Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Johan Wets
| |
[pagina 247]
| |
Armoede, de aantasting van het leefmilieu en geweldEr zijn omstandigheden die migranten uit hun land jagen - de zgn. duw-of pushfactoren - en andere die ze naar een nieuwe thuishaven aanlokken - de trek- of pullfactoren. Zo wordt de migrant enerzijds door de economische en sociale impasse waarin hij leeft als het ware naar andere oorden verdreven. Anderzijds vormt de (al dan niet werkelijkheidsgetrouwe) visie op de economische mogelijkheden van de gastlanden een zeker zo belangrijk element bij de beslissing om te vertrekken. Als duwfactoren zijn vooral te noemen: economische en sociale ongelijkheid, de demografische evolutie, de achteruitgang van het milieu en de spiraal van geweld. Door de explosieve groei van de wereldbevolking neemt het aantal dat wenst te migreren bijna exponentieel toe. De huidige wereldbevolking neemt met een kwart miljoen eenheden per dag toe, of zo'n negentig à honderd miljoen per jaar. Als die groei aanhoudt, loopt de wereldbevolking in 2025 op tot een slordige 8,5 miljard. Vooral in lage-inkomstenlanden is de versnelling van de bevolkingsgroei aanzienlijk. Ze nemen bijna de hele mondiale bevolkingstoename voor hun rekening. Hoewel het groeitempo van regio tot regio en van land tot land verschilt, is de bevolkingsexplosie zowat overal in Afrika, Azië en Latijns-Amerika merkbaar, ondanks de maatregelen die hier en daar getroffen zijn. De voor de komende twintig jaar verwachte toename van het arbeidspotentieel van de derdewereldlanden is bijzonder groot. Tenzij er een economisch wonder gebeurt, kunnen de nationale arbeidsmarkten het arbeidsoverschot onmogelijk zelf absorberen. Daardoor blijft er voor wie de boot mist, weinig anders over dan te migreren. De meeste migraties zijn armoedemigraties. Door de snelle groei van de straatarme bevolking neemt wereldwijd de verspreiding van de armoede toe. De groeiende massa van armen is voor vele landen een monster dat een aanzienlijk deel van de vaak toch wel verdienstelijke economische groei opslokt. Moeten ze allemaal gevoed worden, dan blijft er vrijwel niets over om de algemene levensstandaard te verbeteren. Erger nog, verworvenheden uit een nog pril verleden, zoals de gezondheidszorg en de alfabetisering, worden bedreigd, en ondervoeding en werkloosheid worden de regel. Voedselschaarste op het platteland drijft de bevolking naar de steden. Maar het stedelijk proletariaat drukt steeds zwaarder op het overheidsbestel. De stad is vaak de laatste kans op werk en sociale promotie. Omdat die aspiraties slechts zelden gerealiseerd worden, leiden ze tot wrok, frustratie, criminaliteit, sociale spanningen en politieke en religieuze beroering, die allemaal wortelen in een uitzichtloze situatie. Er lijkt een economische revolutie nodig te zijn om de huidige neerwaartse spiraal te doorbreken. Maar die is niet zomaar te verwezenlijken. | |
[pagina 248]
| |
Want niet alleen economische wetmatigheden, maar ook de context waarin heel het leven zich afspeelt, remmen de vooruitgang af. Groei stuit automatisch op structurele belemmeringen. Het rapport van de Club van Rome heeft al ettelijke decennia geleden terecht gesteld dat er grenzen zijn aan de groeiGa naar eind[1]. De geaccumuleerde effecten van de bevolkingstoename bereiken nu reeds ongeveer hun kritische niveau. Vele landbouwgronden in de derde wereld kunnen de bevolkingsdruk niet meer aan. Een te intens gebruik ervan leidt tot grondverarming, erosie en in laatste instantie woestijnvorming. De groeiende bevolkingsdruk zet een zichzelf versterkend proces in gang. Als ergens de