| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Politicide
Waarom heeft de democratie bij Franse intellectuelen in de tweede helft van de twintigste eeuw zo vaak zo'n slechte naam gehad en waarom hebben zij zich zo grif afgegeven met dictatoriale regimes? De jonge filosoof en historicus Luuk van Middelaar wijst daarvoor in zijn boek Politicide op twee oorzaken. De eerste ligt in de Franse traditie de politiek te zien in het licht van de Franse Revolutie, waardoor denken over politiek vanzelf een revolutionaire ondertoon kreeg. De tweede factor wijst hij aan in het optreden van de Russisch-Franse denker Kojève, die in de jaren dertig in Frankrijk Hegel introduceerde, en de daaropvolgende decennia diep zou beïnvloeden.
Omdat Kojève het politieke proces opvatte als een strijd, was elk compromis daarin uitgesloten en kon een politieke ‘overwinning’ slechts bestaan in de vernietiging van de tegenstander. Aan het totalitaire karakter dat de politiek daarmee vanzelf kreeg, vielen volgens Van Middelaar zowel de generatie van Sartre en Merleau-Ponty (de ‘marxistisch-existentialisten’) als van Foucault en Deleuze (de ‘neo-nietzscheanen’) ten prooi. De omslag kwam in de jaren zeventig, toen Solzjenitsyns Goelag Archipel verscheen en de ‘nieuwe filosofen’ en vervolgens neokantianen als Ferry, Renaut en Comte-Sponville hun heil zochten in de ethiek. Ook deze reactie op het overspannen politieke klimaat van de voorafgaande generaties vormt volgens hem echter een miskenning van de politiek. Want de Mensenrechten waarop zij zich beroepen kunnen wel functioneren als kader en ideaal voor de politiek, maar daarbinnen moeten er - zoals Alain Finkielkraut heeft opgemerkt - nog altijd keuzen worden gemaakt.
In de figuur van Claude Lefort ontwaart Van Middelaar echter een denker die er werkelijk in is geslaagd het wezen van de democratie te doorgronden. Voor Lefort vormt de politiek een zelfstandige werkelijkheid tegenover de maatschappij, die ervoor zorgt dat die maatschappij een eenheid blijft. Vroeger vond die eenheid
| |
| |
haar symbool in de vorst, maar na de ‘onthoofding’ van het ancien régime kan diens plaats alleen nog maar leeg zijn. De macht is ‘van niemand’ meer, maar wordt hoogstens tijdelijk waargenomen door vertegenwoordigers van het volk. Het gezag van de macht wordt dan ook getekend door de interne verdeeldheid van de politieke discussie, die daarmee echter nog niet machteloos is.
Daarmee ontkomt Lefort aan de verleiding het wezen van de democratie te zoeken in een gerichtheid op het ‘goede’, zoals niet alleen de op de Franse Revolutie georiënteerde denkers deden, maar ook - op een andere manier - veel Angelsaksische politieke theoretici. Is de politiek dan niet op zoek naar het goede? Jawel - zou Lefort zeggen - maar die pretentie van het ‘goede’ vinden we alleen in de politieke stromingen terug. Het politieke (d.w.z. het democratische bestel) schept slechts de ruimte voor het debat tussen deze stromingen, waarvan de uitkomst even ongewis is als onze pretentie te weten waar het met de maatschappij naartoe moet. De zekerheid waarop de absolutistische vorst nog aanspraak kon maken omdat hij regeerde ‘bij de gratie Gods’, is ons na de koningsmoord en de scheiding tussen de staats- en de godsdienstige orde definitief ontzegd.
Deze laatste opmerkingen gaan iets verder dan de uiteenzetting die Van Middelaar in Politicide geeft. Ze volgen echter logisch uit zijn even scherpzinnige en erudiete als goedgeschreven betoog. Daarin geeft hij niet alleen een overzicht van een van de meest bewogen episodes uit de intellectuele geschiedenis van deze eeuw, maar raakt hij ook op intelligente wijze enkele van de kernvragen van de discussie rond de vraag wat we op dit moment nog met ‘de’ politiek aan moeten. Dat deze juist in de huidige ongewisheid over de toekomst van onze samenleving nog altijd een cruciale rol te vervullen heeft, wordt door Van Middelaars Politicide overtuigend beargumenteerd.
□ Ger Groot
Luuk van Middelaar, Politicide. De moord op de politiek in de Franse filosofie, Van Gennep, Amsterdam, 1999, 253 blz., fl. 39,90, ISBN 90-5515-240-4.
| |
Kerk en theologie
Atlas en handboek bij de bijbel
Alleen de titel van een boek kan soms al verwondering wekken. Dat overkwam mij onlangs, toen voor ons taalgebied de vertaling werd gepubliceerd van The Bible Atlas (Londen, 1998). Dat het woord ‘atlas’ wordt voorafgegaan door het lidwoord ‘de’ suggereert een bepaalde exclusiviteit die nooit waargemaakt kan worden. Immers, de literair-theologische verhalen van het Oude en Nieuwe Testament laten zich nu eenmaal niet vangen in de coördinaten van de landkaarten. Om het wat paradoxaal te zeggen: in een verhaal kan een rivier, een berg, een stad ergens anders liggen dan op de reële landkaart!
