Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Stefaan Marysse
| |
[pagina 235]
| |
Vervolgens zijn ze relatief, omdat zonder min of meer verholen hulp uit het buitenland (belang van de mijnen, de VS, internationale financiële instellingen) de oorlog niet tot stand had kunnen komen’Ga naar eind[3]. Helaas is deze analyse door de feiten bewaarheid. Zo heeft president Kabila, die door de aanwezigheid van een Rwandees-Oegandees leger in het nauw gedreven was, moeten kiezen voor een nieuwe oorlog om zich te legitimeren. Hij heeft echter vriend en vijand verbaasd door op zeer korte tijd buitenlandse Afrikaanse troepen te mobiliseren. De term ‘Afrikaanse ontvoogding’ - gebruikt door de Amerikaanse diplomatie en door de opvolger van Mandela, T. Mbeki - is nog steeds een eufemisme. Al merken we dat er een nieuw Afrikaans tijdperk op til is, het is voorlopig passender van barensweeën te spreken, om het moeizame proces te benoemen waardoor Afrika probeert zijn toekomst te beheersen. Hoe hebben de Afrikaanse leiders deze eerste internationale oorlog gefinancierd? Daarover kun je alleen maar speculeren, omdat de ware financieringsbronnen als een staatsgeheim verborgen worden gehouden. Toch is het niet moeilijk een aantal dubieuze praktijken te achterhalen: wapenleveringen als witwasoperaties, het spelen met de verwisselbaarheid (de zgn. fungibiliteit) van hulpfondsen (Rwanda), financiering door het nationaal budget (Zimbabwe), en het bijdrukken van bankbiljetten. Het naspeuren van die financieringsbronnen is belangrijk om te weten te komen waarom het uiteindelijk tot een oorlog gekomen is. | |
Drijfveren, kosten en financiering in het Congo van KabilaMilitaire posities van de allianties in februari 1999 en nood aan financiering. In februari 1999, na zes maanden oorlog, was het onmogelijk het verdere verloop van de oorlog te voorspellen. Nadat Kabila de Rwandese troepen en de generale staf in juli 1998 naar huis had gestuurd, waren er onmiddellijk twee fronten ontstaan: een alliantie van Rwandees-Oegandese strijdkrachten, die zoals gewoonlijk eerst elke inmenging ontkenden, en binnenlandse tegenstanders van Kabila. In augustus en september 1998 worden de opstandelingen, voornamelijk Rwandese Tutsi's, de grootste vijand van de inwoners van Kinshasa. Zij hadden namelijk de elektriciteitskabels naar de stad doorgesneden en de toevoer van voedsel geblokkeerd. Dankzij de steun van Zimbabwe en Angola weet Kabila de strijd op het westfront te winnen, en slaagt hij erin aanvaard te worden door het merendeel van Kinshasa. Op het oostfront kent hij minder succes, en meer dan een derde van het gebied zal gecontroleerd worden door de opstandige troepen. In het Noorden zal Gemena (provincie Equateur) in de handen vallen van een alliantie tussen zoon Bemba die aan het hoofd staat van de MLC (Mouvement pour la Libération du Congo) en de Oegandese troepen. In het centrum | |
[pagina 236]
| |
