| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
‘Wereld’ in het denken van Romano Guardini
Voor velen lijkt het woord ‘wereld’ vandaag de dag weinig vragen op te roepen. Zonder veel aarzelingen wordt een lidwoord toegevoegd, dat hem zijn onbepaaldheid ontneemt. Deze stelligheid hoort een beetje bij de mening als zou het Avondland nu vijfhonderd jaar geleden een begin hebben gemaakt om duizend jaar van duisternis achter zich te laten door ‘de wereld’ te ontdekken. Waarbij de geografie, de natuurkunde of de geschiedenis, om alleen deze drie takken van wetenschap te noemen, elk een eigen invulling geven aan het begrip ‘wereld’. Daarmee dreigt dit begrip aan de specialisten te worden overgelaten, wat niet minder problematisch is dan de mening als zou die duizendjarige periode, die geringschattend Middeleeuwen wordt genoemd, een periode van duisternis zijn geweest.
Daarom is het verheugend dat dit begrip ‘wereld’ nu aan een wijsgerig onderzoek onderworpen is. Dat dit onderzoek zich nu juist concentreert op het concept ‘wereld’ van een niet eenvoudig te karakteriseren denker, geeft deze onderneming een extra dimensie, hoewel dat ook iets hachelijks kan hebben. Want dat iemand met als leeropdracht katholieke wereldbeschouwing over het begrip ‘wereld’ nagedacht moet hebben, ligt voor de hand - al zal dit niet direct een stimulans zijn om hiernaar nieuwsgierig te worden. Spannender wordt het echter wanneer die denker een schets van een antropologie presenteert onder de titel Welt und Person en wanneer dit boek de belofte van de titel waarmaakt doordat de helft van deze studie met een leer over de mens ook werkelijk gaat over het begrip ‘wereld’. Dan ontstaan er vragen.
Dat overkwam de Duitse filosoof en theoloog Joachim Reber. Wat begon met een verontwaardiging over een opmerking van Romano Guardini, kreeg een vervolg in een nader onderzoek en eindigde in een dissertatie die er mag zijn. Reber heeft een van de meest fundamentele begrippen uit het denken van Romano Guardini aan een nader onderzoek onderworpen: waar
| |
| |
heeft deze denker het over wanneer hij het begrip ‘wereld’ gebruikt?
Deze studie heeft een duidelijke opbouw: een heldere vraagstelling en een eerlijke verantwoording van de gekozen methode van onderzoek. Reber heeft gekozen voor de interpretatie van Guardini's concept van ‘wereld’ van binnenuit, dat wil zeggen, hij laat Guardini zelf uitleggen wat hij onder ‘wereld’ verstaat, wat de vele citaten verklaart. Een al te snel etiketteren van begrippen met de betekenis waarmee de wetenschap deze beplakt, is in het geval van Guardini al vaker oorzaak van misverstanden geweest. Reber laat zien dat een interpretatio ab intra de moeite waard is.
Na deze verantwoording over de methode omcirkelt Reber de problematiek in een bespreking van Guardini's oratie Vom Wesen katholischer Weltanschauung. Vervolgens worden de grondtrekken van diens ontologie geschetst, enerzijds door Guardini's these dat de levende werkelijkheid zich alleen in tegenstellingen adequaat laat beschrijven, en anderzijds door diens gelaagde zijnsleer weer te geven. Deze gelaagde zijnsleer levert de basis voor Guardini's denken over de relatie van de wereld met het boven-wereldse. Dan volgt een bespreking van de relatie van wereld en persoon, waarin Reber mijns inziens terecht stelt dat Guardini's begrip ‘wereld’ de menselijke persoon vooronderstelt. Een laatste hoofdstuk onderzoekt de wereld als geschiedenis, waarin andere fundamentele begrippen uit het denken van Romano Guardini als ‘vorming’, ‘ontmoeting’, ‘schepping’, ‘situatie’ en ‘einde der wereld’ hun plaats krijgen.