Het is daarom meer dan jammer dat deze recent verschenen atlas van de bijbel geen ‘Woord vooraf’, geen ‘Ten Geleide’, geen ‘Inleiding’ kent waarin de uitgangspunten en werkwijze duidelijk op een rij worden gezet. Hoewel de eerste bladzijde de passage bevat: ‘De bijbel geeft echter geen duidelijk historisch verslag van
| |
| |
de stichting van Israël en zijn verdere lotgevallen, noch een systematische biografie van Jezus’, overheerst in de presentatie van de onderwerpen toch heel duidelijk het historische aspect. Dit staat in toch wel schril contrast met de huidige stand van zaken in de bijbelwetenschap. Tot na de tijd van David en Salomo (ca. 900 v. Chr.) is er historisch en archeologisch werkelijk niets teruggevonden! Hier vertoont de atlas naar mijn mening een manco.
Het Oude Testament wordt in zes grote paragrafen behandeld (‘In het Begin’; ‘De Aartsvaders’; ‘Naar het Beloofde Land’; ‘Van Rechters tot Koningen’; ‘Ondergang en Herstel’; ‘Het Hellenistisch Tijdperk’). Het Nieuwe Testament kent de volgende vijf hoofdstukken: ‘De Jonge Jezus’; ‘Het Optreden van Jezus’; ‘Dood en Verrijzenis’; ‘De Eerste Christenen’; ‘Revolutie en Openbaring’.
De atlas behandelt per twee pagina's één onderwerp of periode. Een kleurrijk arsenaal aan beeldmateriaal (kaarten, reproducties, foto's, driedimensionale reconstructies van steden en gebouwen) zorgt ervoor dat er veel te kijken en te (her)ontdekken valt. Veelal beslaan de kaarten en 3D-reconstructies twee naast elkaar gelegen bladzijden, met als gevolg dat zaken die op de vouw zijn afgedrukt vaak niet of met veel moeite te lezen zijn.
Opvallend genoeg is nergens vermeld aan welke bijbelvertaling de talrijke citaten zijn ontleend die in aparte kadertjes staan afgedrukt. Ze blijken afkomstig uit de zgn. ‘Nieuwe Vertaling’ van het NBG 1951.
Soms is er iets mis met de coördinatie. Zo is het nogal klunzig dat op blz. 55 een hele passage over de stad Mispa wordt afgedrukt, met foto, terwijl deze stad nergens op de bijgeleverde kaart (blz. 54-55) te vinden is. Ook de stad Rama wordt op deze kaart node gemist!
Helaas is de atlas evenmin ontsnapt aan de nachtmerrie van elke bijbelredacteur: het verkeerd afgedrukte handschrift. Dat is het geval met de belangrijke Codex Sinaïticus: op blz. 132 is deze zowel op z'n kop als in spiegelbeeld weergegeven.
Ondanks deze kritische opmerkingen bevat deze atlas een grote hoeveelheid beeldmateriaal dat menig bijbellezer een (veel) betere kijk op de verhalen van het Oude en Nieuwe Testament zal bezorgen. Een uitvoerige index van namen en onderwerpen maakt dat men het ook als naslagwerkje kan gebruiken.
Een veel betere benadering, met terzake doende informatie, is te vinden in een prachtig vormgegeven handboek bij de bijbel, dat onder de hoofdredactie van prof. John Bowker tot stand is gekomen. Wat het Oude Testament betreft volgt het de christelijke indeling: Pentateuch, Historische boeken, Wijsheidsboeken, Profeten-boeken, Apocriefen. Aan elk bijbelboek wordt ruim aandacht besteed: inhoud, opbouw, thema's, hoofdpersonen, interpretatie(s). De sectie over het Nieuwe Testament kent - na een twintigtal pagina's waarin allerlei historische aspecten worden geschetst - een drietal delen: ‘Het leven van Jezus’, ‘Ontstaan van het christendom’, ‘Brieven’. Jammer alleen dat de gedetailleerde inhoudsopgaven van zowel het Oude als het Nieuwe Testament niet aan het begin van het handboek staan opgenomen, maar resp. op blz. 16-17 en 272-273 te vinden zijn. Het handboek kent ten slotte nog een fors ‘Naslagdeel’ (blz. 478-541): ‘Personen in de bijbel’, ‘Planten in de bijbel’, een verklarende woordenlijst, een bibliografie van louter Neder- | |
| |
landstalige literatuur en een register. Meer dan 600 illustraties bieden een functionele ondersteuning aan goede teksten.
□ Panc Beentjes
De Atlas van de Bijbel, Kok / Lannoo, Kampen / Tielt, 1999, 144 blz., fl. 49,90, ISBN 90-435-0095-X / ISBN 90-209-3724-3.
