| |
| |
| |
Forum
Over globalisering, protest en democratie
Aan de vooravond van het nieuwe millennium is de Amerikaanse stad Seattle opgeschrikt door een kortstondige, maar intensieve uitbarsting van straatprotest. Honderden sociale organisaties en actiegroepen zorgden voor een hele waaier van acties, gaande van vreedzame optochten en wegblokkades tot gevechten met de ordediensten. De media lieten de wereld meekijken naar de boeiende ‘Battle of Seattle’. Aanleiding was de bijeenkomst van de World Trade Organization (WTO), waarop vertegenwoordigers van honderdvijfendertig landen zich bogen over de verdere liberalisering van de wereldeconomie. Dat men voor de bijeenkomst Seattle gekozen had, leek logisch. Voor de thuisbasis van multinationale exportbedrijven als Boeing en Microsoft was het de ideale gelegenheid om zich als een geslaagd model van de vrije wereldhandel te betonen. De straat stak daar echter een stokje voor. Vooral het blokkeren van de toegangswegen naar de congresruimte bleek een bijzonder doeltreffend staaltje van burgerlijke ongehoorzaamheid. De meeste delegaties geraakten niet ter plaatse en de openingsplechtigheid verliep daardoor in mineur. Het was de eerste keer dat ‘de burger’ zich ging bemoeien met zoiets als de organisatie van de wereldeconomie. Een complexe materie waarvan de grote lijnen meestal achter gesloten deuren worden uitgetekend en waarbij vakbonden, milieugroeperingen of internationale ngo's doorgaans niet betrokken worden. Maar in Seattle zaten de demonstranten indirect mee aan de onder-handelingstafel, al waren ze niet officieel uitgenodigd. Gedurende enkele dagen werden hun zorgen door journalisten en politici over de hele wereld becommentarieerd.
Sceptici zullen beweren dat het na het luwen van de media-aandacht en het schoonvegen van de straten voor de wereldleiders snel weer business as
| |
| |
usual wordt. Die stelling wil ik niet onderschrijven. Daarmee plaats ik mij niet in het kamp van diegenen die denken dat ze in Seattle de globalisering van de economie een halt hebben toegeroepen. Die vergissen zich. De terugkeer naar een politiek en economisch leven dat zich binnen de muren van de natie-staat afspeelt, is realistisch noch wenselijk. Ik geloof er echter wel in dat de misnoegde demonstranten in Seattle, met steun van de media, het globaliseringsdebat nieuw leven hebben ingeblazen. Vragen omtrent milieuvoorwaarden, werknemersrechten, gelijke handel, kwijtschelding van schulden, enz. werden alvast tijdelijk op de WTO-agenda geplaatst. Daarnaast werd ook het democratisch tekort van internationale organisaties als de WTO benadrukt. ‘Who elected WTO?’, vroeg een betoogster zich af.
Deze ‘bescheiden’ realisaties werden recentelijk nog erkend op de bijeenkomst van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank, op 16 en 17 april jl. in Washington. Opnieuw probeerden diverse protestgroeperingen de toegang tot de vergadering te verstoren. In een communiqué bij aanvang van de meeting werd voorzichtig geanticipeerd op het ongenoegen van de straat. Beide instellingen gaven toe dat hun rol onderwerp was geworden ‘of growing public debate’ en erkenden dat niet iedereen van de opbrengst van het vrijmaken van de wereldhandel en grotere kapitaalmarkten kan genieten. Een toegeving zonder consequenties? Een doekje voor het bloeden? Misschien. Maar er blijkt toch ook uit dat democratie werkt, ook op het allerhoogste niveau. Burgers zijn ontevreden, verenigen zich en worden gehoord.
Of er daarna ook effectief iets verandert, is moeilijk te voorspellen. Het zal onder meer afhangen van de mate waarin de verschillende actiegroepen erin slagen front te vormen. Momenteel is de eensgezindheid onder de demonstranten niet altijd even duidelijk. Het begrip ‘economic justice’ dient voorlopig als kapstok, maar kan op verschillende, zelfs tegengestelde wijzen worden uitgelegd. Zijn de prioriteiten van de arbeiders- of milieubeweging dezelfde als die van de derdewereldorganisaties? Tijdens de laatste WTO-bijeenkomst waren de ontwikkelingslanden de grootste tegenstanders van het opleggen van minimum milieu- en arbeidsvoorwaarden. Ook bij de protesten in Washington kwamen de tegenstellingen naar boven. Terwijl sommige demonstranten eisten dat het IMF wordt opgedoekt, vroegen de vertegenwoordigers van de armste landen dat er niet geraakt zou worden aan de termijn en de omvang van de toegestane leningen.