Reber laat Guardini ruim aan het woord komen, maar stelt daarbij ook zijn eigen vragen. De studie is goed geschreven, leest prettig en soms kan de lezer iets van de ontdekkingsvreugde van de auteurs meebeleven. Jammer is alleen dat Reber ervoor gekozen heeft de interpretaties van dichters en denkers door Guardini buiten beschouwing te laten. Op z'n minst enkele passages uit het onlangs uitgegeven manuscript van Guardini over Dantes Goddelijke Komedie vragen er in mijn ogen om, betrokken te worden in een studie die het begrip ‘wereld’ in het denken van Guardini onderzoekt.
De methode van interpretatio ab intra acht ik in deze studie een gelukkige. Wie het geduld opbrengt om opkomende vragen een tijdje onbeantwoord met zich mee te dragen, zal gaandeweg in het denken van Guardini soms op verrassende wijze een antwoord vinden. Dat overkwam ook Joachim Reber toen zijn aanvankelijke verontwaardiging hem aanzette tot een nader onderzoek om op het einde, dus in het voorwoord, vast te stellen dat deze zoektocht een ‘goede’ tijd was.
□ Stefan Waanders
Joachim Reber, Die Welt des Christen. Philosophische Untersuchungen zum Welt-Konzept Romano Guardinis, Schöningh, Paderborn, 1999, 320 blz., DM 78, ISBN 3-506-77056-X.
| |
Kerk en theologie
Theodorus Christiaan Vriezen
Nagenoeg iedereen die in de afgelopen vijftig jaar in Nederland is afgestudeerd als theoloog heeft wel één of meer boeken van de gerenommeerde oudtestamenticus Th. C. Vriezen (1899-1981) moeten bestuderen: De literatuur van Oud-Israël (1948), De godsdienst van Israël (1963) of Hoofdlijnen der Theologie
| |
| |
van het Oude Testament (1949). Bij gelegenheid van de honderdste geboortedag van Vriezen, die tussen 1941-1957 hoogleraar te Groningen was en van 1956-1969 te Utrecht, is op 30 september 1999 door de Theologische Faculteit van Utrecht een symposium georganiseerd. Deze studiedag was vooral gewijd aan Vriezens zeer befaamde Hoofdlijnen, een monumentaal werk dat niet alleen aan Nederlandse opleidingen werd en wordt gebruikt, maar ook door vertalingen in het Duits (1957), Engels (1958) en Japans (1969) een enorme impact heeft gekend. Van de voordrachten en workshops op het Utrechtse symposium is nu een boek verschenen. Daarin opent W.A. Bijlefeld met een uitvoerige levensschets van zijn schoonvader, schetst A.S. van der Woude, Vriezens opvolger te Groningen, een mooi beeld van zijn voorganger als theoloog en oudtestamenticus en belicht H.W. de Knijff, emeritus hoogleraar dogmatiek te Utrecht, in een zeer gedegen bijdrage de hermeutische gezichtspunten van Vriezens theologie. De huidige Utrechtse oudtestamenticus B. Becking laat zien hoe belangrijke aandachtspunten uit de Hoofdlijnen in later gepubliceerde theologieën van het Oude Testament zijn uitgewerkt, terwijl zijn collega M. Dijkstra beschrijft hoede wetenschappelijke bestudering van de godsdienst van Israël zich sedert Vriezen heeft ontwikkeld. K. Vriezen, de jongste zoon en docent Hebreeuws en archeologie in Utrecht, heeft een uitgebreide bibliografie van zijn vader samengesteld. We hebben hier niet alleen te maken met een publicatie die aantoont hoe Th. C. Vriezen in de tweede helft van de twintigste eeuw een groot stempel heeft gedrukt op de beoefening van de oudtestamentische wetenschap, maar ook met een boek dat de belangrijkste lijnen ervan dóórtrekt naar de eigentijdse beoefening van deze wetenschap.