controleren de opstandelingen Kisangani en de verbindingswegen naar Kigali en de belangrijke steden in Kivu. Eind januari wordt ook Lubao, de havenstad van de provincie Kasaï en de diamantstreek, door de opstandelingen veroverd. In het Zuiden controleren ze de streek van de meren, en vormen ze vandaaruit een bedreiging voor de provincie Katanga. Toch moet de militaire draagwijdte van de opstandelingen genuanceerd worden: ze controleren voornamelijk de steden en de grote wegen in bezet gebied. In de provincie Kivu bijvoorbeeld wordt het platteland beheerst door de Maï-Maï (een stam die zich tegen de Oegandese opstandelingen heeft gekant). Bovendien zijn de opstandelingen zelf onderling verdeeld: er zijn onder de Congolese rebellen twisten geweest over een aantal bevoegdheden; ook waren er gewelddadigheden tussen de Banya-mulenge soldaten te Uvira en de Rwandese troepen, die van afpersing werden beschuldigd. In januari 1999 lukt het de Oegandese president Museveni de disparate groep van opstandelingen een te maken. Ook in het kamp van Kabila heeft onzekerheid geheerst omtrent zijn bondgenoten. De Zimbabwaanse president, die de beslissing om zich in de oorlog te engageren weliswaar overeenkomstig de Grondwet, maar bijna zonder enige raadpleging heeft genomen, stuit meer en meer op verzet bij de publieke opinie, wegens interne budgettaire moeilijkheden. Het Angola van Dos Santos is in een burgeroorlog verwikkeld met de Unita van Jonas Savimbi, die het gebied langs de grens met Congo bezet op zo'n honderd kilometer van de Angolese hoofdstad Matadi. Daarom zal president Dos Santos in de toekomst voornamelijk de nationale belangen moeten verdedigen. De nakende terugtrekking van de bondgenoten van Kabila (Angola en Zimbabwe) heeft geleid tot een staakt-het-vuren en een vredesverdrag tussen de strijdende partijen. Uit dit overzicht van de militaire situatie blijkt voldoende, dat beide kampen scheuren vertonen en niet in staat zijn een uitweg te bieden. De oorlog lijkt vast te lopen in een impasse, die je ‘somalisering’ kunt noemen: terwijl aan de ene kant disparate groepen volop aan het plunderen slaan, dreigen vreemde naties aan de andere kant een gebied binnen te dringen, echter zonder het te controleren. Waar haalden de strijdende partijen het geld vandaan om de oorlog te betalen? Het uitbetalen van de soldijen alleen al heeft de Democratische Republiek Congo een kwart van het nationaal budget gekost. De uitgaven voor de militaire uitrusting kwamen daarbovenop. Vermoedelijk slorpte de oorlog twee derde van het nationaal budget op.
De financieringsmechanismen in het kamp van Kabila. Aangezien president Kabila wat er overblijft van het staatsapparaat controleert, zal hij vanzelfsprekend zijn positie gebruiken om de oorlog te financieren. Daartoe beschikt hij over meerdere middelen. Ten eerste, de biljettenpers. | |
[pagina 237]
| |
Aangezien het merendeel van de oorlogsuitgaven gebeurt in deviezen, is het echter aangewezen de nationale munt om te zetten in deviezen; dat wordt bereikt door de houders van deviezen - de zogenaamde ‘cambisten’ - te dwingen hun deviezen te verkopen aan lage prijzen. Het wetsbesluit van januari 1998, dat verbiedt deviezen te verkopen op de vrije markt, die voordien gecontroleerd werd door de cambisten, wordt dan ook beschouwd als een tweede financieringsmechanisme. Tegelijkertijd heeft de regering maatregelen getroffen om de productie van edele metalen en diamanten beter te controleren en te belasten, door een ‘bourse de matières précieuses’ op te richten en buitenlandse diamanthandelaars weg te sturen. Ten vierde heeft de regering gebruik kunnen maken van giften en leningen uit verdachte bronnen.
