| |
| |
| |
Podium
Proza vermalen tot verkapte poëzie
De Dageraadsmens van Lieven de Cauter
1987 was het jaar waarin Lieven de Cauter (o1959), licentiaat in de kunstgeschiedenis en toen nog doctorandus in de filosofie een paar beklijvende bijdragen in Streven schreef: in het aprilnummer over het postmoderne museum voor de negentiende eeuw dat in de verbouwde Gare d'Orsay was ondergebracht, in het oktobernummer over Lyotards Le Postmoderne expliqué aux enfants en in het novembernummer over de architect Gordon Matta-Clark (1943-1978).
In die laatste bijdrage begint de alinea onder het kopje ‘Anarchitectuur’ als volgt ‘Hij kookte foto's; uit allerlei voedselresten bakte hij vellen waarop schimmels groeiden, hing die op aan de wand en noemde het Museum; hij bouwde een muur van afval; plantte een kerselaar in een kuil, gegraven in een kelder; bouwde een liaanachtig huis in een boom en liet er dansers op los; stapelde autowrakken op elkaar; opende een restaurant dat tegelijk een artistiek project, een commerciele onderneming en een sociaal initiatief was (de Soho-kunstenaars eten en werk verschaffen); liet een karretje met verse lucht door de straten van New York rijden, zodat de voorbijgangers even konden bijkomen van de vervuiling; ontdekte als een der eersten de graffiti als alternatief voor de gevestigde kunst, maakte er ellenlange foto's van; schoot films in rioleringen; en begon tenslotte gaten in huizen te zagen. Kortom Gordon Matta-Clark was een warhoofd, doorspookt van visionaire ideeën (alchemistische, ecologische, vaag marxistische ... niet te volgen, hoewel hij er voortdurend over sprak), behept met een zwak voor het marginale en het excentrieke, feestelijk gedreven tot het uithalen van streken die als “performances” tot kunst werden omgeturnd’ (Streven, november 1987, blz. 146).
| |
| |
In De Cauters poëziedebuut, De Dageraadsmens, tref ik in de cyclus ‘Cargo cult’ volgend in memoriam Gordon Matta-Clark aan onder de titel ‘Ode aan de uitvinder van de Anarchitectuur’:
Hij bouwde een muur van afval en schimmels.
Hij maakte diepe rouwkuilen en vervaarlijke hemelladders.
Vakkundig schoot hij de ramen
van een architectuurschool
Begin jaren '70 liet hij een karretje met zuurstof
rondrijden door de hitte van New York.
Als een der eersten ontdekte hij de schoonheid
van graffiti en industriële pakhuizen, opende
een kunstenaarsrestaurant en organiseerde
Hij was kortom, een hippie.
Feestelijk gedreven tot het uithalen van streken
die onder de naam performance
tot kunst werden omgeturned.
Gewapend met kettingzagen ging hij
in afbraakpanden als een bezetene tekeer.
Ten dode opgeschreven gebouwen
metamorfoseerde hij krachtdadig
tot kortstondige monumenten.
Er volgen nog vier strofen waarin De Cauter de rest van de paragraaf ‘anarchitectuur’ uit zijn essay in Streven omturnt tot poëzie. Als dichter maakt De Cauter zodoende een poëtische installatie van een eerder vertoog over de architect die hij bewondert. Niet met een kettingzaag maar met een delete-toets en de instructies ‘knippen en plakken’ metamorfoseert hij zijn discours over Matta-Clark tot een ode. In de slotcyclus. ‘De Zangen van de Dageraadsmens’ expliciteert hij zelf deze poëtische werkwijze in de aanhef van de tweede zang: ‘In alle stilte meestal en traag tergend traag / langzaam als een slak op een schildpad / schrijf ik het proza van mijn verzen / maar soms met veel gedruis en veel te snel vooral / meng ik de elementen / ik vermaal van alles tot verkapte poëzie’ (blz. 54).
Ook het tiende gedicht uit de cyclus ‘Vraagstukken uit het geocentrisme’ is blijkens de slotstrofe op eenzelfde manier tot stand gekomen als de ode aan Gordon Matta-Clark: uit een brochure over Arthur Morgenthau, een vriend van Hitlers architect Speer, selecteert De Cauter die informatie die hij interessant genoeg vindt ‘om ze te
| |
| |
ontfutselen aan de vergetelheid’ (blz. 32) en giet vervolgens de woorden uit de brochure in de mal van zijn verzen, vermaalt ze tot verkapte poëzie. En verkapt heeft hier zonder twijfel ook de connotatie ‘verholen’.
