| |
| |
| |
Forum
De lage landen verkleuren
Nu ook Vlaanderen, en Wallonië, en België hun eigen varianten hebben van een paarse regering - dat is: een regering zonder christen-democraten - misstaat het niet, juist in de kolommen van dit tijdschrift, de wat langere Hollandse ervaring daarmee een beetje uit te spitten. Wij zijn ondertussen aan Paars-II toe. In mijn bijdragen in het afgelopen jaar heb ik er al de nodige stekeligheden over gedebiteerd. Maar dat was enigszins te hooi en te gras, in de marge van andere onderwerpen. Nu is er, behalve de regeringswisseling in het zuidelijk deel der Lage Landen, ook een vaderlandse aanleiding om het thema als zodanig bij de kop te pakken. Immers: in het zicht van het zomerreces is het kabinet in een soort bezinningssessie bijeen geweest. Het boog zich over de vraag wat er mis is met zijn identiteit en/of met zijn imago. Het kwam tot de ontdekking dat het niet tot de verbeelding sprak, noch in zijn beleid, noch in zijn bezetting. Het heeft geen motiverende uitstraling; in moderne reclametermen, geen smoel. Er zijn geen wervende parolen die richting geven aan zijn optreden. Gebaseerd op een dichtgetimmerd regeerakkoord en op een expliciet voornemen om ideologische discussies tot het allernoodzakelijkste te beperken, zo niet volledig uit de weg te gaan, heeft het sterke trekken van een zakenkabinet. Maar kennelijk verwacht een volk toch meer van zijn regering. Lopen op dit breukvlak van (zakelijke) intenties en verwachtingen (van meer), dingen eerder fout? Doen fouten en foutjes zich harder voelen? Wordt er door de media eerder op slakken zout gelegd? Is het volk minder geneigd steekjes die vallen door de vingers te zien, omdat er geen weids perspectief is dat zulks rechtvaardigt?
Hoe het zij, het eerste zittingsjaar van het Tweede Paarse Kabinet is, in tegenstelling tot dat van Paars-I, ronduit kwakkelig overgekomen. Gesukkel van incident naar incident. In de vorige regeringsperiode waren er zeker niet minder incidenten, complicaties, problemen. Maar er was ook een soort drive, of wave, of power. Die compenseerde het gedoe, onttrok het zelfs aan de waarneming. Aller ogen waren gericht op het nieuwe. Dat alleen al weerhield ervan, op welhaast magische manier, geklungel
| |
| |
en gepruts als zodanig te herkennen en aan de orde te stellen. Maar met Paars-II is het tot nu tobben. Tobt Paars-II met zichzelf?
Iets is er mis. Nu is er met regeringen gauw iets mis. Een overheid die door al zijn onderdanen, laat staan door alle media, op handen wordt gedragen verdient meer argwaan dan een die overleeft op golven van alledaags gemor. Politicologen wijzen er bovendien op, dat er gemakkelijk iets misgaat met coalities die op herhalingsoefening gaan. De ambitie om het aanvankelijke succes te continueren, deze keer de valkuilen vermijdend waar men de eerste keer in trapte, verkeert te vlot in routineus automatisme. Dat gaat, naar binnen en naar buiten, snel vervelen. Je kunt een ploeg wel mandateren om de klus af te maken. Maar als zij er zelf niet echt toe gedreven wordt en het vooral als continuering van harde plicht ziet - het landsbelang nietwaar - moet je niet verbaasd zijn over gebrek aan charisma en werfkracht. Zeker als de klusjesmannen (m / vr) juist niet om hun charisma maar om hun boekhoudkundige en ‘managerial’ capaciteiten zijn uitgezocht. Zij worden weinig meer gevraagd, echte vakministers, die vanbinnen uit vergroeid zijn met wat in de sector speelt, persoonlijk bekend met de erin fungerende personen en organisaties, zelfs ondergedompeld in de cultuurtjes en gevoeligheden die er reliëf aan geven. De moderne minister beheert een portefeuille die dossiers bevat. Dat kan een hoeveelheid papier zijn waar zij of hij ‘wat mee heeft’. Maar dat is niet echt van doorslaggevend belang. Zij of hij moet het vooral kunnen managen.