□ Panc Beentjes
Meindert Dijkstra en Karel Vriezen (red.), Th. C. Vriezen. Hervormd theoloog en oudtestamenticus. Studies over theologie van het Oude Testament, bijbelse theologie en godsdienst van Oud-Israél bij de 100e geboortedag van Th. C. Vriezen, Kok, Kampen, 1999, 159 blz., f 32,50, ISBN 90-435-0106-9.
| |
Kunst
Kunst in 1900
Honderd jaar geleden heeft er in Parijs een reusachtige tentoonstelling van hedendaagse kunst plaatsgevonden, in het kader van de Exposition Universelle 1900. Er werden meer dan 4700 werken getoond, waarvan 2612 uit Frankrijk en 2157 uit achtentwintig andere, voornamelijk Europese landen. In principe werden uitsluitend werken geselecteerd van de laatste tien jaar. Een eeuw later heeft de Royal Academy van Londen die tentoonstelling als uitgangspunt gekozen om een beeld van de kunst van omstreeks 1900 op te roepen. Er kon allicht geen sprake van zijn de megatentoonstelling van een eeuw geleden over te doen. Maar de samenstellers van 1900. Art At The Crossroads, die in het voorjaar in Londen te zien was en ondertussen naar New York is overgevlogen, hebben voor hun overzicht vooral (terecht niet uitsluitend) werk gekozen van artiesten die in 1900 op de Parijse tentoonstelling vertegenwoordigd waren. In een klein aantal gevallen heeft men nu opnieuw een werk kunnen tonen dat toen ook in Parijs aanwezig was. Meestal is het
| |
| |
ander werk, uit de periode 1897-1903. Alles samen werden bijna driehonderd schilderijen en beeldhouwwerken bijeengebracht, die een heterogeen, maar boeiend geheel vormden. Die staan allemaal afgebeeld in de catalogus, waarvan zopas bij het Mercatorfonds een Nederlandse vertaling is verschenen.
1900 is op het eerste gezicht niet zo'n significante datum in de ontwikkeling van de kunst: te laat voor Manet, Van Gogh en het impressionisme, en te vroeg voor alle ismen die weldra het waarnemingsvermogen van de westerse mens zouden veranderen. Maar in 1900 maken een aantal vernieuwers van de negentiende eeuw, zoals Cézanne, Degas, Rodin, Gauguin, Toulouse-Lautrec en Monet nog steeds schitterend werk, hebben Munch en Klimt een hoog niveau bereikt, en maken Matisse en de jonge Picasso al meesterwerken. Van al deze kunstenaars zijn hier meerdere werken te zien. Ook van Mondriaan, Kandinsky en Kupka, die toen nog een hele ontwikkeling voor de boeg hadden, wordt telkens één doek getoond. Dat zijn de namen die de geschiedenis onthouden heeft. Het interessante van Kunst op een keerpunt is echter, dat hun werk geplaatst wordt tussen dat van hun tijdgenoten, van wie we de namen niet zo goed meer kennen, maar die op de wereldtentoonstelling een eeuw geleden de overgrote meerderheid vormden. Zij maakten traditionele, klassiek geïnspireerde kunst, - meestal realistische voorstellingen, maar ook nog symbolistische composities. Juist het terugplaatsen van de creatieve genieën in de omgeving waarin ze werkten, zorgt voor boeiende contrasten. Dat geldt voor alle thema's waarnaar de werken zijn ingedeeld (naakten, man / vrouw, portretten, zelfportretten, sociale taferelen, stadsleven, landschap, religie, etc.). In 1900 leefden heel wat scholen en richtingen naast elkaar. Het is de verdienste van deze tentoonstelling en van dit boek, dat ze de kunstliefhebber laten aanvoelen hoe ‘pluralistisch’ de kunst een eeuw geleden was.
De catalogus bevat mooie foto's van de Parijse wereldtentoonstelling van 1900, een meestal behoorlijke kleurenreproductie van de in Londen tentoongestelde werken, en, verspreid over het boek, een serie prachtige detailopnamen. Achteraan is een beknopte biografie van de kunstenaars opgenomen, die bijzonder nuttig is, omdat het, zoals gezegd, vaak gaat om thans minder bekende namen. Dat het doek van Cézanne uit het Poesjkin Museum van Moskou Grandes Baigneuses wordt genoemd, terwijl het klein van formaat is en baders voorstelt, zal wel een vergissing zijn.