Op de flappen van De Dageraadsmens lees ik o.m. dat Lieven De Cauter in 1996 promoveerde op een proefschrift over Walter Benjamin en dat hij momenteel werkzaam is als onderzoeker en docent cultuurfilosofie. Zijn poëzie wordt er omschreven als filosofisch-prikkelend, en dat is ze ook. In een interview kantte Benno Barnard zich destijds tegen de burgerlijke opvatting dat poëzie dient voor het uitdrukken van gevoelens. ‘Je kunt in poëzie ook denken, en wel op een manier die de systematische wijsbegeerte niet toelaat: denken in beelden’ (Poëziekrant, september-oktober 1995, blz. 5).
De openingscydus ‘Aardrijkskunst’ illustreert de aanstekelijkheid van zo'n denken in beelden. De Cauter introduceert er de worm als een meerzinnige metafoor. De worm is transparant, hermafrodiet, subversief, nuttig als aas, schadelijk als hij zich door schilderpanelen boort, hij staat voor vergankelijkheid, verderf en decadentie, pier is een naamgenoot van Pier die niemand spaart. Toch sympathiseert De Cauter heftig met de wormen en ziet in hun activiteit een analogon met de taak van de kritische denker en kunstenaar:
Niet de opvoeding maar de omwoeling
niet het onderwijs is voor hen
prioritair, maar de ondermijning.
Als ondergronds opererende radicalen
verrichten zij beter werk dan
de meeste intellectuelen:
zij verluchten de perkamenten
Enkele versregels verder worden de aardwormen nogmaals geloofd om hun monnikenwerk, namelijk ‘de aarde assisteren bij haar / flegmatisch ademhalen’ (blz. 6). Wormen schuwen het grondwerk niet; zij verluchten de aarde; dichters en denkers moeten hetzelfde doen: zorgen voor zuurstof in een almaar verstikkender cultuur. Lieven De Cauter is een erudiet dichter, filosoof, kunst- en cultuurkenner: hij noemt Joachim Patinir de vader van de landschapschilderkunst en Luca Signarelli de schilder van gespierde naakten, maar hij spreekt ook Jimi Hendrix en Janis Joplin als een kenner aan; in enkele versregels legt hij het ontologisch statuut uit van de dingen volgens de neoplatonist Proclus en de volgelingen van Dionysius de Areopagiet; hij citeert het scheermes van Ockham en geeft zijn bundel de overkoepelende titel De Dageraadsmens.
De Dageraadsmens is de naam voor de Piltdown-Man die in een gedicht van Lieven De Cauter (blz. 31) in het jaar achttienhonderd en zoveel door professor dr. Huppeldepup, maar in de Grote Winkler Prins door Charles Dawson omstreeks 1911-1913 werd ontdekt. Hij werd beschouwd als de missing link in de evolutietheorie, tot in 1953 werd aangetoond dat het om een vervalsing ging. De Cauter had de lezer al gewaarschuwd door in het eraan voorafgaande gedicht een geleerde aan het woord te laten die over de nulmeridiaan niets anders mee te delen had dan dat ze een lange witgekalkte band is die dwars over het gazon van Greenwich Park loopt. En deze geleerde verbond er de conclusie aan: ‘laten wij dus voorzichtig zijn [...] / in het bijzonder met het trekken van de scheidinglijn / tussen wat denkbeeldig is en wat niet’ (blz. 30). Postmoderne auteurs attenderen de lezer voortdurend zowel
| |
| |
op het fictionele karakter van de zgn. echte werkelijkheid als op de illusie van het in teksten voorgespiegelde realisme. Ook De Cauter wist in zijn gedichten geregeld de grens tussen realiteit en fictie, wat tot merkwaardige, in de grond tragische, maar niettemin hilarische situaties voert, zoals er één beschreven wordt in het afsluitende gedicht van de cyclus ‘Vraagstukken bij het geocentrisme’. Daar wordt tijdens een orkestrepetitie gediscussieerd tussen de eerste viool en de blazers. Op de opmerking van de pedante eerste viool: ‘De geschiedenis is een pendelbeweging’, antwoordt het lyrische ik: ‘maar dan de pendelbeweging van een sloopkraan’; waarna de historische zaal waarin de repetitie plaatsgrijpt door het beuken van een kolossale bol in puin gelegd wordt (blz. 34)!