Een en ander convergeert naar regeren als klus. De regeerders lijken niet door iets speciaals gemotiveerd te zijn, bv. de eer van hun uitverkiezing, de roeping om zich in te zetten voor de publieke zaak of de ambitie om een groot goed te realiseren. Zij hadden voor hetzelfde geld zogezegd - maar dat is in dit verband niet zo'n adequate zegswijze - in het bedrijfsleven portefeuilles kunnen gaan beheren. Het grensverkeer tussen (andere) circuits met goede banen is dan ook erg intensief. Bovendien nogal eens voortijdig, zoals een recent voorbeeld bewijst van een sociaal-democratisch parlementslid, dat aan het solliciteren sloeg naar iets lucratievers terwijl haar tweede mandaat nog maar net was ingegaan. Regeren geflexibiliseerd! Een goed medicijn tegen regentisme? Of juist de stimulans voor een nieuw type oligarchie?
Moet wat er mis is met Paars-II geweten worden aan zijn expliciete zakelijkheid, onder zijn gelijktijdige keuze, in dienst daarvan, voor zo min mogelijk ideologisch profiel? Of volstaat het ter verklaring van zijn gebrek aan smoel te wijzen op de gewone effecten van herhalingsoefeningen van regeerders? Of versterkt het tweede zozeer het eerste dat het een serieus probleem wordt? Voor een tijdje, een jaar of vier, is zoiets als een zakenkabinet, gebaseerd op een te brede en dus kleurloze coalitie, wel te pruimen. Maar voor langer zit er te weinig rek in de formule. Voor Vlaanderen, en Wallonië, en België zou daar een belangrijke raad uit kunnen volgen. Behelp u voor de tijd die ertoe staat rustig met de formule. Maar laat het niet op een tweede ter-mijn aankomen.
Om het vermoede probleem wat scherper in het vizier te krijgen twee
| |
| |
citaten en een parafrase, bijeengesprokkeld in het weekeinde na Prinsjesdag, waarover verderop meer. Een zeer begaafde topambtenaar die zich enige malen ronduit kritisch heeft uitgelaten over plannen van het kabinet ruimt het veld onder politieke druk. Mijn ochtendblad bericht over hem als ‘de man die zijn grote intelligentie liever inhoudelijk dan politiek gebruikt’. Twee pagina's verderop wordt het eerste jaar van Gerhard Schriider geanalyseerd en verloren bevonden. De correspondent in Berlijn opent als volgt: ‘Gerhard Schriider is een van de moderne politici die vaak de vorm voor de inhoud laten gaan en zich daartoe laten adviseren door zogeheten spin-doctors, lieden die er hun vak van maken om gebakken lucht duur te verkopen. Zoals in Groot-Brittannië spin-doctor Peter Mandelson “Bamby Blair” bekwaam omtoverde in de zelfverzekerde staatsman Tony Blair, zo maakte Schriklers adviseur Bodo Hombach de provinciale politicus van eenvoudige komaf tot een man van de wereld en een overtuigend kanselier voor “het nieuwe midden”, wat dat dan ook moge zijn’. In beide citaten: inhoud als tegendeel van, of minstens in forse spanning met politiek en het imago van politici.
De parafrase brengt ons na ons snelle uitstapje over de grenzen terug naar Nederland. Zoals de Vlaamse televisie heeft ook de Nederlandse op zondagochtend een wat dieper gravende actualiteitenrubriek, die het midden houdt tussen een alternatieve kerkdienst - discussie in plaats van preek - en samen koffie drinken bij oma (Nederland) of op café gaan (Vlaanderen). De vaderlandse variant is gerestyled en bevat een column. De cultuursocioloog Zijderveld ergert zich daarin aan het gezeur over het gebrek aan charisma en smoel van het kabinet. De onlangs gepresenteerde begroting voor 2000 bewijst de ‘managerial capacities’ van de zittende ploeg. Waarom zeuren om meer? De minister-president een fantasieloze en ideeenloze conciërge? Staatsrechtelijk zit er gewoon niet meer in. Hij is slechts de voorzitter van de ministerraad, primus inter pares, en die functie vervult hij handig en effectief. Bovendien: er zijn genoeg politici met charisma en ideeën, zoals Haier in Oostenrijk of Castro op Cuba. Maar zitten we daar nu op te wachten? Zijn we echt bereid om, samengedreven in stadions, uren te luisteren naar hun bedwelmende pogingen om ons en zichzelf met hun ideeën vertrouwd te maken? Charisma en ideeën zaaien enkel verwarring. Dit gezichtspunt is mij ‘ergens’ niet onsympathiek. Het bevat een basisdilemma uit de filosofie van de politiek. Ik heb ermee kennisgemaakt via Vaclav Havel. Aan de vooravond van de toekenning van de Erasmusprijs aan hem, de dissident, beschreef hij het onder het etiket ‘kortsluiting der gedachten’ even kernachtig als overtuigend. Het historisch raadsel met betrekking tot Robespierre, Lenin, Pol Pot e tutti quanti is hoe zij zo meedogenloos en wreed konden zijn en toch een tijd het centrum van de macht konden bezetten. Volgens Havel ligt de verklaring in hun idealisme, in combinatie met hun bekrompenheid. Ze geloofden heilig in een aards paradijs,
wat aansloeg en hun draagvlak gaf. En zij geloofden dat er een tussenweggetje bestaat, dat daar regelrecht naartoe leidt. Dat moest hen wel verleiden tot geweld. Immers, wie weigert dat met hen in
| |
| |
te slaan moet wel van kwade wil zijn. Idealisme is een uiterst gevaarlijk politiek ingrediënt. Met name denkers en literatoren die ervaring hebben met communistische regimes vertolken dit standpunt in allerlei varianten.