landbouwgrond te weinig opbrengt, wordt door de toegestroomde vluchtelingen elders de druk op de vruchtbare grond verhoogd, zodat deze te intens bewerkt wordt, verarmt, en uiteindelijk niet meer voldoende opbrengt, zodat het hele verhaal opnieuw begint. Naar schatting zo'n tien miljoen mensen zijn op de dool als gevolg van natuurrampen als droogte, hongersnood, overstromingen of stormen. Daarnaast zijn er nog eens 850 miljoen mensen die in ecologisch kwetsbare gebieden wonen, waar niet veel nodig is om een nieuwe stroom van ecologische migranten of vluchtelingen in beweging te brengen. Politiek wanbeleid en experimenten met politieke regimes, oorlogen, twisten tussen clans, etnische en religieuze spanningen zijn vaak de oorzaak én het gevolg van een chronische politieke malaise die het leven in het grootste gedeelte van de wereld verzuurt. Politieke crisissen volgen elkaar in een vrijwel niet bij te houden tempo op, en zowat elke crisis die met geweld gepaard gaat, doet een nieuwe stroom vluchtelingen ontstaan. Dit scenario geldt overal, in het Noorden en het Zuiden, het Oosten en het Westen, en kan heel ver gaan. Denk aan de recente geschiedenis van Liberia, Rwanda of Somalië. De strijd om de macht kan zo ver worden gedreven dat een land naar een volslagen chaos afglijdt en er van een staat nog amper sprake is. Als alle beleidsorganen wegvallen en de bevolking overgeleverd is aan het blinde geweld van elkaar bestrijdende milities, is er hoegenaamd geen uitzicht meer op lotsverbetering. In een dergelijke situatie is migratie een redelijke optie, waar je niet lang over nadenkt. | |
Malthus en Hong Liang KiHet is niet de eerste maal in de wereldgeschiedenis dat een niet controleerbare bevolkingstoename voor spanningen zorgt. De huidige wanverhouding tussen de toenemende bevolking en de beschikbare arbeidsplaatsen baart de mensheid evenveel zorgen als die tussen de bevolkingsgroei en de voedselvoorzieningen twee eeuwen terug. Op een dergelijke wanverhouding wees in 1798 de Engelse predikant Thomas Robert Malthus. Uitgaande van de onblusbare aantrekkingskracht tussen de | |
[pagina 249]
| |
geslachten, zag hij de wereldbevolking stijgen volgens een meetkundige reeks, terwijl de voedselproductie slechts volgens een rekenkundige reeks toenamGa naar eind[2]. De bebouwbare gronden zijn beperkt, en daarom is ook de voedselproductie beperkt. Malthus zag als enige uitweg het afremmen van de bevolkingstoename door een aantal controlemechanismen’ die een onevenwichtige situatie moesten voorkomen. Morele zelfbeheersing was het sleutelwoord: niet of laattijdig huwen en het geslachtsverkeer uitstellen. Al iets vroeger (1793) formuleerde Hong Liang Ki in China op vrijwel identieke wijze dezelfde wet als Malthus. Beiden verwoordden hetzelfde verband tussen de groei van de bevolking, de grenzen van de voedselvoorziening en de moeilijkheden die daaruit voortvloeien. Zij trokken daaruit echter niet dezelfde conclusies. Terwijl Malthus voorstelde de geboorten te beperken, pleitte Hong Liang Ki voor een pragmatischer en haalbaarder oplossing: emigratie naar de toen nog schaars bevolkte gebieden in het ZuidenGa naar eind[3]. Toen de snelle demografische groei het Europa van na de industriële revolutie met een bevolkingsoverschot confronteerde, lieten de politieke verantwoordelijken zich niet leiden door de voorstellen van Malthus, maar ‘de facto’ door die van Hong Liang Ki. Europese mogendheden zoals het Verenigd Koninkrijk hebben in de negentiende eeuw een bewuste emigratiepolitiek gevoerd om de druk van de (sociale) ketel te halen. Het beloofde land lag (voornamelijk) in het Westen: Amerika. | |