Minder spectaculair misschien, maar even spetterend is de ironie waarmee De Cauter in het tweede gedicht van dezelfde cyclus de overtuigingen die nu leven met betrekking tot het individu, de maatschappij, de taal, de liefde en de dood opponeert aan het inzicht van de stoïcijnen. Die tegenstelling heeft als effect dat de lezer zich opnieuw scherp bewust wordt van de relativiteit van de clichés die ons denken beheersen.
Behalve in metaforen denkt Lieven De Cauter in zijn gedichten ook af en toe wel eens in de door de traditie geijkte vorm van een stelling, waarin hij formuleert waar het voor hem eigenlijk op aankomt. Zo'n stelling treffen we aan op blz. 11: ‘Niet te verifieren / waarheden vind ik / op de keper beschouwd / de belangrijkste om te leren’.
De Dageraadsmens staat vol van die waarheden, niet te verifiëren weliswaar, maar belangrijk om te leren en om te onthouden.
□ Joris Gerits
Lieven de Cauter, De Dageraadsmens, Uitgeverij P, Leuven, 2000, 60 blz., 595 fr., f 34,50.
| |
De gouden zalm
Fijn, vandaag weekend. Een mens is pas echt mens als hij vrij is. Boekje lezen, beetje rondharken in de tuin, wandeling naar de bakker, leuk deuntje op de radio. De zon schijnt. De week van negen tot vijf is even vergeten. Het dagelijks labeur lijkt iets van een verre, vijandig gezinde planeet.
Ik heb ooit voor de verjaardag van mijn grootmoeder deel één van de
| |
| |
Geschiedenis van het persoonlijke leven gekocht, die prestigieuze reeks van Ariès en Duby. Ik stond in de boekenwinkel wat besluiteloos rond te kijken en toen viel mijn oog erop. ‘Van het Romeinse Rijk tot het jaar duizend.’ Ik herinnerde me dat Ger Groot die reeks in Streven enthousiast had besproken en voor mijn grootmoeder, die Streven al verschillende decennia leest, is dat een belangrijk punt.
Op de vooravond van haar vijfentachtigste verjaardag, ze is er nu negentig, nam ik mijn grootmoeder mee naar het filmmuseum voor een oude Godard. En toen ik haar daarna thuisbracht, gaf ik haar mijn geschenk. Ze leek er tevreden mee, ze zou het zeker lezen, maar omdat ze het nogal druk had, en daarbij ook niet meer zo snel las als Ger Groot, kon ze niet beloven dat ze helemaal tot het jaar duizend zou geraken.
En zo geschiedde, ik zie vandaag in haar boekenkast de bladwijzer ergens in het midden zitten. Waarom ik u dit allemaal vertel? Welnu, u zult het met mij eens zijn dat elke tekst een inleiding, een middendeel en een slot nodig heeft. Maar er is ook nog een tweede reden. Een half jaar na die bewuste vijfentachtigste verjaardag werden de familiebijeenkomsten bij grootmoeder gedurende maanden opgeluisterd door anekdotes over het leven bij de Romeinen. De ene keer ging het over de Romeinse godsdienst, de volgende keer over het huwelijk en hoe slim de Romeinen ertegenaan keken. Over het verschil tussen vrije mensen en slaven. Dat onderwerp wil ik vandaag even recycleren. Volgens Paul Veyne, tenminste zo vertelde grootmoeder ons, heeft het verschil tussen burger en slaaf alles te maken met het statuut van de arbeid. Een slaaf is gebonden aan verplichte arbeid. Hij wordt daar al dan niet voor vergoed. Een gewone burger doet wat hij wil. Hij voert activiteiten uit die hem nuttig of aangenaam voorkomen. Een slaaf is elke dag verplicht tot werk. Hij kan aanzien verwerven, hij kan verantwoordelijke posten bekleden in de samenleving. Maar hij is niet vrij, en dus niet écht mens. Soms verkochten vrije mensen zich als slaaf, omdat ze geen ander middel zagen om voor brood op de plank te zorgen. Tot die laatste categorie hoor ik zelf, en ik vermoed u ook.