In dezelfde uitzending ook een vraaggesprek met de Amerikaanse historicus Kennedy. Zijn specialisatie is de cultuur en geschiedenis van Nederland. Van zijn bewondering voor Nederland maakt hij geen geheim. De consensusdemocratie die er zich ontwikkeld heeft, acht hij voorbeeldig. Maar nu is hij gaan twijfelen; het wordt allemaal wel erg glad en zelfgenoegzaam. Hij vermoedt dat er in de consensus, die vooral procedureel van aard is, te veel verdrongen wordt wat mensen wel degelijk beroert, en te veel onuitgesproken blijft wat wel degelijk om bespreking vraagt. Te veel schijn van harmonie en lieve vrede roept een situatie op van levensbeschouwelijke en culturele bewusteloosheid. Wat standpunten en posities zouden moeten zijn, verschimt tot vermoedens die wringen en ressentiment dat elk moment kan gaan opspelen. Aan de oppervlakte is alles zo helder dat het zicht en de controle verloren gaat op wat daaronder beweegt en wroet. Aanzetten voor inhouden worden onhanteerbare reserves. Zolang het goed gaat zullen zij niet aangesproken worden. Maar bij een vleugje tegenwind kunnen zij een onhanteerbaar eigen leven gaan leiden. In de gestroomlijnde relatie tot de bevolking hebben de bestuurders, evenmin als de onderdanen in relatie tot elkaar, nog zicht op wat er werkelijk leeft. Zij zijn er onachtzaam voor geworden. Of liever: ze stoppen bewustwording van de sociale en pu blieke relevantie ervan af. Ideologische tegenstellingen fungeren ook als referentiepatroon voor een publiek en politiek debat, dat gelegenheid biedt om, met elkaar, vermoedens en vooroordelen onder ogen te zien en puntig te expliciteren. Ook dit gezichtspunt is mij ‘ergens’ niet onsympathiek. Al is het maar omdat ik vanuit mijn specifieke invalshoek, de religieuze en kerkelijke cultuur in Nederland, herhaaldelijk stelling genomen heb tegen het goedkope secularisme of verlichtingspositivisme dat in onze momentele levensbeschouwelijke cultuur de publieke toon zet.
Zoveel lijkt mij zeker: regeren is iets anders, iets meer, dan het runnen van een bedrijf. Het is ‘beheren plus’. Een staat is zowel bedrijf als volk. Een volk is een groep van concrete mensen met hun verwachtingen en belangen, tradities en opvattingen, kortzichtigheden en gevoeligheidjes. Niet alles daarvan is even relevant voor de bestuurders. Maar ook wat terzake, volgens recht en met rede, als irrelevant afgedaan wordt, kan de overheden onverwacht gaan opbreken. Dus mag het plus niet alleen reliëf krijgen in de allerindividueelste, privaat gekoesterde motivaties van afzonderlijke bewindslieden. Die kunnen zeer edel en wervend zijn. Maar zolang niemand ervan weet en het raden blijft naar de inhoud en draagkracht ervan - in actuele verhoudingen lijken zij de best bewaarde, want enige nog bestaande staatsgeheimen - zetten zij geen zoden aan de publieke dijk. Dat plus is ook meer dan het esthetisch-symbolisch decor waarin de macht, om tegemoet te komen aan (eventueel) archaïsche verwachtingen en behoeften van burgers, is gesitu- | |
| |
eerd. Als het echt gaat spannen werken vertoon en franje niet. Ook is met de constatering van de plus-dimensie meer aan de orde dan het verwerven en consolideren van draagvlak. De massieve reclamecultuur en het beleid van sommige media tonen aan dat je het zo gek niet kunt denken, of het is door de strot van mensen te duwen. Met het nodige amusements- of suspensegehalte, ondersteund door meer of minder verhulde seks, is willekeurig welke boodschap aan de vrouw en de man te brengen. Smoel moge niet per kilo te koop zijn, noch charisma per strekkende meter verkrijgbaar, de verwijzing naar spin-doctoren en hun producten bewijst ook dat op dat punt onverwacht veel mogelijk is.