John Bowker (red.), Groot Handboek bij de Bijbel, Kok / Lannoo, Kampen / Tielt, 1999, 544 blz., fl. 99, ISBN 90-435-8556-9 / ISBN 90-209-3750-2.
| |
Leeshulp bij een favoriet bijbelboek
Het boek Exodus vormt, naast dat van de profeet Jesaja, een van de meest bekende en favoriete geschriften van het Oude Testament. In de zgn. bevrijdingstheologie die enige decennia geleden vanuit Latijns-Amerika ook de Noord-Amerikaanse, Aziatische en Europese theologie blijvend heeft beïnvloed, speelt Exodus een cruciale rol. Het is daarom verheugend dat binnen de nog jonge serie Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel waarin tot nu toe vier delen zijn gepubliceerd - Genesis 1-2 (1995 en 1996), Esther (1997), Jona (1995) - nu ook het eerste deel op Exodus het licht heeft mogen zien. Auteur ervan is de emeritus hoogleraar Oude Testament van de Protestantse Faculteit Godgeleerdheid te Brussel, die niet alleen de twee delen op Genesis heeft verzorgd, maar - tezamen met zijn opvolger in Brussel, prof. dr. K.A.D. Smelik - ook de eindredactie van de serie voor zijn rekening neemt.
Exodus 1-18 beschrijft het ellendige slavenbestaan van de Israëlieten in Egypte, de ‘roeping’ van Mozes, de tien plagen die het land Egypte treffen, de uittocht, en de woestijntocht tot aan de voet van de berg Sinaï. Na een heldere, aansprekende inleiding en uitvoerige algemene literatuuropgave wordt de tekst niet vers-voorvers becommentariëerd, maar per literaire eenheid. Rondom Exodus 3, het verhaal over de roeping van Mozes bij de doornstruik die niet verbrandt, stelt de auteur mij een beetje teleur. Terwijl de oorspronkelijke (masoretische) indeling van de Hebreeuwse tekst het gedeelte 2,23-4,17 als één literaire leeseenheid afbakent, heeft Jagersma een indeling in liefst zeven (!), soms wel heel erg kleine perikopen. Weliswaar is Ex. 3,13-15 met de openbaring van de godsnaam daar dan het centrum van, maar met nog geen twee en halve bladzijde is dat wel erg mager, temeer daar hij eigenlijk geen enkele aandacht besteed aan die intrigerende formulering èhjèh asjèr ēhjèh waarmee de bijbelse auteur de onuitsprekelijke naam JHWH ‘uitlegt’. Vasthouden aan de klassieke vertaling ‘Ik ben die Ik ben’, zoals Jagersma doet, is mijns inziens taalkundig onjuist. Gelukkig bevat de literatuuropgave na deze passage de nodige titels die dieper ingaan op dit vraagstuk van de godsnaam.
Tegenover deze kritische opmerking kan ik gelukkig veel boeiende observaties noemen die Jagersma ten beste geeft over de soms wel heel opvallende getalsmatige structuren (zeven/tien) in bepaalde passages van dit bijbelboek (o.a. 5,22-6,13; 6,28-7,7; 17,8-16). Het staat buiten kijf dat deze commentaar een goede leeshulp biedt om dit favoriete bijbelboek eens systematisch door te lezen en te bestuderen. Op een gegeven moment zal men dan ontdekken hoe waanzinnig knap deze teksten uit het oude Israël zijn. Dat is precies de reden
| |
| |
waarom ze het al die eeuwen hebben uitgehouden en nog steeds mensen weten te inspireren!
□ Panc Beentjes
Dr. H. Jagersma, Exodus 1:1 - 18:27 (in de serie ‘Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel’), Kok, Kampen, 1999, 281 blz., fl. 39,90, ISBN 90-435-0071-2.
| |
Maatschappij
Niet zo geweldig
Steeds vaker worden we opgeschrikt door berichten over geweld onder jongeren en geweld op school. In een grootschalige enquête die onlangs aan de Katholieke Universiteit van Leuven werd uitgevoerd, verklaarde 13% van de Vlaamse jongeren een wapen op zak te hebben; 3% van de meisjes en 22% van de jongens. Gelukkig gaat het bij slechts een kleine minderheid (11% van het totaal) om vuurwapens. Nu zal worden onderzocht of de gewapende jongeren meer of andere problemen hebben dan hun leeftijdgenoten.
In de VS is men noodgedwongen al verder gevorderd met dit onderzoek. Het geweld drong daar al in de jaren tachtig tot in de scholen door. Violence in American Schools biedt een overzicht van recent Amerikaans onderzoek. In deze bundel, waaraan een keur van wetenschappers uit verscheidene disciplines heeft meegewerkt, ligt de klemtoon niet op straf en repressie, maar op preventie.
In de voorbije decennia is het geweld in de hele Amerikaanse maatschappij drastisch toegenomen. Er zijn nog maar weinig plaatsen waar een mens zich volledig veilig voelt. En daardoor weerklinkt de roep om een nog strengere aanpak, vooral van jongeren, almaar luider. Maar repressie is niet alleen een dure zaak, op iets langere termijn haalt ze ook weinig uit. Integendeel, zoals bekend fungeren gevangenissen nogal eens als scholen van misdaad.