Verlies van autonomie van de centrale bank. Een van de verdiensten van de regering Kabila, na de val van Mobutu, is zeker geweest het intomen van de hyperinflatie door de jaarlijkse stijging van de prijzen te beperken tot 5,8%. Die krachttoer was te danken aan de stijgende autonomie van de centrale bank. De monetaire stabiliteit werd gerealiseerd door het invriezen van de monetaire massa en door een stabiel regeringsbudget. Deze macro-economische heldendaad werd bereikt door de bedrijven die nog functioneerden te belasten, - het enige wat nog te belasten viel! Deze verstikking van de moderne sector heeft het BBP nog doen dalen met 6,4%. Het rigorisme in het macro-economische beheer was hoogstwaarschijnlijk bedoeld om internationale geldschieters te imponeren. Het heeft ook de deur geopend voor de monetaire hervorming van juli 1998, waardoor drie monetaire zones die met verschillende wisselkoersen en bankbiljetten werkten, samensmolten. Op 30 juni werd de nieuwe Congolese frank ingevoerd tegen een wisselkoers van één franc congolais voor 100.000 nouveaux zaïres of 0,7 dollar. Helaas heeft de nieuwe oorlog spoedig een einde gemaakt aan de korte periode van orthodox macro-economisch beheer en aan de autonomie van de centrale bank. Om aan haar financieringsbehoeften tegemoet te komen, legde de regering-Kabila in een wetsbesluit de waarde van de Congolese frank tegenover de dollar vast: 2,4 francs congolais voor een dollar, in plaats van 4,2 op de vrije markt. Zo kon de regering dollars krijgen tegen een zeer gunstige wisselkoers. Omdat de gouverneur van de centrale bank er niet mee akkoord ging, werd hij met enkele medewerkers aangehouden, onder voorwendsel dat zij een betaalopdracht van 17 miljoen dollar aan de staat Zimbabwe niet hadden uitgevoerd. Prompt werd de centrale bank onder regeringstoezicht geplaatst en een raad van beheer opgericht, bestaande uit ministers van de regering-Kabila. | |
[pagina 238]
| |
Een poging tot controle van de grondstoffenhandel. De officiële export van goud bedraagt volgens de cijfers van het CNE (Centre National d'Expertise des Substances Minérales Précieuses) zo'n 150 kilogram (1,06 miljoen dollar), terwijl de frauduleuze export geraamd wordt op 6000 kilo. Dit betekent een verlies aan deviezen van 41 miljoen dollar. De afwijking tussen de officiële en de frauduleuze export valt daaruit te verklaren dat de exploitatie van het goud gecontroleerd wordt door de rebellen. Toch is het vooral de diamant die van enig (strategisch) belang is voor Congo. In 1998 werd er officieel voor 448 miljoen dollar aan diamanten uitgevoerd (wat neerkomt op 60% van de totale export van het land). De centrale bank berekent dat de export van diamanten feitelijk zo'n 750 miljoen dollar bedraagt. Naar onze voorzichtige schatting moet dat cijfer 1200 miljoen dollar zijn. Precieze getallen zijn moeilijk op te geven, want grote hoeveelheden worden uitgevoerd via Congo-Brazaville, dat geen diamantrijke gebieden bezit. Komen de diamanten die in Brazaville verkocht worden, van Angola of van Congo-Kinshasa? Overigens, de rol van Congo-Brazaville wordt geleidelijk door Oeganda en Rwanda overgenomen: er komen alsmaar diamanthandelaars bij in Kigali en Kampala. Dat wijst erop dat er steeds meer diamanten gevonden worden in de streek van Kisangani, die door de rebellen wordt gecontroleerd. De controle over de diamanthandel is in de huidige oorlogsomstandigheden een cruciale kwestie. Diamanten delven en vervoeren is goedkoop, en vereist geen stabiele situatie. Integendeel, wie bij de diamanthandel betrokken is, heeft er alle voordeel bij dat de oorlog voortduurt. Dan zijn frauduleuze transacties veel gemakkelijker. Allicht wil de regering-Kabila vermijden dat het oostelijke deel van Kasaï in de handen van de rebellen valt, om de controle over de diamanthandel niet te verliezen. In januari 1999 kwam er een wetsbesluit dat de regering de bevoegdheid gaf een naamloze vennootschap op te richten, de Bourse Congolaise des Matières précieuses, om de diamanthandel volledig te controleren. Buitenlandse handelaars werden verplicht hun huizen te sluiten. En Congolese handelaars moeten zich schikken naar de eisen van de beurs, die niets meer is dan een poging om de diamanthandel zo veel mogelijk te controleren en te belasten. Het is billijk dat een land zich zijn natuurlijke rijkdommen ten nutte maakt. Maar is het wel verstandig dat een regering haar wil oplegt zonder raadpleging van de betrokken partijen? En kan ze zomaar buitenlandse koophuizen verbieden? Opnieuw maakt de regering-Kabila zich schuldig aan een slecht begrepen nationalisme, dat de internationale gemeenschap aan de betrouwbaarheid van haar economisch beleid doet twijfelen.