Twee inleidingen gaan aan de afbeeldingen vooraf. Robert Rosenblum geeft een boeiend relaas van de kunst omstreeks 1900, en Mary Anne Stevens, die aan de Royal Academy verbonden is, schrijft over de wereldtentoonstelling van 1900 en over de reacties van de critici op de daar geëxposeerde kunst. Opvallend is hun gunstige beoordeling van de Belgische selectie. Met initiatieven als Les XX en La Libre Esthétique (Brussel) en Als Ik Kan (Antwerpen) had de Belgische kunstwereld een eeuw geleden een stevige reputatie opgebouwd. Ook nu in Londen waren de Belgen overigens goed vertegenwoordigd (met onder meer Delville, Van Rysselberghe, Khnopff, Minne, Ensor).
Kunst op een keerpunt is een fraaie en waardevolle uitgave, die tot nadenken stemt over de wondere wegen van de artistieke schepping. Want voortdurend word je erin geconfronteerd met
| |
| |
de tegenstelling tussen conventionele en innoverende kunstenaars. Kwaliteit is bij allen te vinden, en de motieven zijn veelal gemeenschappelijk. Alleen de stijl is anders. En dat wil zeggen: sommigen hebben meer durf, meer creativiteit, meer vrijheid gehad. Of een drang naar vernieuwing gevoeld, omdat een technisch en maatschappelijk razendsnel evoluerende tijd van de kunstenaars een nieuwe taal verwachtte.
□ Jan Koenot
Robert Rosenblum, Mary Anne Stevens en Ann Dumas, 1900. Kunst op een keerpunt, Mercatorfonds, Antwerpen, 2000, 447 blz., ISBN 90-6153-447-X.
| |
Taal
Idioomwoordenboek
‘Idioom’ is een ander woord voor ‘taaleigen’. Daarmee worden alle karakteristieke verbindingen van woorden bedoeld, die samen meer uitdrukken dan de afzonderlijke woorden los van elkaar. Honderden spreekwoorden, gezegden en andere vaste uitdrukkigen van de Nederlandse taal zijn nu verzameld in een praktisch idioomwoordenboek dat door de uitgevers van de Grote Van Dale in samenwerking met Reader's Digest op de markt is gebracht. Alleen in het hedendaagse taalgebruik algemeen gangbare uitdrukkingen zijn erin opgenomen, verouderde of alleen in dialect voorkomende idiomen kwamen niet in aanmerking. Ook uitdrukkingen die slechts uit één woord bestaan (komkommertijd bv.) heeft men achterwege gelaten.
Van elk idioom wordt eerst de betekenis beschreven. Vervolgens wordt uitgelegd in welke context en met welke betekenisnuances het gebruikt wordt, en waar de uitdrukking vandaan komt. Tot slot wordt meestal een tweetal citaten als voorbeeld genoemd.
Dit woordenboek is niet voor wetenschappers, maar voor een ruim publiek bedoeld. De uitleg is daarom in een heldere, vlotte taal geschreven. De bron van de citaten wordt niet vermeld, maar uit de inleiding van het woordenboek, waarin de Volkskrant wordt genoemd, blijkt dat ze onder meer aan krantenartikelen zijn ontleend. Dat er voor het eerst in een uitgave van Van Dale illustraties werden opgenomen, wijst erop dat men een aantrekkelijk boek wilde maken dat niet door taaiheid afschrikt. Deze publicatie stelt zichzelf voor als een ‘lees-, kijk- en bladerboek’, - terecht. Het idioomwoordenboek is niet alleen bedoeld om er de betekenis van een uitdrukking in op te zoeken, of om na te gaan of je wel een correcte wending gebruikt. Door zijn luchtige en aangename presentatie wil het de bewuste taalgebruiker er ook toe verlokken, er zomaar in te blijven zitten lezen, om van de verbeeldingskracht van de taal te genieten en spelenderwijs nieuwe uitdrukkingen te leren.