In 1992 kwamen in de VS 5262 Amerikaanse kinderen en adolescenten om door een kogel. In 62% van de gevallen ging het om moord, 27% doodde zichzelf, de rest gebeurde onopzettelijk of in niet opgehelderde omstandigheden. Moord is nu de tweede doodsoorzaak voor Amerikaanse adolescenten tussen tien en negentien jaar, en de eerste voor Afro-Amerikaanse jongens. De lakse Amerikaanse wapenwetgeving is daar wellicht niet vreemd aan. Veel Amerikanen beschouwen het bezit van een vuurwapen als een grondwettelijk recht. Begin jaren negentig waren er minstens tweehonderd miljoen vuurwapens in omloop. Een op twee gezinnen heeft er eentje in huis. De verkoop van wapens aan minderjarigen mag dan wel verboden zijn, jongeren raken er toch relatief gemakkelijk aan, zeker in het drugsmilieu.
In de VS hangt geweld onmiskenbaar samen met armoe, werkloosheid, alcohol, drugsmisbruik, gebroken gezinnen, misbruik en verwaarlozing van kinderen, overbevolkte en gedesorganiseerde buurten. Al deze kansarmoede tast het sociale netwerk aan; geleidelijk verdwijnt iedere sociale controle. De auteurs pleiten voor een geïntegreerde aanpak van gezin, buurt en school. Niet alleen inwerken op het individu, maar ook op zijn sociaal milieu. Hoe ze dat precies willen aanpakken, wordt niet duidelijk.
| |
| |
Het geweld op school (13% van het jongerengeweld) weerspiegelt het geweld in de maatschappij. Het wordt geïmporteerd vanuit het gezin en de buurt. Op scholen met verhoudingsgewijs veel leerlingen uit kansloze gezinnen is er meer geweld. Die jongeren komen thuis en in hun buurt geregeld in contact met geweld. Een op tien is vóór zijn zesde getuige van een schiet- of steekpartij. De schoolcontext speelt wel een rol, maar pas op de tweede plaats. Van belang zijn discipline (zonder overdrijving), duidelijke normen, veiligheid, aandacht voor spijbelaars en vroegtijdige schoolverlaters. En natuurlijk kan en moet de school ingeschakeld worden bij de preventie.
De remedies die in deze bundel worden aangedragen bevredigen niet echt. De auteurs hebben het, bij gebrek aan politieke en economische machtsmiddelen, in hoofdzaak over defensieve maatregelen: sleutelen aan nefaste gevolgen zonder aan sociaal-economische oorzaken te raken; metaaldetectoren, ‘slimme’ wapens die alleen de wettige eigenaar kan gebruiken, minder dodelijke wapens en ammunitie, waarmee je je efficiënt kunt verdedigen zonder te doden. Op veel scholen lopen programma's die de gevolgen van het geweld proberen te beperken. Conflict- en wapenopvoeding, kinderen het risico van geweld doen inzien, leren omgaan met eigen en andermans agressie, onderkennen van groepsdruk en hoe eraan te weerstaan, gevaarlijke situaties leren herkennen en ontwijken, optimaal reageren bij confrontatie met een wapen, dit zijn zowat de belangrijkste punten van die programma's.
De bundel is bedoeld voor leerkrachten, politici en al wie met probleemjongeren werkt. Dit bijwijlen schoolse boek, met soms nodeloos geleerde uiteenzettingen en veel overlappingen, maakt vooral duidelijk dat weinig met zekerheid is geweten. Onbetwistbaar is alleszins dat er dringend meer middelen en energie moeten gaan naar sociaal-economische preventie.
Wat kunnen wij uit dit alles leren? In de eerste plaats dat het gemakkelijker is te voorkomen dan te genezen. Het is hoog tijd om de kansarmoede te bestrijden, en iets te doen aan de steeds breder wordende kloof tussen arm en rijk. Misschien loopt het hier niet zo'n vaart, we hebben tenslotte toch een strengere wapenwetgeving? Dat wel, maar je moet blind zijn om niet te zien dat tal van factoren werkzaam zijn die het sociale weefsel aantasten en dreigen te ontbinden. Bedenk ook dat dertig jaar geleden geen verstandige Amerikaan geloofd zou hebben dat het bij hen ooit zo ver zou komen. Mede daardoor hollen ze nu vooral achter de feiten aan.