Contracten, giften en leningen onder Kabila. Giften en leningen zijn een bijkomende bron van oorlogsfinanciering. Een van de wrijvingen met | |
[pagina 239]
| |
de gouverneur van de centrale bank kwam voort uit diens weigering borg te staan voor kredietverleningen uit Saoedi-Arabië en Argentinië, betreffende reusachtige bedragen. Er zou zo'n 3 miljard dollar aan Congo worden geleend, - dat is tien keer de waarde van het nationaal budget (300 miljoen dollar). Geldschieters die zulk een risico nemen, zijn vermoedelijk niet in staat hun geld op een andere manier te investeren (hetgeen wijst op witwasoperaties). Hoe dan ook, de pers heeft in Kinshasa laten weten dat er tweehonderd kanonneerboten en een aantal Migs 23 zijn aangekochtGa naar eind[4]. Maar, ook als er gewonnen wordt, zal de overwinning bitter smaken: de bevolking moet uiteindelijk zelf de oorlog betalen, door inflatie en armoede. | |
Drijfveren, kosten en financiering bij de rebellenBij de rebellen gebeurt de oorlogsfinanciering voornamelijk langs drie wegen: zij krijgen financiële steun van de tegenstanders van Kabila (de vroegere voorstanders van Mobutu en diegenen die in het eerste regeringsjaar van Kabila zijn afgezet); zij laten hun soldaten de bevolking plunderen en, derde en belangrijkste bron van inkomsten, zij controleren de goud- en diamantstreken. De opbrengst daarvan moet wel gedeeld worden tussen de rebellen en de andere strijdmachten van de invasie. De 42 miljoen dollar die de goudhandel oplevert, dekken lang niet alle kosten van de interventie. Maar de natuurlijke rijkdommen zorgen wel voor de persoonlijke verrijking van de rebellenleiders. De draagwijdte van de diamanthandel in het door de rebellen bezette gebied blijft een goed verborgen geheim. Maar de Beers heeft in Kigali een bijhuis geopend, en dat is op zich al een indicatie... De financiering van de Oegandese en Rwandese troepen is maar gedeeltelijk in het nationale budget na te trekken, als gevolg van de fungibiliteit van overheidsbestedingen en internationale hulpverlening. Het ministerie van Financiën van Oeganda schat de militaire uitgaven tussen 150 miljoen en 350 miljoen dollar, wat een kwart tot de helft van het nationaal budget zou bedragen. In Rwanda worden de oorlogskosten gedragen door het budget voor oorlogsuitgaven, dat sinds de machtsovername van het FPR zo'n 50% zou bedragen van het nationaal budget. Voor een gedeelte wordt de oorlog gefinancierd door internationale geldschieters, aangezien de internationale hulp 51,2% van het nationaal inkomen uitmaakt, - een hoogtepunt; dat kapitaal wordt dus vermoedelijk ten dele gebruikt om aan oorlogsfinanciering te doen. Voor Rwanda en Oeganda moeten we een onderscheid maken tussen hun ware intenties en de redenen die ze aanvoeren om militair tussenbeide te komen. Na een maandenlange ontkenning gaven Paul Kagame, de sterke man in Rwanda, en president Museveni op een persconferentie en op een officiële bijeenkomst in oktober 1998Ga naar eind[5] uiteindelijk toch toe dat | |
[pagina 240]
| |
Oeganda en Rwanda met troepen in Congo aanwezig waren, ‘om de grenzen te beveiligen en een genocide te voorkomen’. De journalist Fideri heeft echter terecht de vraag gesteld, waarom het nodig is een ‘veiligheidsstrook’ van 1250 km te verdedigen ter hoogte van Kisangani. En, wie heeft er gemoord in Kivu en in de wouden van Maniéma en Equateur, toen ook Oeganda en Rwanda Kabila steunden tijdens de eerste bevrijdingsoorlog?Ga naar eind[6] Op de bijeenkomst van oktober werden aan president Museveni vragen gesteld over de chefs van het Oegandese leger, die door de Rwandese van fraude en corruptie beschuldigd werden. Eerder had de Oegandese pers echter al het gebrek aan discipline, de arrogantie en de persoonlijke verrijking van de Rwandese officieren aangeklaagd. Als beide bondgenoten elkaar aldus bekritiseren, lijkt er meer op het spel te staan dan enkel het beveiligen van grenzen. Het goud en de diamanten zouden kunnen verklaren waarom Oeganda zo ver in het Congolese gebied binnendringt en waarom Oeganda en Rwanda elkaar de militaire bevoegdheid over Kisangani betwisten. | |
