| |
| |
| |
Podium
Voorbijganger van Leonard Nolens
Genomineerd voor de VSB-poëzieprijs
Bij de zes genomineerden uit 61 inzendingen voor de beste poëziebundel van het voorbije jaar hoort Leonard Nolens. Zoals bekend is hij een dichter-dichter die een tamelijk zeldzame categorie dichters vertegenwoordigt. Wij kennen immers priesters-dichters (A. van Wilderode), psychiaters-dichters (Rutger Kopland), artsen-dichters (J.J. Slauerhoff), advocaten-dichters (E. van Vliet), boekhouders-dichters (H.C. Pemath), leraars-dichters (Ed Leeflang), professoren-dichters (E. Spinoy), studenten-dichters (M. Declercq), journalisten-dichters (H. de Coninck): deze productieve categorie kan naar believen uitgebreid worden. De dichter-dichter is echter een witte raaf: hij werkt niet om den brode, maar uitsluitend om het gedicht. Alleen zijn gedichten tellen, alleen daarvoor leeft hij. Zijn poëzie wil de expressie en bevestiging zijn van een niet gering ego. Op 20 januari 1980 noteerde Nolens in zijn dagboek: ‘Ik ben mateloos ambitieus en ken eerlijk gezegd niet het voorwerp van mijn aspiraties en ambities. Ik ken het niet! Ja, ik wil goede, nee, grootse gedichten schrijven, ik wil een groot dichter worden, maar in wiens ogen?’ Twintig jaar later en een Staatsprijs (1992) en Constantijn Huygensprijs (1997) verder, treft de lezer in Voorbijganger (1999) dit gedicht aan met een korte titel en een oorverdovende echo van de beginregel in de slotregel:
Ik
Vandaag hebben vijf miljard mensen ik gezegd
Met een zoen, een scheermes, een bord spaghetti, een schot.
Het maakte mij uit. Het maakte mij vijf miljard ik.
Wij noemen dat werkelijkheid. Het heeft geen naam.
| |
| |
Vannacht hebben vijf miljard mensen jij geroepen
in brieven, op straat, in kroegen, in bedden, op bruggen.
Het maakte mij uit. Het maakte mij vijf miljard.
Wij noemen dat wereld. De wereld. Het heeft geen naam.
Maar ik ben het. Ik ben het hier vijf miljard keer.
De wereld is altijd vijf miljard ik.
De werkelijkheid is altijd vijf miljard.
Vandaag hebben vijf miljard mensen mij gezegd.
In ‘Ni Dieu, ni Maître’, een eerder gedicht uit de openingscyclus van Voorbijganger, schrijft de zelfverklaarde zonnekoning-dichter:
Ik ben mijzelf. En ik erken geen meester meer
Onder de levenden. Er is geen man, geen vrouw
Die in mijn zon kan staan, ik ben mijn eigen heer.
Ik heers op mijn terrein en zweer mijn hoogmoed trouw.
Elders noemt hij zichzelf ‘de eendagsvlieg met eeuwigheidspretenties’ (blz. 41) of relativeert hij zijn compromisloze zoeken naar zijn authentieke ik en de uitdrukking ervan in het perfecte gedicht, zoals in de tweede strofe van ‘Nieuwkomer’: ‘[...] honger op kapotte schoenen / Is nog geen Van Gogh, en mijn vermoeide gang / Is geen nocturne van Chopin, [...]’ (blz. 11).
Het felle licht van woorden waarmee Nolens zijn ik bestraalt en onthult, maakt hem niet blind voor de anderen: de anonieme straatzanger (blz. 17) of de voorbijganger om wiens aandacht hij bedelt (blz. 22), de afwezige doden die op zijn leven blijven wegen, zijn oude liefde die vijftig geworden is (blz. 68).