□ Gie van den Berghe
Delbert S. Elliott, Beatrix A. Hamburg & Kirk R. Williams (eds.), Violence in American Schools. A new perspective, Cambridge University Press, New York, 1998, $ 14,95, ISBN 0-521-64418-6.
| |
Politiek
Vrijheid in Vlaanderen
Vanuit de vaststelling dat ‘vrijheid’ zowat het meest gebruikte en misbruikte paradigma van de moderniteit is, waarbij al te vaak het onderscheid tussen ‘vrijheid van’ en ‘vrijheid voor’, of tussen vrijheid en ‘be- | |
| |
vrijding’ onduidelijk is, gaat Jacques De Maere, in zijn jongste boek Vrijheid in Vlaanderen, op zoek naar de correcte inhoud van deze populaire begrippen. In onze cultuur, aldus de auteur, vertegenwoordigen het christendom en het socialisme in theorie de meest ontwikkelde vormen van vrijheid, en toch hebben ze in de praktijk de bitterste ontgoochelingen veroorzaakt. Deze dubbele mislukking voert De Maere echter niet tot een postmodernistisch relativisme en nihilisme, maar dwingt hem na te gaan wat er zoal verkeerd gelopen is tussen de droom en de realiteit van die bevrijding.
Het vrijheidsbegrip toetst hij daartoe aan de hedendaagse Vlaamse realiteit de economie, de democratie, het denken, kunst en ontspanning, de moraal, opvoeding en onderwijs, en ten slotte de Kerk.
Het is een vlot leesbaar essay geworden, duidelijk vanuit een christelijke inspiratie geschreven, maar met een zeer grote openheid ten opzichte van het socialisme, dat de auteur als een noodzakelijk immanent complement beschouwt bij de even noodzakelijke transcendentie van het christendom.
Deze pluralistische en onbevooroordeelde opstelling zorgt af en toe voor onduidelijkheid: is hij nu bijvoorbeeld een voor- of tegenstander van de legalisering van euthanasie, verkiest hij het christelijke boven het officiële onderwijs, beschouwt hij de arbeid als verslavend of bevrijdend?
Waarschijnlijk vindt hij dergelijke vragen irrelevant, omdat hij begrip kan opbrengen voor beide standpunten, maar hij maakt het de lezer daardoor moeilijker om zinvol te reageren. Hetzelfde geldt voor de invulling van het christendom: aan het begin van het essay kiest hij voor de oorspronkelijke evangelische boodschap, maar tegen het einde valt dit christendom dan weer min of meer samen met het kerkelijk instituut: ‘De Kerk zou daarvoor trouwens de beste garantie kunnen zijn: haar stem en haar boodschap overstijgen immers de politieke wisselvalligheden’ (blz. 88).
Geen polemische tekst dus, maar een eerlijke uitnodiging aan gelovigen en vrijzinnigen om, aan het begin van een nieuwe eeuw, zich samen te bezinnen over de nog steeds niet voltooide ethos van vrijheid en bevrijding.
□ Ludo Abicht
Jacques De Maere, Vrijheid in Vlaanderen. Een getuigenis, Pelckmans, Kapellen, 1999, 126 blz.
| |
Cultuur
Cultureel beleid van Vlaanderen
Sinds 1965 kent Vlaanderen een ministerie van Nederlandse Cultuur, dat onder meer verantwoordelijk is voor het eigen, internationaal cultureel beleid van Vlaanderen. Aan de opbouw en inhoud hiervan vanaf 1965 (tot 1988) heeft de historica Annick Schramme onder de titel Vlaanderen en zijn grote buitenland een zeer uitvoerige en gedegen studie gewijd. Tot in detail beschrijft zij hoe dit beleid, waarin de samenwerking met Nederland een voorname plaats innam, werd ontwikkeld en ten uitvoer gebracht.
Een belangrijke rol daarbij werd gespeeld door Johan Fleerackers (1931-1989), die van 1965 tot 1977
| |
| |
kabinetschef was van de verschillende ministers van Nederlandse Cultuur. Zowel uit hoofde van zijn functie als door zijn talrijke informele contacten had Fleerackers grote invloed op het internationaal cultureel beleid van Vlaanderen. Het persoonlijk archief van Fleerackers, dat eerder door Annick Schramme werd geïnventariseerd, is daarom een belangrijke bron voor de geschiedenis van dit onderwerp - waarvan de auteur dankbaar en veelvuldig gebruik heeft gemaakt. Levert dit enerzijds mooie inkijkjes op in de wijze waarop aan het internationaal cultureel beleid van Vlaanderen vorm en inhoud werd gegeven, anderzijds vloeit hieruit ook een nadeel voort. Annick Schramme blijkt nogal geneigd zich te vereenzelvigen met de standpunten van Fleerackers - ook wanneer bij diens opvattingen wel eens vraagtekens kunnen worden geplaatst. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan betreft het cultureel akkoord tussen Vlaanderen en Zuid-Afrika, dat in een klimaat van toenemende internationale kritiek op de apartheid aan het eind van de jaren zeventig werd opgeschort. Fleerackers schreef hierover: ‘De internationale politiek drijft ook ons land, waar nog zoveel vrienden van Zuid-Afrika zijn, in het kamp van de algemene wereldoppositie tegen Zuid-Afrika. Toen ik verbonden was aan het kabinet van Cultuur heb ik alles in het werk gesteld om het opschorten tegen te gaan [...]’ (blz. 274). Annick Schramme citeert Fleerackers zonder enig commentaar - terwijl op dit standpunt toch wel het een en ander valt af te dingen.