Drijfveren, kosten en financiering van de bondgenoten van KabilaDat nu ook Zimbabwe zich met 8500 manschappen in de strijd mengt om Lubumbashi en Mbuyi-Mayi (de twee voornaamste mijncentra van Congo), is vreemd: in tegenstelling tot Angola heeft Zimbabwe geen grenzen te verdedigen. Om de interventie te rechtvaardigen geeft president Mugabe twee redenen op. Ten eerste is Congo lid van de economische unie van de zuidelijke Afrikaanse staten, en kan het als dusdanig de militaire hulp inroepen van de andere lidstaten van de unie. Aangezien Mugabe de voorzitter was van de veiligheidsraad, zag hij zich genoodzaakt militair in te grijpen. Grondwettelijk had de president het recht die beslissing te nemen zonder raadpleging van het parlement, maar het blijft de vraag of het politiek een verstandige beslissing was. Het tweede argument van Mugabe betrof de stabiliteit van de grenzen. Die mogen niet voortdurend aan verschuivingen onderhevig zijn, telkens wanneer een gewapende strijdmacht profiteert van de militaire zwakheid van een land in heropbouw om het aan te vallen. Aangezien er in het nationaal budget geen sporen te vinden waren van de militaire interventie, heeft de Zimbabwaanse minister van Financiën zich moeten verantwoorden in een ontmoeting met het IMF. Klaarblijkelijk heeft de Zimbabwaanse regering het IMF weten te overtuigen. De inhoud van de ontmoeting werd niet bekendgemaakt. Uit een aantal samengeraapte gegevens blijkt echter dat de oorlog voor een groot deel gefinancierd werd door Congo. Zo zou er in januari zeventien miljoen dollar betaald zijn door Kabila. Ook kreeg Zimbabwe in ruil voor zijn inzet de toestemming om de mijn van Likasi te exploiteren. Bovendien | |
[pagina 241]
| |
betaalde Kabila 57 miljoen dollar aan de Zimbabwe Defence Industries voor de levering van oorlogsgoederen. Ook als men daar de overige handelscontracten tussen Congo en Zimbabwe, ten belope van zo'n 66,4 miljoen dollar bijrekent, is het saldo voor Zimbabwe toch negatief. De oorlog kost Zimbabwe immers één miljoen dollar per dag, heel wat meer dan wat hij binnenbrengt. Waarom is Zimbabwe dan tussenbeide gekomen? De Wall Street Journal heeft inmiddels geruchten van vriendjespolitiek en corruptie bevestigdGa naar eind[7]. Er zouden vooral zaken gedaan worden door openbare ondernemingen die onderlinge banden hebben. Zo zou T. Gara, de neef van Mugabe en vice-minister van Binnenlandse Zaken, in Congo bedrijvig zijn met zijn onderneming Negondo. De generaal-majoor van de gewapende Zimbabwaanse strijdmachten in Congo is tegelijk de baas van een transportfirma die goederen uit Zimbabwe naar Congo vervoert. Er zijn nog meer voorbeelden van vermenging van politieke en persoonlijke belangen. Achter het officiële discours gaan dus meerdere belangen schuil. Dat bv. Namibië - zij het in mindere mate - aan de interventie deelneemt, duidt op een persoonlijke band tussen president Mugabe en president Nujoma. De hulp van Tchad aan Kabila is het resultaat van een vriendschapsrelatie tussen hem en Khaddafi, die de interventie van Tchad zou bekostigen. Ook geopolitieke overwegingen spelen mee. Als de as Kabila-Khaddafi-Soedan gerealiseerd wordt, is het mogelijk dat de VS daar een reden in zullen zien om de as Kagame-Museveni te steunen. | |