Taalbeheersing veronderstelt een kennis van de vaste uitdrukkingen, en wie ze vlot gebruikt, spreekt een verstaanbare, levendige taal. Daarom is dit woordenboek een nuttig instrument, dat hopelijk een ruime verspreiding vindt. De nieuwe communicatietechnieken bevorderen thans overal een slordige telegramstijl. Zonder verzorgd, accuraat, creatief taalgebruik is helder denken en vruchtbare communicatie echter onmogelijk. Als het ministerie van Onderwijs het noodzakelijk acht, scholen gratis softwarepakketten te bezorgen om de jeugd met de
| |
| |
nieuwste computertechnologie vertrouwd te maken, dan zou dat ministerie alle klassen ook dit woordenboek moeten schenken, om de algemene taalbeheersing op een hoger peil te brengen. Of sluit het ene het andere noodzakelijk uit?
□ Jan Koenot
H. de Groot (hoofdred.), Van Dale Idioomwoordenboek: verklaring en herkomst van uitdrukkingen en gezegden, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, The Reader's Digest, Amsterdam/Brussel, 1999, 1049 blz., 2450 fr., ISBN 90-6648-305-9.
| |
Geschiedenis
Jacques Presser
In 1999 was het honderd jaar geleden dat de Nederlandse historicus Jacques Presser werd geboren. Al was hij een vruchtbaar auteur - niet alleen als geschiedschrijver, maar ook als literator: hij schreef met De nacht der Girondijnen (1957) een van de mooiste novellen in de Nederlandse literatuur, met Orpheus en Ahasverus (eerste druk in 1943 onder de titel Orpheus) een ontroerende dichtbundel en, onder pseudoniem, verschillende detectives -, Pressers naam zal toch vooral de associatie oproepen met zijn boek Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom, 1940-1945 (twee delen, 1965). Hoewel dit boek nog wel eens werd en wordt bekritiseerd vanwege de (te) grote emotionele betrokkenheid van de auteur - zoals door de Utrechtse historicus H.W. von der Dunk in zijn Kleio heeft duizend ogen (1974): ‘[Dit] is geschiedschrijving, die niet alleen voortkomt uit emotie, maar die emoties ook cultiveert en dat is vandaag de dag niet meer voldoende’ (blz. 52) -, Ondergang is hoe dan ook een indrukwekkend gedenkteken voor de Nederlandse slachtoffers van de jodenvervolging.
Ondergang krijgt dan ook de nodige aandacht in het boek Gesprekken met Jacques Presser van Philo Bregstein, dat bij gelegenheid van de honderdste geboortedag van Presser opnieuw is uitgegeven (de eerste editie is van 1972). Daarnaast vertelt Presser over zijn jeugd, zijn studie, en over zijn wederwaardigheden als ondergedoken jood tijdens de oorlog. Daarmee vormen deze gesprekken de voorstudie tot de autobiografie die Presser nooit voltooide; een eerste aanzet ertoe werd in 1985 gepubliceerd onder de titel Louter verwachting.
Al is zijn honderdste geboortedag een goede aanleiding om hem opnieuw onder de aandacht te brengen, en al is Gesprekken met Jacques Presser een boeiend boek - het is een gemiste kans dat werd besloten tot een ongewijzigde herdruk ervan. Juist nu interessante publicaties over Presser zijn verschenen - de biografie van Nanda van der Zee in 1985 (Jacques Presser: het gelijk van de twijfel. Een biografie) en de historiografische studie van Conny Kristel twee jaar geleden (Geschiedschrijving als opdracht: Abel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong over de jodenvervolging) - zou het alleszins de moeite waard zijn geweest deze heruitgave te voorzien van een nieuwe inleiding, waarin inzichten uit deze studies zouden zijn verdisconteerd.
□ Herman Simissen
Philo Bregstein, Gesprekken met Jacques Presser, Uitgeverij de Prom, Baarn, 1999, 154 blz., f 24,90, ISBN 90-6801-632-6.
| |
| |
| |
Hitler
Ian Kershaw, professor moderne geschiedenis aan de universiteit van Sheffield, is een van de meest vooraanstaande historici van de nazi-periode. Hoewel zijn wetenschappelijke voorkeur naar de brede behandeling van de geschiedenis gaat, is hij langzamerhand tot de conclusie gekomen dat een fenomeen als het nationaal-socialisme onmogelijk begrepen kan worden zonder een dieper inzicht in de persoonlijkheid en de ontwikkeling van Adolf Hitler.