Over een van die afwezig geworden doden, Herman de Coninck, heeft Nolens in Voorbijganger een in memoriam geschreven dat opent met vier verbijsterende constateringen, die verder uitgewerkt worden in tweeëntwintig gedichten. De laatste verbijstering ten gevolge van de dood van zijn dichterlijke vriend zinspeelt op De Conincks tussentijds verschenen verzameld werk (in 1982) en is geformuleerd als een paradox: ‘Het onbegonnen werk is af’ (blz. 34). Uitgerekend van de paradox heeft Herman de Coninck gezegd dat Nolens ze hanteert ‘als een instrument voor een bijna psychiatrische zelfanalyse, tot er van hemzelf niets meer overblijft’ (Intimiteit onder de melkweg, blz. 79). En in hetzelfde essay merkte De Coninck op dat de meeste poëzie eigenlijk autobiografisch is, maar dat ze er zelden zo voor uitkomt als in het geval van Nolens (blz. 83). Uitgesproken autobiografische gedichten in Voorbijganger zijn ‘Nieuwkomer’ (blz. 11), ‘Missenburg 3’ (blz. 20), ‘Paasbrief’ (blz. 24) en natuurlijk de hele cyclus ‘In memoriam Herman de Coninck’ (blz. 34-56).
Op de eerste bladzijden van Taal zonder mij (1998) heeft Kristien Hem- | |
| |
merechts, Hermans weduwe, erop gewezen dat vele mensen door zijn plotse dood de behoefte hebben gevoeld in hun pen te kruipen en dat ze die gedichten en teksten vervreemdend heeft ervaren. ‘Hun Herman is de mijne niet, maar het is een Herman die net zo goed heeft bestaan en die ik moet laten bestaan, ook wil laten bestaan’. Ook Nolens heeft zich in die kettingreactie ingeschakeld en wel op de wijze die De Coninck zelf beschreven heeft in het al geciteerde essay uit Intimiteit onder de melkweg. Zijn inmemoriamgedichten beantwoorden aan de strenge voorwaarden die De Coninck vooropstelde, opdat zo'n expliciete autobiografische poëzie niet zou vervallen in banale en oninteressante anekdotiek. Ik vat parafraserend samen. Dat soort autobiografische poëzie moet ‘op leven en dood’ geschreven zijn, de dichter moet zich volledig ‘met huid en haar’ engageren, hij moet dat doen in ‘een beetje majesteitelijke taal’, de gedichten moeten een beetje pathetisch klinken, een beetje profetisch, een beetje van ‘ik sta hier en ik kan niet anders’. In autobiografische gedichten moet de dichter alles tegelijk leren zien, leven en dood, ‘liefde en onmacht, zelfs pijn mag erbij, er zijn weinig dichters die daar iets mee kunnen maar bij Nolens moet het dan maar mee het gedicht in, het is het eerlijkste wat hij in huis heeft’ (blz. 84).
In zijn in-memoriamcyclus rouwt Nolens, worstelt met verdriet en schuldgevoelens, legt herinneringen in woorden vast om ze te behoeden tegen het vergeten. Zijn eigen identiteit wordt bedreigd door het ‘stom toeval’ (titel van een gedicht op blz. 54) van de dood van zijn dichterlijke vriend. En om het zelfverlies te stuiten dagdroomt hij in het gedicht ‘Enzovoort’ (blz. 48) dat hij zichzelf ziet lopen in de kleren en met de benen van zijn dichterlijke vriend. Zo'n gedicht is een hachelijke onderneming en exploreert onbewust de gevoelens die Herman de Coninck zelf heel nauwkeurig verwoord heeft in zijn eerste essaybundel Over de troost van pessimisme (1983): ‘Je maakt gedichten over de dood en over het sterven, omdat je die gevoelens wil verkennen, om ze beschikbaar te hebben tegen de tijd dat je ze nodig hebt. Poëzie is een poging om emotioneel self-supporting te zijn’ (blz. 19). De in-memoriamcyclus van Nolens kan niet beter getypeerd worden dan door deze woorden van de vriend die er het voorwerp van is. Ook in De Conincks volgende bundel, Over Marieke van de bakker (1987), lees ik een passus die perfect het opzet van Nolens met betrekking tot zijn in-memoriamgedichten weerspiegelt: ‘Het leven zelf hééft namelijk geen stijl. Stijl is wat je moet toevoegen. Daar gaat een troost van uit, die wellicht niet veel betekent, maar die ik voor geen geld zou willen missen: we gaan wel dood, maar dan toch met een mooie tekst. De formulering (vooral die van anderen) is het enige wat ik heb. Poëzie is uiteindelijk toch een gesublimeerd soort veel praats hebben’ (blz. 24).
Dat lijkt me weer een postuum precisieschot van De Coninck in de roos van Nolens. Een gesublimeerd soort veel praats hebben, niemand anders dan De Coninck zelf zou de gedichten te zijner ere zo gevat gewaardeerd en geëvalueerd kunnen hebben.