Emigratie als veiligheidsklepDe demografische explosie waarmee de derde wereld zich nu geconfronteerd ziet, stelt de politieke verantwoordelijken voor aanzienlijke problemen. De veiligheidsklep die emigratie is, werkt niet meer op dezelfde wijze als enkele eeuwen geleden: er zijn nauwelijks nog schaars bevolkte gebieden waar de overtollige bevolking naartoe kan. Integendeel, het dichtbevolkte en moeilijk toegankelijke industriële Noorden vormt de belangrijkste attractiepool. Desondanks blijft een bewuste emigratiepolitiek een van de weinige veiligheidskleppen waarover de machthebbers van landen met grote groepen verpauperde werklozen nog beschikken. Een emigrant betekent niet alleen een maag en een werkloze minder, maar eveneens een arbeidskracht die door zijn buitenlandse activiteit voor transfers zorgt en zodoende bijdraagt tot het nationaal inkomen. Die transfers zijn belangrijk en vertegenwoordigen voor heel wat emigratielanden een substantieel deel van het nationaal inkomen. Toch zijn ze lang niet voldoende om de economie in het Zuiden weer op gang te helpen. Ook van ontwikkelingshulp, hoe noodzakelijk ook, mag niet al te veel worden verwacht. Ook niet als de geïndustrialiseerde landen plots heel genereus hun bijdragen zouden optrekken en de reeds decen- | |
[pagina 250]
| |
nia geleden afgesproken 0,7 % van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking zouden besteden, - een percentage dat maar door een handvol landen wordt gehaald! In 1991 stelde Jan Tinbergen, grondlegger van de econometrie en in 1969 Nobelprijswinnaar economie, dat het, bij gelijke inspanningen, nog 538 jaar zal duren eer de derdewereldlanden het welvaartsniveau van de ontwikkelde landen zullen halen. Vijf eeuwen wachten biedt niet echt perspectief. Wie dit geduld niet kunnen opbrengen, zetten koers naar welvarender gebieden en dienen zich daar aan als immigranten. | |
Ontwikkeling en migratieDe relatie tussen economische ontwikkeling en internationale migratie is complex en bevat een aantal paradoxen. Economische groei heeft op migratie een andere invloed op korte dan op lange termijn. Die tegenstelling noemt men de J-curve paradox. Historische ervaringen van een aantal Europese landen, zoals Duitsland, Engeland en Zweden, maar ook van Japan, leren dat, althans in het verleden, de drang om te migreren op korte termijn getemperd werd door o.a. meer werkgelegenheid, hogere lonen, en meer overheidsmiddelen voor de gezondheidszorg en het onderwijs. Er zijn echter andere, zelfs recenter historische voorbeelden, waaruit blijkt dat de geneigdheid om te migreren wel eens zou kunnen toenemen door een (te) snelle economische groei, die de bestaande sociale en economische orde gemakkelijk ontwricht. Rurale ontwikkeling en modernisering van de landbouwtechnieken verhogen de productiviteit, maar gaan gepaard met de vernietiging van het sociale weefsel en heersende economische verhoudingen. Dat brengt dan een vlucht naar de steden, of soms zelfs onmiddellijk naar het buitenland mee. De snelle groei van de steden leidt tot een verzadigde arbeidsmarkt en heel wat teleurgestelde verwachtingen, bij mensen die anderzijds tegelijk toegang krijgen tot meer informatie. Bovendien nemen de kosten van internationale reizen gestadig af, terwijl de inkomens stijgen. Plots wordt het dan voor velen mogelijk migratie naar het buitenland te overwegen. Op lange termijn is economische ontwikkeling noodzakelijk om internationale migratie tegen te gaan, maar op korte termijn lijkt het internationale migratie eerder aan te moedigen dan af te remmen. | |