Het protest tegen de globalisering is vooralsnog enkel een ‘nee-coalitie’. Nee tegen een ongebreidelde economische eenmaking, nee tegen de weinig democratische instellingen. Deze bonte coalitie (een mogelijke beweging in wording?) is nog niet in staat om zelf alternatieven te suggeren voor de kwalen die ze aanklaagt. Het lijkt daarom het meest aangewezen dat het protest zich in deze beginfase focust op het democratisch deficit dat met de economische globalisering gepaard gaat. De weeklachten van de demonstranten aan de klaagmuur zijn mogelijk luid genoeg om een democratischer samenstelling van machtige organisaties als de WTO, het IMF en de Wereldbank af te dwingen. Inter- | |
| |
nationale ngo's formeel bij het overleg betrekken kan een eerste stap in de goede richting zijn. Als hoeders van het ‘algemeen belang’ zouden die de controle op de grote instellingen kunnen verhogen, en kunnen optreden als een onafhankelijker informatiebron voor de gewone burger. Dat zou meteen het IMF en de andere instellingen een grotere legitimiteit verlenen, - hetgeen broodnodig is. Het gebrek aan vertrouwen, dat zowat alle politieke instellingen in de westerse democratieën treft, neemt toe naarmate men opschuift naar het supranationale niveau. Hoe verder de instelling van de burger verwijderd is, hoe groter de ‘kritische massa’. Het wantrouwen is echter niet alleen aan de afstand toe te schrijven. De betogers beschouwen de grote internationale instellingen als symbolen van de diepgaande ongelijkheid in de wereld. Sleutelen aan het beleid en de werking ervan is nodig, maar zal niet voldoende zijn om dat negatieve beeld te overwinnen. Er is behoefte aan transparantie en inspraak, aan zichtbare structurele veranderingen.
Zo ver is het lang nog niet. De demonstranten in Seattle en Washington toonden alvast dat men niet kritiekloos moet blijven toezien, ook al gaat het om processen die ons ver boven het hoofd groeien. Het ideaal van de mondige burger, nietwaar?
□ Peter Van Aelst
| |
Het landschap als levend verleden
De Rivier van Willem van Toorn
Kwatrijn
Rivier. Dijk. Wolken. Landschap als geheugen
voor tekens van een eeuwen gesproken taal.
Doorgestreept door wie geen tegen-
spraak verdragen, langs een dode lineaal.
De Nederlandse prozaschrijver, dichter en essayist Willem van Toorn was in de jaren negentig een van de woordvoerders van de Stichting Red ons Rivierlandschap. Deze stichting verzette zich tegen de wijze waarop de Nederlandse overheid de dijkverzwaring langs de grote rivieren
| |
| |
uitvoerde. De achtergrond van de dijkverzwaring wordt gevormd door de watersnoodramp van februari 1953, toen een springvloed grote delen van Zuidwest-Nederland onder water zette, met alle gevolgen vandien. Als reactie hierop werd in 1958 de Deltawet ingevoerd, waarmee de overheid zich verplichtte zorg te dragen voor een veilige waterkering langs de kust en in het deltagebied. In samenhang met de plannen voor verbetering van de waterkering in het westen van het land, kwam Rijkswaterstaat - de dienst waarvan de minister van Verkeer en Waterstaat gebruik maakt bij het uitoefenen van zijn taken op het gebied van waterbeheersing en infrastructuur - in 1969 met het voorstel de rivierdijken langs Rijn, Waal, IJssel en Maas ook in het bovenstroomse gebied aanzienlijk te verhogen. In de jaren zeventig werd een begin gemaakt met deze dijkverzwaringen. De aanpak van Rijkswaterstaat leidde onmiddellijk tot felle protesten, toen bleek dat in het dorp Brakel aan de Waal maar liefst 167 dijkhuizen en het oude raadhuis moesten worden gesloopt om plaats te maken voor een hogere en bredere dijk; op andere plaatsen waren soortgelijke ingrijpende veranderingen in het landschap te verwachten. De Nederlandse autoriteiten bleken gevoelig voor de protesten, en stelden een onafhankelijke adviescommissie in, die de verschillende plannen opnieuw moest beoordelen, uitdrukkelijk rekening houdend met het natuur- en landschapsschoon in het rivierengebied alsook met de culturele waarde van de traditionele bebouwing langs de dijken. Ondertussen kwam Rijkswaterstaat tot nieuwe inzichten: op grond van nieuwe berekeningen stelde deze dienst voor, de dijken nog hoger en breder te maken dan in de eerdere plannen was voorzien. Het protest tegen deze voorstellen nam verder toe - zo publiceerden in 1989 enkele journalisten en kunstenaars, onder wie Willem van Toorn, het boekje Attila op de bulldozer: Rijkswaterstaat en het rivierengebied, waarin fel werd geprotesteerd
tegen de aanpak van Rijkswaterstaat. Een aantal van de protesterenden verenigde zich in 1991 in de Stichting Red ons Rivierlandschap. Deze stichting had als doel de snelle aanleg van veilige dijken - dat de bestaande dijken verbetering behoefden werd volmondig erkend -, maar zo veel mogelijk met behoud van het karakteristieke rivierlandschap: flora en fauna, en de traditionele bebouwing langs de dijken. Het rivierlandschap werd en wordt door deze stichting beschouwd als nationaal erfgoed, als een van de ‘gezichten van Nederland’, dat evenzeer bescherming verdient als bijvoorbeeld het Waddengebied.