Er ontsponnen zich toen hele discussies. Ik herinner me dat grootmoeder duidelijk mijn vader viseerde toen ze stelde dat Marx dus helemaal de verkeerde kant opging. Een mens wordt gedefinieerd in termen van arbeid. Foei. Heiligschennis. Mijn vader heeft altijd communistische sympathieën gehad en werd er op deze manier nog eens aan herinnerd dat grootmoeder dat niet goedkeurde. Van vader wordt verteld dat hij zich lang geleden nog heeft willen melden als vrijwilliger in de Spaanse burgeroorlog. Hij mocht niet van grootmoeder, hij was ook pas twaalf. Dat is zo een van de verhaaltjes die circuleren in onze familie. Geregeld worden ze uit de kast gehaald, ontkend en dan worden ze weer opgeborgen tot de volgende bijeenkomst.
| |
| |
We glijden af. Ik wil het over arbeid hebben. Hebt u gemerkt dat sociale thema's weer helemaal in zijn? Tot in de bioscoop. Dat was tien jaar geleden niet het geval. Hoewel de economische toestand toen slechter was dan nu, werd er in films zelden over gepraat. Waarschijnlijk omdat men toen bang was dat kunst die zich sociaal-politiek engageert, wel strijdbare kunst oplevert, maar geen strijdbare kunst. Vijf jaar geleden zag je die koudwatervrees wegebben. De films van Ken Loach vonden plots weerklank bij een veel bredere kring dan tevoren. Mike Leigh kreeg een gouden palm in Cannes voor Secrets and Lies. Enzovoorts. Het sociaal realisme kreeg een nieuw elan. Overal in de wereld, ook in Frankrijk en in België: vorig jaar wonnen de gebroeders Dardenne een gouden palm voor Rosetta, nadat ze daarvoor ook die mooie film La promesse hadden gemaakt. Dat allemaal op het moment dat ook het neoliberalisme overal triomfeerde.
De directeur ‘Ressources Humaines’, de bedrijfsleider, Frank en zijn vader in Ressources Humaines (©Foto ABC).
In die hernieuwde belangstelling voor sociale en maatschappelijke thema's ging de aandacht naar onderwerpen als armoede, werkloosheid, sociale uitsluiting, mensen in de marge van de samenleving, het contrast tussen rijk en arm. Één onderwerp bleef tot op heden buiten beeld: het werk zelf. Mensen werken wel in films, maar je krijgt dat zelden langer dan enkele minuten in beeld. Er zijn natuurlijk uitzonderingen en als je goed zoekt, vind je al gauw een kast vol, maar laten we dat nu even niet doen. En ervan uitgaan dat alleen Chaplin in Modern Times de werkelijkheid in de fabriek in beeld bracht.
Welnu, sinds kort is er een nieuwe film over de fabriek. Hij heet Ressources Humaines, dat zijn de ‘Human Resources’ uit de personeelsbladzijden in de krant. Die titel is ironisch, of liever cynisch bedoeld, want er wordt in deze film nogal losjes omgesprongen met het menselijk kapitaal. Een maand geleden ontmoette ik de regisseur ervan op het filmfestival van de sociale film in Charleroi. Twee maanden daarvoor kwam de film uit in de zalen in Frankrijk en sindsdien is Cantet onafgebroken op de baan. Ressources Humaines is nu eenmaal een film die uitnodigt tot debat. Gesneden koek, zo dacht ik, voor dit soort artikeltjes.
Met mijn grootmoeder in het achterhoofd vroeg ik hem waarom films zo zelden over arbeid gaan. Hij antwoordde: ‘Niemand heeft kennelijk zin om de wereld vanuit die invalshoek te bekijken. Jammer genoeg wordt de realiteit op het werk door de meeste mensen beleefd als bevreemdend en beperkend. Daarvan een spiegel ophangen is niet evident. Mensen voelen er zich niet goed bij. Maar ik wilde die wereld absoluut laten zien. De fabriek is een zwarte doos. Niemand komt erin die er niet werkt. Men vertelt altijd dat de fabriek veranderd is, maar daar ben ik niet van overtuigd. Het was heel moeilijk een bedrijf te vinden waar ik mocht filmen, zeker omdat ik tijdens de werkuren wilde filmen. Ik wilde de
| |
| |
fabriek niet gebruiken als louter decor, maar als deel van het verhaal. We hebben zes maanden lang gezocht voor we een bedrijf vonden dat het spel wou meespelen. De fabriek die je in de film ziet, stond om verschillende redenen positief tegenover ons project. De bedrijfsleider herkende zich in mijn personage. Hij had zelf iets dergelijks meegemaakt. Ook hij was de zoon van een arbeider. Hij was ingenieur geworden, dan technisch directeur, en uiteindelijk bedrijfsleider. Tijdens die zoektocht naar de juiste locatie heb ik veel gezien. Ik kan u scènes vertellen. Op een dag sta ik in een fabriek bij een arbeider die gedurende heel de dag batterijdopjes vastschroeft. De directeur komt erbij staan en vertelt botweg: “dat is hier echt le boulot de con par excellence. Zo schroeft hij er 36.000 per dag vast”. Kaderleden hebben me bevestigd dat machtsrelaties in die omgeving inderdaad functioneren zoals ik ze toon in de film. Mensen die werken in een fabriek herkennen die wereld’.