Het merkwaardige is, dat Hitlers ideologie na 1920, toen hij nog een onbekende ‘niemand uit Wenen’ was en buiten een enge kring van volgelingen door Duitsland en de wereld genegeerd werd, geen enkele ontwikkeling heeft gehad. Het was zijn kracht en zwakheid, dat hij met een waarschijnlijk oprechte overtuiging aan zijn twijfelachtig ideologisch mengsel van geopolitiek Duits chauvinisme en pseudo-wetenschappelijk biologisch racisme tot het einde vastgehouden heeft.
Zijn spectaculaire succes na de mislukte putsch in 1923 kan daarom alleen maar verklaard worden door de historische en sociologische context waarbinnen hij werkte en waaraan hij zich, met een ongewone politieke flair, altijd heeft weten aan te passen. Kershaw wijst er telkens opnieuw op dat de slogan ‘Hitler is Duitsland en Duitsland is Hitler’ inderdaad letterlijk begrepen moet worden: de zelfbenoemde Führer kon in zijn zending geloven en zijn nefaste rol spelen, omdat de conservatieve krachten (het leger, de nationalisten, de antisemieten, de middenstanders en kleine boeren) hem daartoe alle kansen geboden hebben.
Volgens de auteur was Hitler inderdaad een fanaticus, maar in geen geval een psychisch gestoorde persoonlijkheid of een politiek genie. Hij was veeleer iemand die op geen enkel moment van zijn overtuigingen afweek, maar in tegenstelling tot velen van zijn aanhangers in staat was zijn extreme standpunten op het juiste ogenblik ofwel te verdoezelen of juist te beklemtonen, zowel wat betreft zijn rassenpolitiek als de buitenlandse politiek, die volgens Kershaw vanaf het begin op de verovering van Lebensraum in het Oosten gericht was.
Het is een onthutsend verhaal, dat zich voor de lezer in alle details ontvouwt tot de uiteindelijke totale verovering van de macht in de zieltogende Weimarrepubliek en, vooral, in de harten van de meerderheid van de bevolking.
Uit de uitvoerige voetnoten blijkt dat de auteur over voldoende materiaal beschikte om zijn werk dubbel zo lang te maken. Maar hij is erin geslaagd, door een zeer toegankelijke stijl en een zorgvuldige keuze van illustratieve voorbeelden, dit toch al lange boek van het begin tot het einde spannend te houden en Hitlers (en Europa's) ‘voyage au bout de la nuit’ voor een breed publiek begrijpelijk te maken.
□ Ludo Abicht
Ian Kershaw, Hitler 1889-1936: hoogmoed, Het Spectrum, Utrecht, 1999, 839 blz., ISBN 90-274-6571-1 (oorspronkelijke uitgave: Hitler 1889-1936: Hubris, The Penguin Press, London, 1998).
| |
Varia
Mijmeringen over de twintigste eeuw
De ondertitel van het jongste boek van Jacques Claes, Een verhaal over een
| |
| |
veranderde aanwezigheid, laat de metabletische achtergrond zien die het hele oeuvre van Claes tekent. Metabletica, een term gesmeed door Claes' leermeester Jan Hendrik van den Berg, is een discipline die zich vooral concentreert op periodes waarin een cultuur zich van binnenuit transformeert, en die de vinger tracht te leggen op concrete gebeurtenissen die deze transformatie illustreren. Terwijl Claes zich in zijn eerste boeken vooral bezighield met de overgang tussen de Middeleeuwen en de moderne tijd, richt hij zijn aandacht hier op de overgang tussen de moderne en de postmoderne tijd.
Om het eigene van de twintigste-eeuwse veranderingen te vatten, vertrekt Claes van concrete gebeurtenissen uit zijn eigen leven. Die worden niet neutraal-objectief beschreven, maar subjectief, -‘vertrekkend van ervaringen die ik gehad heb en heb als onaanzienlijk, maar dunhuidig peilend wezen in deze wervelstorm van verandering’ (blz.10). De metabletica wordt wel eens omschreven als een vorm van ‘concrete fenomenologie’. Deze mijmeringen over de twintigste eeuw zijn daarvan een mooi voorbeeld.
