïeten gevormd om al deze taken in ignatiaanse geest uit te voeren. De leken waren in al deze werken van harte welkom en werden om hun inzet en competentie gewaardeerd, maar ze moesten het als een eer beschouwen om medehelpers van de jezuïeten te zijn. Men verwachtte nu eenmaal van een jezuïeteninstelling, dat deze door de concreet aanwezige jezuïeten gedragen zou worden.
Na het Tweede Vaticaanse Concilie in de jaren 1965-1966 erkenden de jezuïeten de eigenheid van de leken in Kerk en werk, maar het accent bleef liggen op een inzet voor en ten gunste van de leken. Onder de inspiratie van het Concilie en de verschuivingen in de Kerk zelf groeide met de jaren, ook in de Sociëteit, het besef dat een inzet voor de leken moet uitgroeien tot een zending die beleefd wordt samen met de leken, ook wat de verantwoordelijkheid voor reeds begonnen werk betreft. De trouwe medewerker wordt partner en deelgenoot in eenzelfde apostolische missie. Deze wens, uit de ignatiaanse spiritualiteit geboren, stuitte onvermijdelijk op moeilijkheden, en niet alleen van praktische aard. Het ignatiaanse moet op de een of andere wijze gegarandeerd worden, want het is die identiteit die men verwachten mag.
| |
| |
| |
Partnerschap in een zending
Het is duidelijk dat zich hier een grote mogelijkheid opent voor partnerschap in een zending die alle gelovigen gemeen hebben. In de laatste Algemene Vergadering van de Sociëteit van Jezus waren de jezuïeten zich er terdege van bewust dat, wanneer zij werkelijk dit lekenapostolaat willen bevorderen - en het aanbod is groot! -, zij dan bereid moeten zijn om met niet-jezuïeten datgene te delen wat zij niet voor zichzelf, maar voor hen hebben ontvangen. Dat is niet alleen de geestelijke ervaring van Ignatius, een eeuwenlange ervaring in opvoeding en dialoog, maar vooral ook onze vriendschap in de meest menselijke en christelijke zin van het woord. Dit betekent aan de kant van de jezuïeten een bekering in de lijn van het verhaal van de barmhartige Samaritaan, waarin Jezus zegt: ‘Vraag niet wie je naaste is, maar vraag je af wie je tot je naaste kunt maken door met hem alles te delen wat je bent en alles wat je hebt’.
De jezuïeten weten nu dat de samenwerking met leken als leken geen strategie is om de opengevallen plaatsen te vullen en allerlei werken te redden. De samenwerking met leken vraagt een omwenteling van onszelf, zodat met ons de leek leek kan zijn in de Kerk en in de wereld. Dit geldt des te meer voor de houding van de jezuïeten ten opzichte van vrouwen in kerk en maatschappij. In onze laatste Algemene Vergadering van 1995 hebben wij om die reden een decreet geformuleerd waarin wij positie hebben willen kiezen ten aanzien van de onrechtvaardige behandeling en uitbuiting van de vrouwen. In dat decreet hebben wij beleden hoezeer wij zelf daarvoor mede verantwoordelijk zijn geweest en vaak nog zijn. Vervolgens hebben wij onze oprechte waardering uitgesproken voor de grote inbreng van vrouwen in kerk en maatschappij. Ten derde hebben wij lijnen naar de toekomst toe willen uitzetten, waarin wij alle jezuïeten, als individu en via onze instellingen, hebben opgeroepen tot solidariteit met vrouwen. Vijf jaar geleden heeft onze Algemene Vergadering verklaard dat die solidariteit een integrerend deel van onze zending is. Vandaag wil ik verklaren, dat die toezegging nog niets aan actualiteit heeft verloren. De Sociëteit van Jezus is trots op wat vrouwen op zoveel plaatsen in de wereld verrichten om het aanschijn der aarde te vernieuwen en de Kerk tot een leefbaarder gemeenschap te maken. Waar zouden kerk en maatschappij zijn zonder de creatieve, levengevende en uitdagende bijdragen van vrouwen?
Uit de geschiedenis blijkt hoezeer wij ons als jezuïeten van meet af aan hebben willen inpassen in bestaande culturen, met respect voor onze eigen traditie en voor die van anderen. Daardoor zijn wij voortdurend gebracht aan de grenzen van wat bekend, mogelijk en voorge- | |
| |
schreven was. Vanuit deze houding streven wij ernaar ook in deze tijd op te komen voor de leken, en in het bijzonder de vrouwen, binnen de katholieke kerk. Dat streven is door onze laatste Algemene Vergadering in 1995 als volgt vertolkt: ‘Jezuïeten zijn nooit tevreden met de status-quo, het bekende, dat wat al uitgeprobeerd is, het reeds bestaande. Wij worden voortdurend gedreven om te ontdekken, om nieuw te formuleren en te reiken naar het meer. Voor ons zijn grenzen en beperkingen geen obstakels of einddoelen, maar uitdagingen waarop we moeten ingaan, nieuwe kansen die we moeten benutten. Inderdaad hebben wij een heilige stoutmoedigheid, “een zekere apostolische agressiviteit”, die typisch is voor onze manier van doen’. Wij kunnen ons dus niet tevreden stellen met een publieke bekentenis dat wij medeschuldig zijn aan de marginalisering van vrouwen, wij dienen positieve actie te ondernemen. Als ‘apostolische agressiviteit’ ooit ergens hard nodig is, is het misschien wel ten aanzien van de positie van leken en vooral vrouwen in onze kerk.
Dames en heren, ik ben u zeer dankbaar voor uw inzet, en spreek de hoop en verwachting uit, dat wij als jezuïeten ook in de toekomst op u mogen rekenen. En op jullie, mijn medebroeders, reken ik evenzeer, nu we verkeren in de meest kritische situatie ten aanzien van onze aanwezigheid in Nederland. Heb geduld en houd vol om vitaliteit te geven en te ontvangen. ‘Heb zout in jezelf en leef in vrede met elkaar’ (Mc. 9:50).
Deze tekst werd uitgesproken op het symposium ‘Vrouwvriendelijk. Jezuïeten en de positie van vrouwen in kerk en samenleving’, gehouden in het Ignatiushuis te Amsterdam op 20 mei 2000. Dit symposium werd georganiseerd bij gelegenheid van het honderdvijftigjarig bestaan van de Nederlandse Provincie van de Sociëteit van Jezus.
|
|