Dus: het plus moet iets van doen hebben met ‘substantiële inhoud’ en als zodanig, boven de cijfers en procedures uit, tot de verbeelding spreken. Maar hier breken ons de diametraal tegengestelde getuigenissen op over de verhouding van politiek en inhoud, c.q. over de spanning in politieke inhouden tussen ideële en zakelijke factoren. Hoe kan inhoudelijkheid weer een integraal aspect wor-den van de politieke cultuur en een bijdrage leveren aan de doorzichtigheid ervan? Als geconstateerd: de keuze voor doorzichtige zakelijkheid en het vermijden van een ideologische richtingenstrijd is tot op grote hoogte te rechtvaardigen. In haar openhartigheid is zij zelfs een verademing in vergelijking met politieke culturen die inhoudelijkheid belijden, maar ze cynisch hanteren als een scherm waarachter, langs de lijnen van pure machtspolitiek, zaken worden gedaan. De factische bevestiging van de proclamatie van het einde van de geschiedenis in de ondergang van het communisme als regime ontlokte velen zo'n zucht van verlichting. Er verdween veel schijn-inhoud, zij het dat de vertegenwoordigers ervan bleven zitten, nu op basis van het verhaal van de zakelijke aanpak. Ook de christen-democratie was/is op het punt van de verhouding van inhoud en pure machtspolitiek niet altijd even doorzichtig. Het is niet slecht dat zij in de coulissen van de macht tijd krijgt voor een grondig gewetensonderzoek.
Maar wat als de verademing is verademd en de zucht van verlichting geslaakt? Vervelend genoeg blijkt zakelijkheid niet vanzelf doorzichtig te kunnen blijven noch beleid openhartig. Decennia lang hebben zich de verwijten opgestapeld tegen de politieke cultuur van politieke stromingen die expliciet inhoudelijkheid en zakelijkheid trachtten te combineren en mede daardoor het centrum van de macht bezet konden houden: verkleefdheid aan het regeringspluche, afspraken in achterkamertjes, voortrekken van geestverwantschap boven deskundigheid, opdringen van particuliere waarden en normen aan andersdenkenden, en zo nog het een en ander. De arrogantie van de macht. Maar wie gehoopt had met Paars - dus met afzwering van bv. de christen-democratische ambitie om regeren op inhouden te baseren - van deze betweterige arrogantie af te zijn, komt bedrogen uit. Ze is kennelijk inherent aan de uitoefening van de macht. Zij is daar zo mee verknoopt dat ze door zakelijkheid en afwezigheid van ideologische ambities niet alleen niet bezworen kan worden maar, na een tijdje verrassing over het nieuwtje, zelfs onverdraaglijker wordt. Is er
| |
| |
überhaupt wel een kruid tegen deze arrogantie gewassen?
Ik neem weer mijn toevlucht tot het begrip (ideële) inhoud. Misschien zal die de feiten nog niet eens zoveel veranderen. Maar minstens is hij een tegenwicht tegen de onverdraaglijke zelfgenoegzaamheid van de arrogantie van de macht. Ideële inhoud en normativiteit kunnen haar een slecht geweten bezorgen en dwingen tot voortdurende verantwoording en verbetering. Of is dat een tegenspraak in de termen? Arrogantie baadt in schijn en, per definitie, niet in inhoud. Dus krijgt beroep op inhoud het karakter van een machteloze magische bezwering?