Vesting Europa: de boot zit volWat er ook gebeurt, het lijkt erop dat in de nabije toekomst het aantal vrijwillige of gedwongen migranten zal blijven toenemen en beduidend hoger zal liggen dan het aantal nieuwkomers dat de rijke landen bereid zijn te ontvangen. Hoe zullen de onthaallanden hierop reageren? Groeit er uiteindelijk toch een politieke wil om het vraagstuk aan te pakken, of | |
[pagina 251]
| |
zullen racisme en xenofobie een nieuw ‘ijzeren gordijn’ neerlaten om het welvarende deel van de wereld af te schermen, net nu het historische IJzeren Gordijn naar de schroothoop der geschiedenis is verwezen? Krijgt Europa zijn ‘gemeenschappelijke Europese Huis’, of wordt het een burcht voor een geprivilegieerde minderheid, een ‘Vesting Europa’? Philip Rudge lanceerde die uitdrukking in 1986, in een artikel over de toenemende verstrenging van de asielwetgevingGa naar eind[4]. Daarin stelde hij vast dat vluchtelingen meer en meer voorgesteld worden ‘niet als mensen in nood, maar als mensen die voor een bedreiging van de stand van zaken zorgen; zij hebben geen probleem, zij zijn een probleem’. Sinds 1986 is de betreffende overheidsregulering nog strenger geworden. Uit vrees voor een oncontroleerbare toevloed van migranten uit de derde wereld sluiten meer en meer geïndustrialiseerde landen hun grenzen. Daardoor komt het asielrecht zelf onder druk te staan. De getroffen maatregelen gaan ervan uit dat migratiebewegingen afgeremd kunnen worden door grenscontroles, afspraken i.v.m. het visumbeleid, enz. Uit de praktijk blijkt echter dat zulke maatregelen verre van doeltreffend zijn: de migratiedynamiek wordt bepaald door omstandigheden waarop de besluitvormers in individuele immigratielanden weinig vat hebben. Of, om het met de woorden van Tomas Hammar te zeggen, migratie- en vluchtelingenstromen volgen bepaalde patronen, maar die stemmen zelden overeen met de voorstellingen die uitgedacht worden door regeringen en besproken worden in parlementenGa naar eind[5]. ‘Migratie’ is dus, zowel voor het meer welvarende Noorden als voor het arme Zuiden een immense uitdaging, waarvoor men vaker de metafoor van de reddingsboot gebruikt. Een reddingsboot heeft zoveel schipbreukelingen aan boord genomen dat de grens van zijn capaciteit is bereikt. Zodra een drenkeling zich aan de boot vastklampt, staan de inzittenden voor een dilemma: hem onder hun ogen laten verdrinken, of hem opnemen en met z'n allen ten onder gaan. Een moreel verscheurende keuze. Als je die metafoor op de situatie van de geïndustrialiseerde wereld toepast, lijkt er toch iets mank te lopen. In vele lage-inkomenslanden staan vluchtelingen samen met de autochtonen in de rij voor de sowieso al schaarse banen, beperkte dienstverlening en huisvesting. Daardoor wordt het reeds precaire economische, sociale en ecologische evenwicht nog verder bedreigd, ook als er geen etnische of religieuze spanningen bij komen. Dat geldt niet voor de geïndustrialiseerde landen. Die zijn misschien wel dichter bevolkt dan de meeste ontwikkelingslanden, en hun mogelijkheden om migranten op te nemen zijn allicht ook niet onbegrensd. Maar in Europa worden het economisch, sociaal en ecologisch systeem en de infrastructuur niet dermate belast, dat je kunt zeggen: de boot zit vol. Hans Magnus Enzensberger heeft een beter beeld gevonden: dat van de treincoupé. Zoals bekend hebben reizigers de neiging hun tijdelijk | |
[pagina 252]
| |
onderkomen zonder enige vorm van empathie hardnekkig te verdedigen tegen later opgestapte medereizigersGa naar eind[6]. De reizigers staan nochtans niet zoals de drenkelingen voor een moreel dilemma. Hier is het geen kwestie van overleven, alleen een kwestie van comfort. Neem een andere houding aan, en meteen verdwijnt wat als een onoverkomelijke moeilijkheid werd gezien. Die keuze is de drenkelingen in de overvolle boot niet gegeven: een verandering van houding verhoogt de opnamecapaciteit van de reddingsboot niet. | |