Geopolitiek en de eerste internationale Afrikaanse oorlogWat is de rol van de internationale gemeenschap in deze eerste internationale Afrikaanse oorlog? Daarover gaan de meningen uiteen. Een eerste stelling beweert dat het Westen hoegenaamd geen belangstelling meer heeft voor een continent waarvan het aandeel in de wereldhandel zoals vermeld gedaald is tot 1,5%. Vanwege het klimaat van onzekerheid en de lage rendabiliteit trekken buitenlandse investeerders liever elders naartoe. De desinteresse van de oude grootmachten maakt plaats voor nieuwe belangenconflicten onder de Afrikaanse staten zelf. Daartegenover staat de stelling dat de strijdende Afrikaanse regimes eigenlijk gedirigeerd worden door westerse politiek-economische belangen, en aldus een tweede plundering door het Westen verhullen. De theorie van een internationaal complot wordt het felst verdedigd door het blad Executive Intelligence Review, dat uitgegeven wordt door de politieke stichting Lyndon H. Larouche. Titels zoals ‘Africa: looting for Bush, Inc.’ en ‘The British royal family at work: mass death in Rwanda’, en verhalen over persoonlijke banden tussen multinationals en invloedrijke personen, zorgen voor heel wat weerklankGa naar eind[8]. Verdacht vindt men de | |
[pagina 242]
| |
razendsnelle promotie van oud-president Bush binnen de Barrick Gold Cy., thans de tweede grootste goudproducent. Even verdacht zijn duistere banden tussen enerzijds multinationals als Barrick en Anglo American, alomtegenwoordig in de exploitatie van de mijnen in Afrika, en anderzijds het Britse koningshuis en organisaties die als dekmantel dienen, zoals het WWF. Die stelling van een internationaal complot gaat duidelijk te ver: ook multinationals hebben vaak tegengestelde belangen, en ze zijn niet altijd in staat de diverse internationale en nationale instellingen in hun logica in te schakelen. Even naïef is de tegengestelde bewering, dat er geen enkele gecoördineerde strategie zou bestaan tussen de invloedrijke personen van de multinationals, de internationale instellingen, de geldschieters en de nationale Afrikaanse instanties. De strategieën die zij volgen, soms synergetisch, soms niet, leiden tot steeds wisselende allianties. Toch zijn er bepaalde constanten, zoals de bijna onvoorwaardelijke hulp die de as Museveni-Kagame ontvangt van het USAID (United States Agency for International Development) en van het staatssecretariaat van de VS voor Afrika. Evenzeer als de politieke aandacht die deze twee Afrikaanse leiders in de VS krijgen, kunnen ook de leugens die zij zich in de Noord-Amerikaanse pers veroorloven, verdacht worden genoemd. Met hun leugens omtrent hun militaire rol, eerst in de Rwandese burgeroorlog, vervolgens in Zaïre en ten slotte in Congo, hebben ze zelfs de officiële Oegandese pers niet kunnen bedotten: ‘If it took eight years (from 1990-1998) for Museveni to admit a role in Rwanda and almost two years (November 1996-1998) to admit another role in Congo, what guarantees are there that the truth is ... being told?’Ga naar eind[9] Misschien kon de Rwandese volkerenmoord echt niet voorspeld worden, maar hetzelfde kan niet gezegd worden van de moorden op de Rwandese vluchtelingen in de eerste bevrijdingsoorlog. De VS heeft niets gedaan. Ofwel hebben we te maken met een Noord-Amerikaans beleid dat door een verbazingwekkende onwetendheid gekenmerkt wordt, ofwel staan er superieure belangen en waarden op het spel, die het verlies aan mensenlevens ‘rechtvaardigen’. In dat laatste geval kunnen we ons afvragen om welke superieure waarden en belangen het gaat. Sinds het einde van de Koude Oorlog is de verdediging van de mensenrechten en de democratische principes het stokpaardje van de VS. Die universele waarden worden echter heel flexibel toegepast als het om bevriende regimes van de VS gaat, zoals het Rwanda van het FPR. Belangrijker oorzaken van het ‘laisser faire’ van de VS zijn ongetwijfeld de keuze van de bondgenoten van Kabila en zijn politiek discours, dat niet al te zeer in de smaak valt. Door te verbroederen met Khaddafi versterkt Kabila inderdaad de fundamentalistische as Libië-Soedan, en aangezien het fundamentalisme in de periode na de Koude Oorlog wordt beschouwd als de nieuwe vijand, zou de militaire alliantie Museveni- | |