Zelden leuk dus, dat werk, maar we zitten ermee. En hoezeer machines ons werk zouden moeten verlichten en verminderen, we werken eerder meer dan minder, en almaar flexibeler: 's avonds, 's nachts en in het weekeinde. Heb je misschien iets belangrijkers te doen? Wie om vijf na vijf van de werkvloer verdwijnt, is een onverlaat met wie niets aan te vangen is.
Hoe kunnen we de Mens redden? We kunnen alvast beginnen met de werkweek in te krimpen. Dat thema is de invalshoek van Ressources Humaines: de invoering van de 35-urenweek in Frankrijk. Terwijl ik dit hier schrijf, hoor ik op het radionieuws die vraag ook in de Vlaamse politieke wereld naar voren treden. Maar we zijn nog niet zo ver als Frankrijk, dat voorlopig helemaal alleen staat met zijn 35-urenweek.
Hoe is dat daar in Frankrijk eigenlijk precies in zijn werk gegaan? Gedeeltelijk kun je dat verhaal reconstrueren aan de hand van de film, maar niet helemaal. En dus vroeg ik mijn buurvrouw Cecilia of ze dat even kon natrekken op het internet. Ik weet van Raymond, dat is mijn vriend die bij haar woont, dat Cecilia sinds haar computerinitiatiecursus vorig jaar meer dan een uur per dag op het world wide web doorbrengt. Zelf zal ze dat ontkennen. Raymond vertelde me dat zij dat doet omdat hij nog steeds weigerachtig staat tegenover het idee van het vaderschap. Een manier van actie voeren dus. Ik vind het een beetje komisch, maar Raymond kan er niet mee lachen. Ze moeten het zelf maar oplossen.
Dus, Cecilia heeft voor mij wat zoekwerk gedaan op internet en ze maakte een fraai overzichtje, dat ze vervolgens van nummer 55 in onze straat naar nummer 57 heeft gemaild. Fantastisch, vindt u niet? Ik knip en plak het hier gewoon tussen. Tegenwoordig kan dat allemaal zonder dat u het merkt.
Martine Aubry is de Franse minister van arbeid en solidariteit. Ze heeft haar naam gegeven aan een wet die Frankrijk heeft omgevormd tot een land waar men
| |
| |
per week niet meer dan 35 uur werkt. De eerste wet-Aubry is twee jaar oud. Hij was bedoeld om bedrijven nog voor het jaar tweeduizend over te halen de 35-urenweek in te voeren. Dat lukte onder meer in de sector van de bouw en de textiel. De tweede wet-Aubry werd in de nacht van 15 op 16 december 1999 door het parlement goedgekeurd en trad in werking op 1 januari 2000: alle bedrijven met meer dan twintig werknemers werden verplicht de 35-urenweek in te voeren. Bedrijven met minder dan twintig werknemers hebben nog de tijd tot 2002.
Gevolg: protest, onvrede, sociale onrust. Begin februari blokkeren vrachtwagenchauffeurs de grensovergangen van de autowegen. Vakbonden leggen het openbaar vervoer stil in verschillende steden. Rechts verwijt de linkse regering dat de wet te veel geld kost. Volgens berekeningen van de minister zelf: 390 miljard (Belgische) frank en volgend jaar 660 miljard. Om de verzwakte positie op de wereldmarkt te compenseren, krijgen bedrijven per werknemer immers een lastenvermindering van 24.000 frank. Wie gaat dat betalen en is dat allemaal wel de moeite waard? Levert de werktijdverkorting wel nieuwe banen op? In de wet zijn daarvoor geen harde garanties ingebouwd. De laatste maanden wordt de berichtgeving erover schaars. De problemen lijken zich dus op te lossen. Dankjewel, Cecilia.