In het eerste deel van zijn boek beschrijft Claes hoe het leven zich voor de Tweede Wereldoorlog grotendeels afspeelde in een enge, kleine wereld, verbonden met concrete dingen die, precies door hun con-creet-heid, een perspectief openden op een diepere, verder liggende horizon. Het tweede deel evoceert een omgekeerde evolutie: alles wat ooit veraf was, valt nu binnen ons bereik; maar die grijpbare werkelijkheid wordt veel abstracter, en verliest daardoor aan betekenis.
Met het schetsen van deze paradoxale ontwikkeling bespeelt Jacques Claes een van de centrale thema's van het hedendaagse denken: hoe werkelijk is de werkelijkheid die wij ervaren? Dit thema, dat voor het eerst op een pregnante manier door Immanuel Kant werd verwoord, krijgt vandaag een acute betekenis. Wat heeft bv. de zogenaamde virtual reality met de échte werkelijkheid te maken?
Claes bespeelt dit thema op een heel eigen wijze. Zijn barokke stijl, die wel eens aanleiding kan geven tot een hoge speculatieve vlucht, vindt telkens opnieuw concrete aanknopingspunten, wanneer hij specifieke herinneringen ophaalt om zijn metabletische analyse te illustreren. Vroeger was alles anders, onze manier van spreken, hoe we naar de dingen keken, ze opsnoven, hoe we religieus waren, aan opvoeding deden en op reis gingen. Vooral in het eerste deel las ik kleine verhalen die op zichzelf staan, en tegelijk de kern van het verhaal kleur geven.
Nergens in dit boek geeft Claes zich over aan gemakkelijke nostalgie of blindheid voor de tekortkomingen van vroeger, en al evenmin spuit hij voorspelbare kritiek op wat zich nu afspeelt. Op een genuanceerde manier toont hij het paradoxale dat inherent is aan de huidige situatie. Wij zijn machtig en machteloos tegelijk, bevrijd van allerlei betuttelingen en geconditioneerd door alternatieve mechanismen. Claes' boek, autobiografisch zonder navelstaarderij, is een indringende, concrete fenomenologische studie geworden van een tijd die, naar het woord van Charles Taylor, zijn grandeur kent, maar ook zijn misère.
□ Guido Vanheeswijck
Jacques Claes, Mijmeringen over de twintigste eeuw, Pelckmans, Kapellen, 1999, 174 blz., ISBN 90-289-2735-2.
| |
| |
| |
Geluk op het werk
De Amerikaan Scott Adams is de vader van de stripfiguur Dilbert. Op stang gejaagd door slechte ervaringen als ingenieur-informaticus in een grote multinationale onderneming, klaagt Adams via zijn stripheld diverse werkomstandigheden aan en schiet hij zijn (cynische) pijlen vooral af op de onkunde van het hogere kader. Om de vijand met zijn eigen wapens te verslaan, gebruikt Dilbert daarbij een vorm van newspeak dat doorspekt is met holle managementwoorden en onbeduidende computeruitdrukkingen. Naast hoofdrolspeler Dilbert zijn er nog Dogbert (Dilberts hond en slimmere levensgezel), Catbert (de onheilspellende human resources-manager), Ratbert (de onbetaalbare bedrijfsadviseur), Wally, Alice en Asok (Dilberts collega's of lotgenoten) en de ‘puntharige’, oliedomme senior-manager.
De Dilbertstrip en -boeken zijn een werkelijke rage geworden. In sommige Amerikaanse business schools zijn ze zelfs verplichte literatuur geworden, en wordt er wetenschappelijk onderzoek naar het fenomeen-Dilbert verricht. Het succes van Dilbert is dan ook onnavolgbaar. De strip verschijnt wereldwijd in meer dan 1900 bladen, en Adams' eerste boek (The Dilbert Principle) heeft bijna een jaar lang in de New York Times de lijst van de meest verkochte boeken aangevoerd (een primeur voor een boek over management). De Dilbert-webpagina (www.dilbert.com) is een van Amerika's meest bezochte homepages.