Maar niettemin is dit boek een degelijke studie, die een schat aan informatie bevat over met name de culturele betrekkingen tussen Vlaanderen en Nederland in de besproken periode.
□ Herman Simissen
Annick Schramme, Vlaanderen en zijn grote buitenland. De opbouw van het internationaal cultureel beleid van Vlaanderen 1965-1988, Lannoo, Tielt, 1999, 438 blz., 1495 fr., ISBN 90-209-3667-0.
| |
Kunst
Overzichtswerk fotojournalistiek
Fotograaf en docent Carl Uytterhaegen heeft met De Bijsluiter een uitstekende inleiding in de documentaire fotografie en de fotojournalistiek geschreven. Dit werk biedt een boeiende verzameling van stimulerende meningen. De opbouw is overzichtelijk en didactisch: het begint met een omschrijving van de twee domeinen - documentaire fotografie en fotojournalistiek - met telkens een beknopte geschiedenis waarin de algemene tendensen worden geschetst. Dan volgt een overzicht van de individuele fotografen die op een of andere manier toonaangevend zijn geweest door hun foto-essays of persfoto's. Deze lijst is uitgebreid, up-to-date, en geeft blijk van een zorgvuldig evenwicht. Een overzicht van de internationale fotoagentschappen ontbreekt ook niet.
Voor Uytterhaegen wordt de geschiedenis dus vooral geschreven door de fotografen zelf, en dat lijkt mij de enige juiste invalshoek. De rangschikking van de fotografen is op willekeurige basis gebeurd, en niet alfabetisch of chronologisch. Elke fotograaf wordt beknopt maar treffend omschreven, en fotografische
| |
| |
publicaties worden vermeld. Bij dit overzicht gaat de auteur ook in op de verschillende stijlen en technieken (bv. het snapshot op blz. 138) en plaatst hij fotografen soms tegenover elkaar om ze beter te begrijpen. Gaandeweg wordt de lezer geconfronteerd met beschouwingen over de relatie tussen tekst en beeld, de toekomst van de fotojournalistiek, de moeilijke verhouding tussen fotografen en magazines en de manipulatie van de massamedia. Uytterhaegen schuwt ook de actuele discussie over de rol van de fotojournalistiek niet.
Al behandelt De Bijsluiter een uitgebreid domein, de auteur blijft bescheiden en pretendeert niet het volledige beeld weer te geven. Zo geeft hij zelf toe dat zijn schets van de situatie in Vlaanderen en Wallonië onvolledig is. Zelf vond ik het overzicht van de naoorlogse periode van de fotojournalistiek te summier.
De Bijsluiter is een verzorgde uitgave, ondanks enkele zetfoutjes (zoals ‘Walker Evan’ op blz. 35). De bibliografie is nogal beknopt en vermeldt niet alle werken waarnaar in het boek wordt verwezen. Ook met de index is er iets misgelopen: de lezer moet bij elke verwijzing twee bladzijden bijtellen. Het grootste minpunt is echter dat er geen bronvermelding staat bij de talloze citaten, in tegenstelling tot hetgeen je van een academische uitgeverij verwacht.
Uiteraard - maar daar zal ook Carl Uytterhaegen het mee eens zijn - komt dit overzichtswerk pas ten volle tot zijn recht als het gelezen wordt naast de fotoboeken van de talloze fotografen die erin worden besproken. Daarvoor bezoek je het best een vakbibliotheek, zoals die van het Antwerpse Museum voor Fotografie.
□ Dimitri Degruyter
Carl Uytterhaegen, De Bijsluiter. Documentaire fotografie en fotojournalistiek, Academia Press, Amsterdam, 1999, 298 blz., 895 fr., ISBN 90-382-0206-7.
| |
Literatuur
Mijn voorbije oorlog
Oorlogsjournalisten zijn een ras apart. Mijn voorbije oorlog, ik mis hem zo van de Britse oorlogscorrespondent Anthony Loyd bevestigt dat eens te meer. Dit boek over zijn ervaringen in het voormalige Joegoslavië en in Tsjetsjenië is een absolute aanrader en vormt een ideaal tegengif voor mensen die zich de oorlog voorstellen vooral op basis van nieuwsbeelden en Hollywoodproducties. In zijn reportages schetst Loyd geen zwart-witbeeld van de oorlog, maar legt hij de talloze dubbelzinnigheden en nuances bloot. De correspondent maakt duidelijk dat oorlog voor hem een zwaard is dat aan twee kanten snijdt: het is niet alleen de meest gruwelijke, maar ook de meest intense tijd van zijn leven.