Overigens moeten we ons realiseren dat niets menselijks mogelijk is zonder ideële component. Ten principale kunnen (de keuze voor) zakelijkheid en aversie van idealen niet worden opgevat als afwezigheid van enige idee of ideologie. Wat het einde van de geschiedenis is genoemd, is de overwinning van de liberale idee. Die is dominante ideologie geworden van ons tijdperk en van onze politieke cultuur. Zij heeft christen-democratie en de christelijke sociale traditie voor het moment uit het centrum van meningsvorming en macht verdreven, of minstens fors gemarginaliseerd. Processen van ontkerstening en ontkerkelijking in brede lagen van de bevolking begeleiden, als oorzaak of als gevolg, die politiek-ideologische verschuiving. Bovendien zijn zij ingehaald door de geschiedenis. In de discussies van de jaren zeventig en tachtig over de rol van het christendom in het publieke leven werd bij voortduring beklemtoond dat iemand best gewetensvol en sociaal voelend, ideëel en idealistisch, religieus en nog zo wat moois kon zijn, ook al was zij of hij geen christen. Wat voor iemand geldt, geldt ook voor groepen of voor maatschappijen. Ontkerstening hoeft niet ipso facto ook demoralisering en morele verwildering, egoïsme en materialisme te impliceren. Dat is, lijkt mij, in beginsel juist. Maar berust de indruk dat het in concreto wel steeds duidelijker zo uitpakt, enkel op gezichtsbedrog?
De sociaal-democratie levert uit voorraad regeringsleiders en andere politieke kopstukken. Maar op het punt van nieuwe inhoudelijke impulsen en idealen is zij een troosteloze woestijn geworden. Misschien gaat Tony Blair nog voor enige aantrekkelijke vegetatie zorgen. Maar vooralsnog floreren in dit milieu enkel petieterige klonen van liberale denkbeelden. Er zijn de invloedrijke one-issue-bewegingen van ecologische bekommernis. Of zij, toegelaten tot de centra van de macht, op kleur kunnen blijven, moet worden afgewacht. Dus: het is al liberalisme wat de klok slaat.
Maar je hebt liberalisme en liberalisme. De liberale partij van Nederland heet VVD. Deels op eigen kracht, deels met steun van een partij(tje) van gesoigneerde redelijkheidsfreaks (D66), is de VVD de ideologische en politieke smaakmaker van de jaren negentig. Aanvankelijk waren er interessante discussies binnen de partij. Inzet was het streven naar een liberalisme dat ook inhoudelijk wat voorstelde. Een poging tot actualisering van een rijke westerse denktraditie met betrekking tot idealen als vrijheid en waardigheid van de persoon, verdraagzaamheid en verantwoordelijk burgerschap. Dat streven is gestoten op een onverbiddelijk ‘njet’ van de partijvergadering. Zo is in elk ge- | |
| |
val het liberalisme in Nederland eenzijdig teruggevallen op een economistische en libertijnse identiteit. De media spreken dan ook onverbloemd over het pragmatisch nihilisme (of nihilistisch pragmatisme) van de liberalen nu. Er is inderdaad een leidende idee: het is die van de willens en wetens omhelste en gecultiveerde inhoudelijke leegte.
Maar maakt u zich vooral geen zorgen over Nederland: de feitelijke toestand van het land is zeer zonnig. De ongewoon stralende (na)zomer heerste nog toen, met een welhaast on-Hollands maar fraai ritueel, door de Majesteit op de derde dinsdag van september, met de troonrede voor de Staten-Generaal, het parlementaire jaar werd geopend. Diezelfde dag heeft de minister van Financiën de begroting voor het Jubeljaar 2000 gepresenteerd. Met zijn onderminister was hij al enige weken in de weer om ons in te lichten over een nieuw systeem voor belastingheffing. Stralende cijfers alom. We gaan er allemaal op vooruit en er zijn voldoende reserves om degenen die achterop zijn geraakt ietsje bij te trekken. We zijn goed bezig; de arbeidsmarkt wordt krap, er wordt hard gewerkt - volgens sommige deskundigen te hard - en er wordt goed verdiend. Daarenboven zijn we ook sociaal verantwoord bezig.
Het ziet ernaar uit dat wij een jubelende start kunnen maken met het nieuwe millennium. Beschouw mijn zorg over gebrek aan inhoud tot nader order maar als de zeurderige muizenissen van iemand die nooit tevreden is. Filosoof nietwaar! Hoewel, ook de regering zelf is, als gesignaleerd, in conclaaf bijeengeweest om zich te beraden over haar gebrek aan charisma en smoel. Om tot de zorgelijke bevinding te komen dat je die niet zomaar uit een automaat kunt trekken. Het blijft afwachten wanneer door welke wal dit schip gekeerd zal worden.
□ Pieter Anton van Gennip
|
|