Met The Joy of Work is Scott Adams aan zijn vierde boek toe (na The Dilbert Principle volgde nog Dogbert's Top Secret Management Handbook en The Dilbert Future). Ook nu wordt hetzelfde stramien gevolgd als in de vorige boeken, namelijk doorlopende tekst, afgewisseld met strips en e-mailreacties van lezers. De tekst krijgt evenwel de bovenhand. Het centrale thema in The Joy of Work luidt: hoe kan een werknemer geluk en tevredenheid vinden in de uitoefening van zijn werk... ten koste van zijn werkgever of collega's? (!) Zo krijgt de lezer een hoofdstuk over de verschillende manieren om werk te ontwijken, over lachen met collega's, overleven op vergaderingen, en hoe de anderen voor jou te doen werken. Er is ook een uitgebreid hoofdstuk over het uithalen van schelmenstreken op kantoor. Echte winstopdrijvende of kostenbesparende tips vind je in dit boek niet, integendeel. Het laat wel op een ludieke manier zien waartoe mensen in staat zijn op het werk. Als je de flap van het boek omdraait, verschijnt er een andere, serieuze titel: Company Loyalty: Your Key to Success (geschreven door Scott Adams, Ph.D.). Dankzij deze spitsvondigheid kun je rustig in het boek zitten lezen onder het werk, zonder achterdocht te wekken!
□ Frank Witlox
Scott Adams, The Joy of Work, HarperCollins, New York, 1998, 264 blz., 737 fr., ISBN 0-7522-1199-4.
| |
Ver onderweg
Het is een van de paradoxen van de huidige tijd, dat, in een klimaat van voortschrijdende secularisatie en toenemende kritiek op de kerk als instituut, de belangstelling voor verschijnselen als bedevaarten en pelgrimages juist toeneemt. Met name de pelgrimage naar het Noord-Spaanse Santiago de Compostela mag zich in een alsmaar groeiende populariteit verheugen - zo blijkt ook uit Ver onderweg. Verhaal van
| |
| |
een voettocht naar Santiago de Compostela, het boek waarin Jeroen Gooskens verslag doet van zijn wandeltocht vanuit het Nederlandse Molenhoek naar Compostela. Gooskens, een ex-Augustijn, kwam tot zijn voettocht nadat hij zich om gezondheidsredenen - toenemende doofheid maakte het hem onmogelijk zijn werk te blijven uitoefenen - gedwongen zag ontslag te nemen als studentenpsycholoog aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen.
Gooskens legde de afstand tussen zijn woonplaats en het bedevaartsoord af in drie gedeelten: van Nederland naar midden-Frankrijk, een jaar later van dezelfde plaats in Frankrijk tot net voorbij de Frans-Spaanse grens, en weer een jaar later van daaruit naar zijn eigenlijke bestemming. In zijn goed geschreven verslag beperkt Gooskens zich niet tot zijn op zich al boeiende wederwaardigheden en ontmoetingen onderweg, tot wat hij ziet in natuur en cultuur, maar ook maakt hij de lezer deelgenoot van zijn tegenstrijdige gevoelens - enerzijds de drang om verder te wandelen, anderzijds het verlangen naar zijn gezin - en van de uiteenlopende overwegingen die tijdens hetwandelen bij hem opkwamen. Dit varieert van jeugdherinneringen tot de zorg om de toekomst van zijn kinderen, van kritiek op de westerse cultuur - die voorbijgaat aan het tempo en perspectief van de wandelaar, en daardoor veel mist - tot kritiek op de ontwikkeling van de kerk. De verandering die Gooskens zelf ondergaat tijdens zijn tocht komt mooi tot uiting: terwijl hij zich aan het begin van zijn tocht steeds zorgen maakte over de vraag waar hij de nacht zou kunnen doorbrengen, vertrouwt hij er later op dat hij wel ergens een onderkomen vindt.
Ver onderweg is met dat al een prachtig, boeiend boek, dat ik met veel genoegen heb gelezen en dat ik iedereen - wandelaar of niet - van harte kan aanbevelen.
□ Herman Simissen
Jeroen Gooskens, Ver onderweg. Verhaal van een voettocht naar Santiago de Compostela, Nijmegen, Valkhof Pers, 270 blz., f 35, ISBN 90-562-5046-9.
|
|