□ Joris Gerits
Leonard Nolens, Voorbijganger, Querido, Amsterdam, 1999, 71 blz.
| |
| |
| |
De gouden zalm
9
Ik heb u vorige keer vergeten te vertellen dat mevrouw Bourcet, onze overbuur, is overleden. Een mooie dood, als u het mij vraagt: in slaap gevallen, altijd dieper en dieper. Rust in vrede, mevrouw Bourcet. U was net vierentachtig geworden en laat nu uw zoon Emile, eenenvijftig, alleen achter. Wees niet bang, we zullen voor hem zorgen. Emile heeft nooit de ware ontmoet. Hij is altijd bij u blijven wonen. Omdat hij op straat de meisjes niet vond die hij in de bioscoop zag, hebt u wel eens gezegd. Maar dat is niet waar, mevrouw Bourcet. Verschoning, maar ik vind Emile nogal zwaar op de hand. Schone films zijn voor hem films met een grote boodschap, en zeker geen films met een frivool uithangbord. Vroeger vroeg hij me geregeld mee naar de bioscoop, maar de laatste jaren gebeurde het nog maar zelden. Zijn interesse is geminderd. Ik vermoed dat het te maken heeft met problemen op zijn werk. Emile is onderploegbaas van de onderhoudsdienst van gebouw B van de openbare omroep, de VRT. Blok B staat bekend als de enige vleugel aan de Reyerslaan, waar je van de grond kunt eten, vertelt hij mij, en ik geloof hem. Emile is een van de meest gewetensvolle mensen die ik ken, maar sinds de komst van de commerciële televisie in Vlaanderen gaat het bergaf met hem. Weg is de gemoedsrust van weleer. Hij is nerveuzer geworden, af en toe komt hij al eens cynisch uit de hoek. Ik geef hem dan gelijk, want ik voel dat dat hem goeddoet. Wanneer hij opmerkt dat men bij de VRT heel de inboedel in stukken aan het slaan is, dat alles van waarde bij het groot huisvuil wordt gezet, dan antwoord ik: ‘Ja, onvoorstelbaar wat ze de mensen tegenwoordig te vreten geven’. Dan zegt hij: ‘Er is alleen nog interesse voor goedkope rommel. Niet dat het vroeger allemaal goud was, maar tenminste was dat toen nog de bedoeling’.
Om hem te troosten houd ik alle krantenknipsels bij die ik kan vinden over het thema van de ‘verloedering van de openbare omroep’. De week voor het overlijden van zijn moeder nog een scherp stuk van Gie van den Berghe onder de titel ‘Brood en spelen’. Om u een idee te geven, citeer ik een passage die meteen stemming bracht in het gesprek. Ik moet het even situeren: soms kijkt Gie van den Berghe nog wel naar de televisie, op aanraden van vrienden bijvoorbeeld, maar ‘meestal draait dat uit op een flink potje ergeren. Veel is dermate oppervlakkig, hol en opgeklopt dat ik me afvraag waarom Vlaanderen niet massaal wegzapt.
| |
| |
Maar het is natuurlijk andersom, oppervlakkigheid is een van de voorwaarden voor massaal succes. Wil je de massa aanspreken, dan mag je niet te moeilijk doen, moet je eenvoudige begrippen, makkelijke beelden, emotionele slogans gebruiken. Volksmenners weten dat al lang. “Iedere propaganda moet populair zijn en haar intellectueel peil instellen op het begripsvermogen van de meest achterlijke onder diegenen tot wie zij zich richt. Daarom moet haar peil, zuiver intellectueel gezien, des te lager worden gehouden naarmate de te bereiken massa groter is.” Aldus Adolf Hitler in zijn voor het grote publiek bestemde Mein Kampf’ Alle somberheid en zwaarmoedige gevoelens waren meteen verdwenen. Het werd nog een gezellige avond.
Courtney Love (Lynne Margulies) en Jim Carrey (Andy Kaufman) in Man on the Moon van Milos Forman.
Sinds de dood van zijn moeder komt hij geregeld bij ons eten, want hij heeft in zijn leven nooit een pan in de hand gehad. We zorgen er dan voor dat hij wat groenten op zijn bord krijgt, dan kan hij voor de rest van de week voort met hamburgers, pizza's en frituurkost.