[pagina 243]
| |
Kagame voor de VS dienst kunnen doen als pro-westerse buffer. Voeg bij dit alles het onberekenbare gedrag van Kabila en een politiek discours dat doordrongen is van een zeer marxistisch nationalisme, en we hebben alle componenten om de Amerikaanse regering op stang te jagen. Vaak zijn ideologische drijfveren slechts een voorwendsel dat de economische belangen verdoezelt. Ook al zijn de economische belangen niet voldoende homogeen om te leiden tot een algemeen complot, toch hebben ze het verloop van de oorlog ten dele bepaald. Aanwijzingen zijn er genoeg. De rebellerende troepen hebben geschillen gehad over de controle en de verdeling van de oorlogsbuit. De bondgenoten van Kabila (vooral dan Zimbabwe, in mindere mate Angola) zouden voordeel hebben gehaald uit de diamanthandel. Is daarmee de Afrikaanse ontvoogding een realiteit geworden? Afrikaanse machthebbers hebben blijkbaar nu niet alleen hun politieke lotsbestemming, maar ook de verdeling van de regionale rijkdommen in handen. Internationale economische belangen zijn alleszins niet volledig afwezig. De mondialisering en de internationale concurrentie spelen nog een rol in de oorlogsfinanciering, via de strijd om de controle van de mijnsector en de veronderstelde petroleumvoorraad in het oosten van het land. Sommige auteurs beweren dat de allianties tussen Kagame en Museveni aan de ene kant en Kabila, Libië en Soedan aan de andere kant meer van economische dan van ideologische aard zijn. Ze zouden te maken hebben met grote petroleumvoorraden, schrijlings langs de grenzen van Congo met vijf landen (Tanzanië, Burundi, Rwanda, Oeganda en Soedan). Omdat Congo moeite heeft de grenzen te beveiligen, zou de VS sterkere regimes zoals Rwanda en Oeganda steunen, en zelfs een verdeling van het immense en moeilijk te regeren Congo op het oog hebben. Maar moeten we wel geloof hechten aan het bestaan van deze fameuze voorraden? Op de kaart van de Afrikaanse aardolielagen vinden we geen spoor van gigantische voorraden in dit omstreden gebiedGa naar eind[10]. Anderzijds bevestigt de vice-minister van Energie van de regering-Kabila in een technische notaGa naar eind[11] het bestaan van twee aardolielagen in Congo, die van het kustbekken niet meegerekend. Langs de oostgrens van Congo zouden er petroleumvelden te vinden zijn met een oppervlakte van 38.000 km2, waarvan de helft onder de meren Mubutu, Edward en Tanganyaka gelegen zou zijn. In 1987 heeft de Zaïrese regering een overeenkomst gesloten met de ondernemingen Amoco en PetroFina, die het contract in 1990 hebben opgezegd, vanwege de te hoge exploitatiekosten. Een nog groter olieveld, weliswaar van mindere kwaliteit, bevindt zich in de centrale kom. Ondanks de belangstelling van meerdere maatschappijen zijn er nog geen kopers voor gevonden. Buitenlandse investeerders hebben te weinig vertrouwen in een slecht bestuurd land. | |
[pagina 244]
| |
