grond van de schoolstrijd in de jaren vijftig - bestaat vandaag niet meer. Ook al heeft het katholiek onderwijs het leeuwenaandeel van de leerlingen, iedereen weet - om het zachtjes uit te drukken - dat niet alle directieleden, leerkrachten en leerlingen overtuigde katholieken zijn, en dat de keuze van een school niet in de eerste plaats bepaald wordt door haar katholieke identiteit. De atmosfeer waarin de schoolstrijd van de jaren vijftig werd uitgevochten, beantwoordt dan ook niet meer aan deze tijd.
Maar deze verschuiving in de maatschappij brengt niet meteen mee dat de levensbeschouwelijke factor in het onderwijs onbelangrijk geworden is. Integendeel, levensbeschouwing heeft naar mijn mening alles te maken met wat iemand onder het begrip ‘kwaliteit van onderwijs’ verstaat.
De opwerpingen tegen deze stelling liggen natuurlijk voor de hand en zijn voldoende bekend: er mag toch geen verschil zijn tussen katholieke en vrijzinnige wiskunde, scheikunde, anatomie, Engels, Frans, enz.. Er moet gewoon op een pedagogisch en vakinhoudelijk verantwoorde manier wiskunde, scheikunde, anatomie, Engels, Frans... gegeven worden, zo luidt het dan in het geijkte jargon. Dat is natuurlijk waar. Alleen, het is maar de helft van het verhaal. Onderwijzen betekent immers niet alleen het goed doorgeven van informatie, het aanleren van oplossingsstrategieën en denkstructuren. Onder-wijzen impliceert ook een vorm van reflectie over wetenschappelijke resultaten, vooronderstelt ook een keuze met betrekking tot de accenten die men wenst te leggen, hoe men een curriculum wil invullen, enz. En dergelijke keuzes hebben met levens beschouwing te maken.
Laat mij een concreet voorbeeld geven. Talenonderwijs is belangrijk, daarover is iedereen het eens. Maar hoe vul je dat in? Leg je de klemtoon op taalkunde, op de praktische toepasbaarheid van talenonderricht? Of schenk je ook aandacht aan de literatuur? Beschouw je taalonderwijs als een middel om je leerlingen voor te bereiden op de eisen van het dagelijkse leven, of probeer je vooral leerlingen een gevoeligheid bij te brengen voor de schoonheid van een taal, voor de nuances waarmee je onderscheidingen kunt aanbrengen...? Je kunt natuurlijk beide doelstellingen nastreven, maar waar ligt dan het hoofdaccent? En wat benadert het meest de impliciete kwaliteitsnorm die het onderwijs (stilzwijgend) wordt voorgeschreven? Kortom, is kwalitatief onderwijs synoniem met het zo goed mogelijk prepareren van de jongeren op de toekomstige maatschappij (bijvoorbeeld met het oog op directe inpasbaarheid in het bedrijfsleven), of houdt kwalitatief onderwijs ook de mogelijkheid van reflectie op de uitgangspunten van die maatschappij in? En wie de mogelijkheid krijgt om over uitgangspunten te reflecteren, zou wel eens heel kritisch kunnen komen te staan tegenover die uitgangspunten.
Onderwijs vindt immers nooit in het luchtledige plaats. Onderwijskwaliteit is geen neutraal, objectief meetbaar gegeven. Doen alsof daar een consensus over bestaat, is een leugen. Meer nog, wie pretendeert te weten wat onderwijskwaliteit is, en het begrip te hooi en te gras gebruikt, aanvaardt onbewust een bepaalde levensbeschouwing, bijna altijd degene die vandaag toonaangevend is.
Ik geef nog een voorbeeld. Op dezelfde opiniebladzijde waarop het