In zijn essaybundel Leesbaar landschap (1998) schreef Willem van Toorn over de waarde van landschappen: ‘[...] landschappen herinneren ons langs ingewikkelde en soms onbewuste wegen eraan dat er een verleden bestaat, dat er in dat verleden mensen leefden die net als wij met de wereld moesten omgaan, die zich moesten beschermen tegen de natuur en tegelijkertijd haar bronnen gebruikten. We moeten in contact blijven met het verleden - niet omdat het verleden beter zou zijn geweest dan het heden is, maar omdat we nu eenmaal ons bestaan, onze identiteit, onze voorstelling van de wereld aan het verleden te danken hebben, en omdat we over de toekomst alleen kunnen nadenken door gebruik te maken van ervaringen uit het verleden. Een
| |
| |
landschap dat te weinig “tekens” bevat, of waar te veel herkenbare elementen uit verdwenen zijn, heeft ons niets te zeggen’ (blz. 66).
In zijn vorig jaar verschenen roman De Rivier nu, laat Van Toorn zien hoe zijn persoonlijke identiteit wortelt in het rivierlandschap van de Betuwe, in het aan de Waal gelegen Tiel en omstreken. In dit boek beschrijft hij in chronologische volgorde zijn jeugd van zijn vierde tot zijn tiende jaar - van 1939 tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog -, herhaaldelijk onderbroken door hoofdstukken waarin het meer recente verleden aan de orde komt: de laatste levensjaren en het overlijden van zijn ouders, en zijn betrokkenheid bij de strijd om het behoud van het rivierlandschap. Willem van Toorn werd geboren en groeide op in Amsterdam: ‘Mijn vader was in het jaar van mijn geboorte met mijn twee broers en mijn moeder, die zwanger was van mij, naar Amsterdam verhuisd omdat in het stadje geen werk meer voor hem was in de kleermakerij. [...] In Amsterdam kon een kennis uit het stadje, die mijn vader was voorgegaan, hem aan een groentenwinkel helpen. [...] Ik wist, zonder er ooit over te hebben nagedacht, dat mijn moeder en hij verstand hadden van groente en fruit omdat ze op het platteland waren opgegroeid, waar iedereen immers vertrouwd was met de aarde en wat erin en erop groeide’ (blz. 30). Maar al groeide Van Toorn op in Amsterdam, toch speelde ‘de rivier’ een belangrijke rol in zijn jeugd, als symbool voor het gebied waar ‘wij’ vandaan komen: ‘Behalve mensen met winkels kenden wij vooral mensen die net als mijn ouders uit de streek van de rivier kwamen’ (blz. 33). Dat de rivier zo'n belangrijke rol speelde in zijn jeugd, verklaart Van Toorn als volgt: ‘Misschien was deze buurt [in Amsterdam, HS] te snel overvallen door crisis en oorlog om een eigen waardigheid te ontwikkelen. Misschien was daarom het gebied van het stadje en de rivier voor mijn ouders en hun lotgenoten altijd werkelijker gebleven’ (blz. 100).
Van Toorn vertelt het verhaal van crisistijd en oorlogsjaren vanuit het perspectief van het kind dat hij was. Hij doet dat met grote spaarzaamheid: enkele beelden, flarden van dialogen die hij opving, worden tot symbool voor gebeurtenissen in de oorlog, voor de hongerwinter of - in het volgende voorbeeld - de jodenvervolging: ‘“Hebt u die arme oude meneer Dusseldorp gezien? Met een ster op zijn jas. Die man heeft zijn hele leven niemand kwaad gedaan”’ (blz. 127).