Objectieve en subjectieve moeilijkhedenIn het Westen is de invloed van de migranten op het sociaal-economisch stelsel relatief gering, en toch hanteren verontruste burgers tegen hun aanwezigheid dezelfde argumenten als in de derde wereld. Het idee dat migranten het werk afnemen van de autochtonen is gemeengoed geworden. De mening dat zij niet geïntegreerd kunnen worden en dat zij zich anti-sociaal gedragen - zij leven van de sociale zekerheid en er is onder hen veel criminaliteit - leidt tot de overtuiging dat immigratie in een aantal westerse landen een kritisch niveau heeft bereikt. De langzaam bereikte sociale verworvenheden zouden er daardoor op de helling staan. In vele landen leeft de vrees dat een stijging van het aantal immigranten een gevaar vormt voor de binnenlandse veiligheid en stabiliteit, en tot een breuk in het sociale en politieke evenwicht kan leiden. De migratieproblematiek heeft een subjectieve en een objectieve kant. Beide aspecten staan niet tegenover elkaar, maar zijn de uitersten van een continuum. Het subjectieve (of kwalitatieve) aspect betreft wat er omgaat in de hoofden van de burgers - hoe zij de veranderende situatie percipiëren. Het objectieve (of kwantitatieve) element slaat op het effectief toenemende aantal migranten, waarmee terdege rekening moet worden gehouden. Moeilijkheden van kwalitatieve aard kunnen worden opgelost door een veranderende houding. In de preambule van de constitutie van de UNESCO staat dit mooi verwoord. Al hebben de gevleugelde woorden van de Amerikaanse dichter, staatsman en professor Archibald Macleish oorspronkelijk alleen op de oorlog betrekking, toch geven ze ook in een notendop een deel van onze problematiek weer: ‘Since wars began in the minds of men, it is in the minds of men that the defences of peace must be constructed’Ga naar eind[7]. Ook de Europese migratieproblematiek moet op dat niveau aangepakt worden, - in de mentaliteit van de bevolking. Om nu het kwantitatieve aspect, de reële migratiedruk te lijf te gaan, is echter meer nodig dan een nieuwe mentaliteit. Ook structurele veranderingen zijn noodzakelijk. Uit historische studies blijkt dat de houding tegenover migranten met de conjunctuurschommelingen mee-evolueert. In periodes van economische recessie overheerst een negatief beeld van migranten. Op het einde | |
[pagina 253]
| |
van de twintigste eeuw zitten we in zo'n fase. Het succes van extreemrechts is er een symptoom van. Racisme en xenofobie hebben weer vaste grond onder de voeten gekregen. Er zijn veel verklaringsmodellen voor het verschijnsel vreemdelingenhaat, maar vrijwel iedereen is het erover eens dat het met angst te maken heeft: angst voor migranten, angst voor de toekomst, en de vrees dat een deel van de rijkdom zal moeten worden gedeeld. Daar komt nog bij dat de nieuwe migranten veelal afkomstig zijn uit landen met een andere culturele en religieuze traditie. Zij vormen zichtbare minderheden. Vreemdelingenhaat heeft echter weinig met getallen te maken, en meer met de vrees dat de situatie uit de hand loopt. Als de bevolking erop vertrouwt dat de migratie onder controle is, kunnen zelfs grote groepen asielzoekers en migranten geïntegreerd worden. Als dat vertrouwen ontbreekt, kunnen zelfs kleine aantallen leiden tot racisme en vreemdelingenhaat. | |