Ik heb hem onlangs samen met onze meisjes meegenomen naar twee Vlaamse jeugdfilms, Blinker en De man van staal. Zulke films maakten wij vroeger ook, zei hij achteraf, maar nu moet het allemaal plat amusement zijn. Ik neem hem ook mee naar Man on the Moon van Milos Forman. Die gaat over televisie en zal hem dus interesseren. Een film van Milos Forman is ook altijd minstens behoorlijk. Ik vraag de buren van nummer 33 mee, Raymond en Cecilia. Tussen hen beiden is het de laatste weken maar minnetjes. Zoals ik u al eerder vertelde, wil Cecilia graag kinderen maar heeft Raymond daar geen oren naar. Vorige maand heeft hij Cecilia voor haar verjaardag een kat gekocht, maar dat heeft de spanning in het kinderloze gezin alleen maar opgedreven. Het dier plast overal behalve in de kattenbak, haalt met haar klauwen de zetel en het behangpapier in reepjes. Kortom, hoog tijd voor een verzetje. Deze film zal allicht herinneringen ophalen aan hun eerste ontmoeting, waarvan ik hier uitvoerig verslag gedaan heb: ons avondje uit met The Truman Show. Ook vanavond speelt Jim Carrey een hoofdrol en ook nu krijgen we een les mediakritiek. Milos Forman zal iedereen in een goed humeur brengen, hoop ik.
En zo geschiedde. Man on the Moon is een soort huldebetoon aan de Amerikaanse komiek Andy Kaufman. De rol wordt vertolkt door Jim Carrey. Naast hem leer je Kaufmans vriend en intiem medewerker Bod Zmuda kennen, zijn vriendin Lynne Margolies en zijn agent George Shapiro, gespeeld door Danny DeVito, een belangrijk figuur in dit project. DeVito leerde Kaufman persoonlijk kennen toen hij samen met hem deel uitmaakte van de cast van het televisiefeuilleton Taxi. Hij is als producent de stuwende kracht achter Man on the Moon. Hoewel Kaufman destijds neerkeek op het genre van de sitcom, is het deze televisiereeks die hem bij
| |
| |
het brede publiek bekend heeft gemaakt. Maar de gunst van het publiek betekende niet veel voor hem. En dus was hij die niet veel later ook weer kwijt. Kaufman hield ervan zijn publiek te provoceren, het uit zijn tent te lokken. Vooral met het ‘Inter-Gender Wrestling’-kampioenschap vervreemdde hij van zijn fans. Kaufman daagde vrouwen uit het in de catchring tegen hem op te nemen. Als ze de mannelijke superioriteit willen betwisten, dat ze het dan maar eens bewijzen.
De wedstrijden waren van a tot z geënsceneerd, maar Kaufman liet het masker nooit zakken. Je wist bij hem nooit waar de ernst ophield en het spel begon. De codes van het genre, de grenzen van de fictie waren zijn domein. Zo liet hij een oud vrouwtje voor dood neervallen op de scène, om haar na een moment van algemene paniek opnieuw tot leven te kunnen wekken met een magische bezwering. Hij verstoorde graag livetelevisieshows, deed alsof hij zijn tekst kwijt was. De technicus kreeg instructies om het beeld te doen rollen, zodat iedereen in de huiskamer zou denken aan een technische storing. Vrienden en familie geloofden hem dus niet toen hij hun vertelde dat de dokters een zeldzame vorm van longkanker hadden ontdekt. In 1984 overleed hij aan de gevolgen ervan.
‘Geestig, goed gemaakt, origineel, maar ook niet meer dan een lang uitgerokken komiekenoptreden. Voor mij is dit geen film.’ Raymond loopt niet over van enthousiasme. Het blijft even stil aan ons tafeltje in brasserie Strauss. Dat betekent dat minstens Emile en Cecilia het niet eens met hem zijn. De kelner brengt onze drankjes. Cecilia neemt het voortouw, ze zet de tegenaanval in: ‘Ik noem dit een heerlijke film, ik vraag me af wat je hier in godsnaam tegen kunt inbrengen. Is humor dan iets minderwaardigs? Mag je tegenwoordig geen komedies meer zien?’ - ‘Ja, Raymond’, probeer ik wat te verzachten, ‘ik vind je wat scherp. Een komiekenportret kan toch een goed procédé zijn om een film structuur te geven, waarom niet?’
- Raymond: ‘Ach, in het begin is het even leuk, maar na een uur ben je er toch op uitgekeken.’