De rivier - ‘het grijze water dat tegen de stalen huid van de schokker slaat, een paar koeien in de uiterwaard aan de overkant, de hoge, dunne schoorsteen in de verte, het groene lint van de dijk met de ijle pluimen van populieren’ (blz. 301) - loopt als een rode draad door deze onnadrukkelijke geschiedschrijving. Via brieven van familieleden die nog wonen in het gebied van de rivier, blijft de familie Van Toorn op de hoogte van wat zich daar afspeelt, en daarnaast leeft bij de ouders van de auteur steeds de zorg over de vraag hoe familie en kennissen het maken. De belangrijke plaats die de rivier zo inneemt in de jeugdherinneringen van de Amsterdammer Van Toorn, maakt het begrijpelijk dat juist hij zich inzette voor het behoud van het rivierlandschap. Hij beschrijft dan ook hoe hij in het kader van de protestacties tegen de voorgenomen dijkverzwaringen gedichten voorleest, terwijl hij ‘in hun landschap stond [...]
| |
| |
en [zijn] best moest doen om niet te janken bij alle herinneringen die dit opriep en bij de voorstelling hoe jong en hoopvol [zijn ouders] nog waren geweest toen dit hun landschap was en ze nog niets wisten van een crisis en een oorlog die hen van hun onbezorgde jonge oudergeluk zouden beroven’ (blz. 140). Hij strijdt voor het behoud van het rivierlandschap, ‘[...] omdat ik mij het landschap van die toch al wankele herinneringen niet wilde laten afnemen’ (blz. 95). Daarmee is meteen ook een van de belangrijkste thema's van De Rivier genoemd: de vraag naar de betrouwbaarheid van het geheugen, naar de betrouwbaarheid van herinneringen. Al aan het begin van het boek schrijft Van Toorn over herinneringen: ‘Maar wat is echt van jezelf, wat is er later toegevoegd aan flarden van verhalen van anderen, van foto's, uit boeken en films?’ (blz. 11) - en dat is een vraag die op de achtergrond voortdurend meespeelt in zijn boek.
Als woordvoerder van de Stichting Red ons Rivierlandschap stond Van Toorn in september 1994 voor de rechter, nadat deze stichting de Nederlandse staat had aangeklaagd vanwege het ontduiken van de Europese regelgeving met betrekking tot projecten als dijkverzwaringen - een proces dat de Stichting Red ons Rivierlandschap glansrijk won. In zijn pleidooi wees Van Toorn erop, dat ‘in het rivierengebied leesbare sporen van Oudheid, Middeleeuwen en Renaissance te vinden waren voor wie kon kijken en wel eens een boek had gelezen; dat het met zijn in de loop van eeuwen door mensen opgebouwde complexiteit van dijken, dijkhuizen en uiterwaarden, kastelen uit Middeleeuwen en Renaissance, achttiende- en negentiende-eeuwse fort-complexen met bossen en parken, boomgaarden en tuinen, paden, dorpen en stadjes een nergens elders op de wereld voorkomend prentenboek van het geheugen was’ (blz. 239). In de winter van 1994-1995 werd hij, met enkele medestanders, uitgenodigd voor noodoverleg met de ministers van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Landbouw - als de extreem hoge waterstanden in de grote rivieren aanleiding geven tot massale evacuaties in het rivierengebied, en volgens de politici noodmaatregelen met betrekking tot de dijkverzwaring zijn geboden. Van Toorn schetst een cynisch portret van minister Jorritsma, toen van Verkeer en Waterstaat, die als een joviale tante maar niet gehinderd door enige kennis van zaken de problemen ‘even’ wil oplossen. Hij veroorlooft zich vaker een cynische uithaal naar de politiek: ‘Bij Passewaay hebben ze van de uiterwaarden een wetland gemaakt [...] Waarschijnlijk kregen ze een subsidie uit een of andere Europese natuurpot als ze het met de Engelse term aanduidden’ (blz. 94).
Juist de vloeiende verbindingen die Van Toorn legt tussen zijn persoonlijke verleden en zijn (politieke) strijd voor het behoud van het rivierlandschap, tussen zijn jeugd en het meer recente verleden, maken De Rivier tot een prachtige roman. Van Toorn brengt thema's uit zijn eerdere werk - de (on)betrouwbaarheid van herinneringen, de omgang met het landschap, de betekenis van het verleden - samen. Hij schrijft eenvoudig, glashelder en mooi verzorgd Nederlands, en roept met ogenschijnlijk gemak beelden van het verleden, van zijn familie, van landschappen op. Dat maakt deze roman tot een ontroerende hommage aan zijn ouders en aan het landschap
| |
| |
waarin zij thuis waren - en, uiteindelijk, als veel grote kunst, tot een beste indrukwekkend protest tegen het verstrijken van de tijd, tegen de vergankelijkheid. Zo is De Rivier een hoogtepunt in het oeuvre van Van Toorn - het boek werd dan ook door verschillende critici genoemd als de beste Nederlandstalige roman van 1999.
□ Herman Simissen
Willem van Toorn, De Rivier, Querido, Amsterdam, 1999, 311 blz., f 40, ISBN 90-214 8434-X.
|
|