Inclusie of exclusie: een migratiebeleid voor de eenentwintigste eeuwDe officiële reactie op de toestroom van migranten is in Europa, en meer en meer ook in Noord-Amerika, nogal ambigu. De overheden lijken te aarzelen tussen een liberale, tolerante houding en een restrictief beleid. Zij balanceren tussen inclusie en exclusie. Op dit ogenblik gaat de trend in de richting van exclusie, wat leidt tot een erg restrictief migratie- en vluchtelingenbeleid. Die trend kan op langere termijn omslaan in zijn tegendeel, maar dat lijkt op korte termijn alleszins weinig waarschijnlijk, gezien de dominerende, nationalistisch geïnspireerde tendens. Het is afwachten wat de toekomst brengt. De oproep van het Verbond van Belgische Ondernemingen vorig jaar, om de grenzen voorzichtig opnieuw open te zetten, wijst er echter op dat er ook krachten aan het werk zijn die staan voor een toleranter, inclusief beleid. Mede door de demografische evolutie in de geïndustrialiseerde landen kan de algemene houding snel veranderen. Er worden te weinig kinderen geboren en de bevolking veroudert. Het Franse Nationale Bureau voor de Statistiek berekende reeds een tiental jaren geleden dat Frankrijk tegen 2010 behoefte zal hebben aan nieuwe migranten. Hiermee liepen de Fransen vooruit op de recente prognose van experts van de Verenigde Naties, dat de meeste Europese landen vanaf ongeveer 2025 grote aantallen immigranten nodig zullen hebben om de actieve bevolking op peil te houden. De cijfers zijn frappant: als het geboortecijfer blijft afnemen, zou Europa een beroep moeten doen op 135 miljoen nieuwe migranten. Tegenover die situatie staat de geweldige bevolkingstoename van de ontwikkelingslanden, wat meteen een enorm migratiepotentieel betekent. Toch passen de stukjes van de puzzel niet vanzelf in elkaar. Ten eerste | |
[pagina 254]
| |
biedt immigratie slechts een tijdelijke oplossing voor de dalende nataliteit, want ook migranten worden ouder. Ten tweede zijn de ontwikkelingslanden niet gediend met om het even welke emigratie. Zij zullen liever laaggeschoolden zien vertrekken, terwijl het Westen vooral hooggekwalificeerde arbeiders zal willen aantrekken, om de welvaart in stand te houden. Maar de ontwikkelingslanden zullen die zelf nodig hebben, anders komen ze zelf niet vooruit. Op de mondiale arbeidsmarkt botst de verdeling van de krachten aldus op een ethische grens. Het migratiebeleid is sinds het midden van de jaren zeventig in belangrijke mate herleid tot een asielbeleid, met als gevolg dat de asielvoorzieningen zwaar overbelast worden. Een verscherping van de criteria om als vluchteling toegelaten te worden, kan mogelijk het aantal asielaanvragen doen dalen, maar kan evengoed leiden tot een stijging van het aantal illegale migranten. Noch een overbelast asielsysteem noch illegale migratie zijn wenselijk. Zij kunnen echter gedeeltelijk voorkomen worden door een migratiebeleid dat op meerdere pijlers steunt: familiehereniging, asielrecht, een humanitair statuut voor oorlogsvluchtelingen die niet kunnen worden toegelaten onder het vluchtelingenverdrag, en, ten slotte, opnieuw een beperkte arbeidsmigratie. Een al dan niet roterend quotasysteem lijkt op het eerste gezicht het best geschikt. Als er niet ook laaggeschoolden toegelaten worden, zal de illegale migratie waarschijnlijk nauwelijks afnemen. Uit ervaringen uit het verleden blijkt dat het nuttig kan zijn ook een apart systeem voor studenten op te zetten. Hoe dan ook, in een samenleving als de onze zal er steeds een residu van illegalen zijn, en de regularisering van hun situatie is een blijvende opdracht. Een migratiebeleid dat met al die factoren rekening houdt, zal een stuk dynamischer kunnen reageren op de wisselende omstandigheden dan in het verleden het geval was. |
|