De multinationals beseffen maar al te goed dat de oude grootmachten steeds meer aarzelen om rechtstreeks tussenbeide te komen in Afrika. Het investeringsklimaat hangt thans volledig af van de nationale en regionale politieke situatie. De multinationals kunnen tussen twee strategieën kiezen. Ofwel proberen ze indirect de internationale beslissingscentra te beïnvloeden (IMF, geldschieters, enz.) om een Afrikaanse regering te steunen, ofwel wachten ze betere tijden af. Deze laatste strategie ligt voor de hand in het geval van de aardolie, aangezien de situatie van de internationale markt, met dalende prijzen, zich er het meest toe leent. Dat geldt misschien in mindere mate voor de mijnexploitatie, waar meer concurrentie is. Een afwachtende houding sluit niet noodzakelijk pogingen tot beïnvloeding, en uitgesproken voorkeuren van de internationale financiële gemeenschap uit. Het geval Museveni, met alle lofredes die hij ontvangt, is daar een mooi voorbeeld van. | |
Toch hoop op een Afrikaanse ontvoogding?De titel van deze bijdrage suggereert twee mogelijke interpretaties van de eerste internationale Afrikaanse oorlog: aarzelende stappen naar een Afrikaanse ontvoogding, of een ‘somalisering’ van het conflict. Als je ziet hoe de oorlog vastgelopen is, lijkt de tweede interpretatie juister. De evolutie van de oorlog, en vooral de manier waarop de twee kampen de oorlog financieren, ondersteunen deze stelling. De rebellen genieten nauwelijks steun van de bevolking in de bezette gebieden. De ‘bevrijdingstroepen’ controleren in feite zeer weinig. De stroken langs de transport- en bevoorradingswegen zijn in handen van de rebellen, maar het platteland lijkt een gevaarlijk niemandsland waar dissidente groepen aan het werk zijn, met een twijfelachtige loyaliteit tegenover de regering-Kabila (bv. de Maï-Maï en aanverwanten). Vaak strijden ze voor eigen rekening. Zelfs in steden als Bukavu is de controle relatief. Zo zouden de Rwandese troepen zich 's nachts terugtrekken op Rwandees grondgebied, en overdag terugkomen. De kosten van het sturen van invasietroepen worden voor een groot deel rechtstreeks gedragen door de nationale budgetten, en onrechtstreeks door de buitenlandse hulp. Dat de oorlog ondanks de zware financiële inspanning toch wordt voortgezet, wijst erop dat er nogal wat persoonlijke en economische belangen meespelen, met name de controle over de goud- en diamanthandel. Wat Congo betreft, wordt alsmaar duidelijker wie de oorlog financiert. Al heeft Kabila vriend en vijand weten te verrassen door op zeer korte tijd militaire steun van bevriende naties te vinden, toch wordt het uiteindelijk de bevolking die de rekening moet betalen. De financieringsmechanismen die Kabila gebruikt heeft, hebben ontegenzeglijk geleid tot | |
[pagina 245]
| |
een verdere verarming van de bevolking, die het land doet wegzinken in een uitzichtloze situatie. Toch blijft de andere interpretatie van de huidige toestand overeind. Er is in Congo nog steeds voldoende gezond verstand en goede wil aanwezig om in te gaan tegen machtsdrang en corruptie. Daarom kun je de oorlog ook bekijken als een weliswaar pijnlijke fase, waarin de Afrikanen echter aan het leren zijn op een verantwoorde manier hun geschillen op te lossen. In dit perspectief mag gesproken worden van ‘Afrikaanse ontvoogding’. Daartoe zijn wel drie voorwaarden nodig. Ten eerste moeten er onderhandelingen van start gaan, met het oog op een staakt-het-vuren. Ten tweede moet politieke openheid mogelijk worden in Congo. Ten derde moet een oplossing gezocht worden om de grenzen met Oeganda en Rwanda te beveiligen. De eerste twee voorwaarden zijn op papier gewaarborgd door het vredesakkoord van Lusaka van juli-augustus 1999. Althans op papier! Want negentig UNO-waarnemers (in vergelijking met de tienduizenden in Bosnië bv.), zonder internationale strijdmacht, zijn geen voldoende waarborg. De laatste voorwaarde houdt in dat er in Rwanda een dialoog plaatsvindt waarbij de meerderheid van de bevolking betrokken wordt. Daartoe moet men er eerst mee ophouden, die bevolking alsmaar opnieuw als de incarnatie van het kwaad voor te stellen.
(September 1999) |
|