Hoewel hij als fotograaf vertrokken is naar het conflict in Bosnië, raakt Anthony Loyd pas echt betrokken bij de oorlog als hij begint te schrijven voor The Times. Toch geeft hij in zijn boek geen koel, objectief en politiek correct verslag over die oorlog, maar wel een persoonlijk, doorleefd en vakkundig geschreven relaas, waarin hij onder meer de besluiteloosheid van de westerse politici op de korrel neemt. Wat zijn proza betreft is Anthony Loyd een scherpschutter. In enkele zinnen weet hij treffend de sfeer weer te geven. Uit zijn rake typeringen blijkt een groot
| |
| |
inlevingsvermogen en inzicht. Het is jaren geleden dat ik nog zulke virtuoze beschrijvingen heb gelezen over oorlogswaanzin (blz. 157-158) of doodsangst (blz. 96). Loyd is eveneens bedreven in de typische Engelse deugd van de droge humor. Wat dacht u bijvoorbeeld van deze passage: ‘Strategie en het gevangennemen van tegenstanders waren geen optie meer naarmate de tactiek van de strijd meer veranderde in die van een gehaktmolen’ (blz. 173). Hij is ook een meester in het opbouwen van spanning. Elk hoofdstuk grijpt je meteen naar de keel, waarna Loyd zijn greep wat lost en laat zien hoe hij in de een of andere situatie verzeild is geraakt. Mijn voorbije oorlog bestaat uit een vijftiental hoofdstukken waarin de correspondent telkens een conflictsituatie (meestal in Bosnië) beschrijft. Tussendoor volgt er geregeld een autobiografische terugblik die een welkome afwisseling biedt en waarin de auteur probeert na te gaan waarom hij uiteindelijk heeft gekozen voor een job als oorlogscorrespondent. Hierin spaart Loyd zichzelf niet en gaat hij uitdrukkelijk in op zijn familiegeschiedenis, de moeilijke verhouding met zijn vader, zijn drugverslaving, depressies en de hulp van de psychotherapie.
Mijn voorbije oorlog is geen vrijblijvend boek: in de eerste plaats dompelt Loyd de lezer onder in de waanzin van de oorlog, waardoor die het gevoel krijgt hulpeloos midden in de oorlogssituatie te staan. Het boek is met woede geschreven, en dat verklaart de kracht die ervan uitgaat: Loyd hanteert een rauw en levendig proza waarin je de adrenaline voelt stromen. Toch is dit boek meer dan dat. Het is in tweede instantie een bezinning over de gruwel van de oorlog, over het kwade en over de natuur van de menselijke soort. Hemingway met een meer reflecterend karakter, zeg maar. Loyd maakt het gedrag van vele mensen in deze oorlogssituatie begrijpbaar (maar daarom nog niet aanvaardbaar) en verwoordt scherpe inzichten die de lezer tot nadenken dwingen. Hij maakt ook cynische kanttekeningen bij de verslaggeving van dergelijke conflicten. Zo krijgt hij voor een goede foto vijftig mark, maar levert een beeld van een man die aan het vechten is of van een lijk al snel het dubbele op (blz. 110). Soms halen de gruwelijke gebeurtenissen het nieuws niet, omdat de redactie de beelden te shockerend vindt.
Het enige wat ik in dit boek gemist heb, zijn landkaarten van de verschillende plaatsen waarover Loyd schrijft. Ook vind ik het jammer dat er geen eigen foto's van Loyd in deze uitgave zijn opgenomen, al is dat misschien een bewuste keuze van Loyd zelf.
Mijn voorbije oorlog gaat over de oorlog in al zijn aspecten: de complexiteit, de verveling van soldaten en reporters, de wreedheid, de verslaggeving, de angst en depressies, de ontspanning, de propaganda, het escapisme door drank en drugs, de vriendschap, het bijgeloof, de eenzaamheid en het onbegrip in het thuisland, de kick van de actie, de horror, en ten slotte het vraagstuk van de vrede, die voor sommige oorlogscorrespondenten en soldaten vreemd genoeg vaak een grotere bedreiging vormt dan de oorlog.
□ Dimitri Degruyter
Anthony Loyd, Mijn voorbije oorlog, ik mis hem zo, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1999, 320 blz., ISBN 90-295-2772-2.
| |
| |
| |
Bakchanten
Wie vindt dat hoge leeftijd onvermijdelijk gepaard gaat met aftakeling, wordt flink op zijn plaats gezet door de Nederlandse auteur Theun de Vries: die wordt in 2000 93 jaar, maar heeft in 1998 en '99 nog drie nieuwe romans gepubliceerd. En de laatste daarvan, De wilde vrouwen van Pella, is een meesterwerkje.
De Vries neemt in dit boek weer enkele thema's op die als een rode draad door zijn werk lopen - de spanning tussen de machtigen en de mensen van goede wil, tussen kunst en leven, tussen moed en lafheid, tussen godsdienst en rede -, aan de hand van een boeiend hoofdpersonage en een specifieke historische situering die steunt op een vage historische realiteit. Dat hoofdpersonage is nu de oude Euripides, die is uitgeweken van Athene naar Pella, waar de Macedonische vorst Archelaos de grote Griekse kunstenaars (de schilder Zeuxis, de auteur Agathon, de musicus Timotheos, de historicus Thucydides, Euripides) om zich heen verzamelt om zijn volk wat beschaving en zijn hof wat luister bij te brengen. De situering is overigens wat verrassend, want zeer zelden heeft De Vries een historisch thema in de Oudheid gesitueerd. De tragedieschrijver heeft er zich bescheiden geïnstalleerd met de huisslavin Iolè en volgt er met belangstelling het reilen en zeilen.