- ‘Ja, maar zo banaal is het toch ook niet. Wat die Kaufman presteert is toch heel bijzonder. Alleen al de manier waarop hij het element fictie thematiseert. Neem nu de proloog van de film. Die valse start. Dat is toch heel mooi gedaan.’
- Zegt Raymond: ‘Dat ontken ik niet. Ik wil alleen maar zeggen dat deze film zoals veel van die komiekenfilms hoofdzakelijk een aaneenrijging is van gags en dat vind ik niet het summum van filmkunst. En nog iets: de casting. Na Larry Flynt neemt Forman opnieuw Courtney Love voor de rol van de vriendin van de held. En Jim Carrey in dezelfde rol als in The Truman Show. Dat kun je toch niet maken.’
Zucht van Cecilia. Gelukkig is Emile erbij, die het gesprek op een ander niveau brengt dan dat van de kleuren en de geuren. Het thema komt hem goed uit: ‘Jullie gaan nogal vlug over de essentie van deze film heen: waar gaat deze film over? Over de media,
| |
| |
over massavermaak. Het is veel meer dan een verzameling grapjes. Die Andy Kaufman heeft een aantal dingen goed begrepen. Mensen willen altijd meer van hetzelfde. Ze willen hersenloos vermaak, zodat ze in de sofa voor de televisie kunnen kijken, slapen en eten tegelijk. Concentratie op een ding vindt men tegenwoordig te veel gevraagd, elitair. Televisie mag daar geen genoegen mee nemen.’
Emile is vertrokken, af en toe knikken we instemmend en zijn betoog loopt als een trein. ‘Je hebt gelijk, Raymond, het vermaak van de massa, dat wordt het thema van de komende jaren. Je ziet het nu al overal opduiken. Tot in de Vlaamse film! Film 1 van Willem Wallyn, of die nieuwe van Dominique Deruddere: Iedereen beroemd. Zelfs in Vlaanderen ligt men wakker van de verloedering van de media.’
- Emile: ‘Dat is wat ik bedoel. Men maakt tegenwoordig alleen nog programma's met een bereik dat zo breed is dat het resultaat alleen maar grijs kan uitvallen. Programma's moeten toegankelijk zijn, maar ze moeten niet worden gemaakt voor mensen die niet geïnteresseerd zijn. Een programma over kunst moet over kunst gaan en mag niet verward worden met lifestyle. Het is zoals Andy Kaufman zegt: als je iedereen tevreden wilt stellen, dan maak je niemand echt blij. Als je het publiek geeft wat het vraagt, dan eet je elke dag friet.’
- Cecilia: ‘Heeft hij dat dan gezegd?’
- Emile: ‘Ik bedoel maar dat het veel beter is wanneer je iedereen om de beurt eens blij maakt. De ene dag de vegetariërs, dan de pastaliefhebbers, dan is er vis, en okay, dan zijn er frieten.’
- Raymond: ‘Ach, Emile, het kan er alleen maar op verbeteren.’
- Cecilia: ‘En stel je voor dat we elk moment van de dag sublieme televisie zouden krijgen. Je zou geen tijd meer over hebben om iets anders te doen. Je zou niet meer kunnen strijken voor de televisie. Je zou vijf videorecorders simultaan moeten laten opnemen. En het is nu al zo erg.’
- Raymond: ‘Mag ik nog iets zeggen over de film? Weet je wie ik er heel goed in vond? Dat akelige ventje met zijn dikke snor: Harry Clifton, de man die het publiek altijd frontaal te lijf gaat en pas opleeft wanneer hij de toeschouwers kan uitmaken voor al wat lelijk is!’
- Cecilia: ‘Ja, dat viel me meteen op. Hij lijkt op jou. Mag ik je een tip geven: laat je snor groeien.’
- Raymond: ‘Ja, lieve mensen, haat mij. Jullie haat wekt mij tot leven. Kom, we gaan naar huis. Ik wil nog wat naar de televisie kijken.’
- ‘En ik wil frieten’, zegt Cecilia. We besluiten dat we iedereen tevreden zullen stellen, en zo eindigt de avond toch nog met een verrukkelijke climax van junkfood en televisieruis.
□ Erik Martens
Man on the Moon van Milos Forman, met Jim Carrey (Andy Kaufman), Danny DeVito (George Shapiro), Paul Giamatti (Bob Zmuda), Courtney Love (Lynne), Wamer Bros., VS, 1999.
|
|