Als ik het goed begrijp, voert Frankrijk dus geen 35-urenweek in uit filosofische overwegingen, maar om de werkloosheid te bestrijden, om, door de bestaande arbeid te herverdelen, meer mensen werk te geven. Welke motieven ook aan de grondslag liggen, feit is dat de Franse werknemer elk jaar vier weken extra vakantie krijgt. Belangrijk punt in heel de discussie, zo leert Ressources Humaines, is het thema van de annualisation: arbeidsduur wordt op jaarbasis berekend. Op sommige momenten zal de werknemer zes of zeven dagen achter elkaar werken, de week daarop misschien maar één dag, al naargelang het uitkomt voor het productieproces. De werknemer behoudt zijn vroegere inkomen, maar geeft in ruil daarvoor - in vele sectoren toch - de beslissing uit handen wanneer hij vrije tijd mag nemen. In de onderhandelingen tussen vakbonden en werkgeversvormt dit laatste thema - flexibiliteit - het tere punt.
U moet toegeven dat zo'n film gesneden koek is voor een tijdschrift als Streven, dat tegelijk cultureel en maatschappelijk is. Op de koop toe is Ressources Humaines een originele en sprankelende film. De regisseur, Laurent Cantet, vertegenwoordigde eerder zijn land in de reeks 2000, vu par..., u weet wel, het millenniumproject van de cultuurzender ARTE. Ressources Humaines is opnieuw een samenwerking van ARTE met het productiehuis Haut et Court.
Laurent Cantet hangt zijn sociale thematiek op aan een conflict tussen vader en zoon. Vader is al dertig jaar arbeider in dezelfde fabriek. De zoon, Frank, is dankzij de steun van zijn vader volop bezig hogerop te geraken. Hij is met zijn opleiding aan een ‘Ecole de commerce’ in Parijs bijna klaar, hij
| |
| |
moet alleen nog stage lopen. Daarvoor kiest hij het bedrijf waar zijn vader werkt. Hij komt er terecht in volle 35-urenperikelen. Het hoofd van Frank zit vol hooggestemde ideeën, maar hij zal ontdekken dat de realiteit complex is. Er komt in deze film geen seks voor, zelfs geen suggestie van een liefdesaffaire. Op dat domein doet zelfs een filmmaker als Ken Loach gewoonlijk toegevingen.
Die heel strakke, heel specifieke en ongewoon concrete maatschappelijke invalshoek is bijzonder verfrissend. Cantet rekruteerde zijn acteurs in het echte leven. Er is maar één professioneel acteur in heel de film. Voor het overige zijn de arbeiders echte arbeiders, de bedrijfsleider is in ‘het echte leven’ een bedrijfsleider, de vakbondsafgevaardigde is een echte vakbondsafgevaardigde. Mede hierdoor komt de film authentiek over. Het acteerspel is ingetogen en slaat toch aan.
Enige probleem voor onze rubriek is dat deze film, die op alle vlakken uitblinkt in het aankaarten van controversiële zaken, zo weinig controverse wekt. In Frankrijk werd de film kennelijk door iedereen positief onthaald. Cantet is er zelf wat van geschrokken: ‘Iedereen had meteen sympathie voor de film. Van L'humanité - dat hadden we nog kunnen verwachten - tot de Figaro Magazine, toch een krant die zich in Frankrijk het meest aan de rechterzijde van het spectrum bevindt’.
Ik kan u dit keer geen stormachtige confrontatie van standpunten bieden. Mijn zus wou liever met de kinderen naar de Pokémon-film. De tweeling Frederica en Fidelia meldde zich ziek en Cecilia liet weten dat ze werk en ontspanning gescheiden wil houden. U zult dus zelf aan de slag moeten gaan, beste lezer.
□ Erik Martens
Ressources Humaines van Laurent Cantet (regie en scenario), met Jalil Lespert (Frank), Jean-Claude Vallod (de vader), Chantal Barré (de moeder), Véronique de Pandelaère (Sylvie), Michel Begnez (Olivier), Lucien Longueville (directeur), Danielle Melador (Mevr. Amoux), Frankrijk, 1999.
|
|