Pella bevindt zich op de grens van twee werelden. Enerzijds is er het oude, inheemse, half wilde, religieuze, met zijn oeroude, primitieve, bloederige riten, het sterkst vertegenwoordigd door vorstin Marpessa (een soort oervrouw zoals die geregeld in De Vries' werk opduikt) en de dionysische feesten. Anderzijds is er het nieuw-Griekse, rationele, transparante, vooral vertegenwoordigd door de Griekse kunstenaars, en aarzelend gesteund door Archelaos. Euripides staat aan de kant van het nieuwe, maar nogal sceptisch en zich al te gretig voordoend als zwakke grijsaard; hij likt nog oude wonden, zoals zijn verraad van de filosoof Anaxagoras, die hij bewonderde, maar liet vallen toen hij door de conservatieven werd belaagd (De Vries lijkt hier impliciet te verwijzen naar Spinoza's houding toen de gebroeders De Witt door het gepeupel werden vermoord; een onderwerp dat hij vaker heeft behandeld).
De dionysische feesten halen hem uit zijn lethargie. Zeker voor een kunstenaar is een mysterie er om ontsluierd te worden: Euripides gaat alleen achter de feestvierende vrouwen aan, en ziet hun wrede bandeloosheid en uitzinnigheid als ze, onder leiding van Marpessa, een levende hertenbok verscheuren. Ook voor de verlichte Euripides is het een moment van herkenning: ‘ik kijk herkennend diep in mezelf, als in mijn eigen verleden, dat is het verleden van Hellas’ (blz. 61) - de mens als complex van tegenstrijdigheden, als individu en als vervlechting.
Euripides houdt er flink wat builen, een mentale kater en een hardnekkige inspiratie aan over die zal uitmonden in ‘De Bakchanten’. Hij heeft een taboe doorbroken, en schandaal volgt nu op schandaal - niet omdat hij plots zo dapper wordt, maar omdat hij de zich nu snel opvolgende gebeurtenissen niet kan volgen of beheersen. ‘De Bakchanten’ vordert, maar komt ontijdig aan de oppervlakte door de loslippigheid van Euripides’ zoon en naamgenoot; onder druk van Marpessa valt de hoofd- | |
| |
persoon in ongenade. Thucydides kan de plooien gladstrijken met een leugen - hij stelt ‘De Bakchanten’ als ‘dithyrambe aan de god Dionysos’ voor (blz. 112-113). Euripides keert naar het hof terug, maar ontsnapt er ternauwernood aan de dodende woede van de hovelingen als zijn zoon enkele provocerende fragmenten uit zijn stuk declameert.
‘U hebt met uw tragedie de goden in staat van beschuldiging gesteld... Daarmee hebt u de mens de verplichting opgelegd zijn leven uit eigen kracht te scheppen... Een zware verplichting’, zegt Thucydides. Maar ‘Voor het lijden van het mensdom is geen antwoord. Tenzij wij de mens veranderen - en u weet dat geen macht dat vermag’ (blz. 143). Maar Euripides blijft optimistisch, al is het een optimisme in vraagvorm. Terwijl De Vries' hoofdpersonen lang geleden getuigden van de triomferende mens, vraagt deze Euripides: ‘Zullen mensen ooit hun onkunde en boosheid afschudden... maar naar rede luisteren? Komt er een dag waarop zij zich schamen voor het zwaard, een dag waarop maten en gewichten gelijk worden voor iedereen...?’ (blz. 147). De marxistische zekerheden zijn vergleden naar het principe hoop: het eenzame inzicht, het protest van de kunst, het aarzelend dorsten naar vrijheid en rechtvaardigheid - ondanks de keiharde muur van het menselijk tekort.
Achter blijft de eenzame, oude man met één zekerheid: ‘“Ruik je het ook, Iolè”, vraag ik, “ruik je de geur van de dood?”’ En ook hier een bescheiden hoop op een dood ‘vredig en zonder herinnering, vredig en zonder pijn’ (blz. 153). ‘Ist dies etwa der Tod?’’, zoals Joseph von Eichendorff en Richard Strauss het hebben verwoord en verklankt?
Theun de Vries heeft in De wilde vrouwen van Pella oude thema's uit zijn oeuvre opgepoetst. Hij heeft meer gedaan dan ze nieuw leven inblazen: hij heeft ze doen kristalliseren tot de fundamenteelste existentiële vragen die de lezer naar de strot grijpen, en ze geconcretiseerd in een verrassende historische situering en een onvergetelijk personage.
Het leven in zijn essentie, de kunst op haar best. Een pareltje.
□ Jacques De Maere
Theun de Vries, De wilde vrouwen van Pella, Querido, Amsterdam, 1999, 155 blz., ISBN 90-2148648-2.
|
|