| |
| |
| |
Forum
Genoeglijke zomeravonden
We sluiten een van de eerste zomerse dagen van het jaar af met een glas wijn en een actualiteitenrubriek. We constateren vergenoegd dat we het goed hebben, dat we verwend worden: met het weer en met een overvloed aan opwindend nieuws. We mogen sowieso na een drukke dag graag even onze zinnen verzetten met een thriller of detective. Maar de fictie haalt het dezer dagen niet bij wat de actualiteiten-rubrieken te bieden hebben. De regering gevallen na een bloedstollende discussie in de senaat over een wijziging van de grondwet. Die was nodig om invoering van het correctief referendum mogelijk te maken, wat dus voorlopig mooi niet doorgaat. De pogingen om de regering weer stevig in het zadel te krijgen worden overschaduwd door de eventuele consequenties voor enige ministers van de discussies in het parlement over het eindrapport van de enquêtecommissie over de Bijlmerramp. We volgen het optrekken van verdedigingslinies rond die ministers met pleidooien uit de beroepsgroep en met suggestieve, plots verdraaid interessante verhalen over haar standvastigheid tegenover een hoge lobby uit de drankindustrie. Na zeventig dagen bombardementen komen er kleine bresjes in de politieke patstelling tussen Servië en de NAVO. Plots zijn er sterke aanwijzingen dat er in het land dat onverdroten strijdt tegen fraude met Europese fondsen, het onze dus, fors gesjoemeld en gemalverseerd wordt met gelden uit Brussel voor werkgelegenheidsprojecten. De afsluiting van de eindexamens loopt uit op een schandaaltje rond het eindexamen economie voor gymnasiasten, waarvan geleerden vaststellen dat de opgaven niet deugen.
Het kan niet op. Als iets fout gaat, gaat alles fout of minstens niets helemaal goed. De ene verhaallijn verstrikt zich in de andere, de ene plot bereidt de volgende
| |
| |
voor en de definitieve ontknoping is nog lang niet in zicht. Een feuilleton die zichzelf in gang houdt. We schenken onze glazen nog eens vol en genieten. Van de affaires zelf. En van de professionele wijze waarop de publieke zenders die weten te omgeven met sfeertekeningen, human interest en indringende gesprekjes met de spelers in de verschillende drama's. We voelen ons verdwaald in een stuk van Tsjechov. Zijn talent om de barrières tussen de tragedie en komedie te slechten had niet succesvoller aangewend kunnen worden. Ook hij situeerde ze graag op zo'n lome, ontspannen zomeravond. Ver weg stemmen van spelende kinderen, die nog wel erg laat op zijn, dichtbij het tsjilpen van een krekel en met een zwoel avondwindje wordt discreet door de open tuindeuren de geur binnengewasemd van rozen en violieren.
Om u bij te praten en uit te leggen wat er allemaal aan de hand is begin ik bij die dranklobby. Nederland is een land waarin niet onbezorgd over het gebruik van alcohol wordt gedaan Tegelijk is het een forse producent van alcoholische dranken en die productie is niet alleen voor de export bestemd. Nu kan het nuttigen van alcohol als het niet met mate gebeurt - en met name jonge mensen kennen hun maat en grenzen slecht - kwalijke gevolgen hebben voor de gezondheid, voor het sociaal verantwoord functioneren en voor het psychisch welbevinden. Drankgebruik kan verloederen. Daar moet een dam tegen opgeworpen worden. In die strijd tekenen zich vooral twee partijen af. Ze hebben alle twee hun eigen slogan. De eerste partij is die der producenten. Ze geeft de voorkeur aan zelfregulering door de sector, en weeft (verplicht) door reclames voor haar product de goede raad: Geniet, maar drink met mate. De tweede partij is die van verontruste medici, andragogen, verslavings- en verkeersdeskundigen. Zij staan voor streng, restrictief overheidsbeleid, want ‘Drank maakt meer kapot dan je lief is’. Er hoeft hier geen discussie te zijn over de vraag of er een probleem is. De discussie gaat over de vraag hoe het aangepakt moet worden. Preciezer: doe je daarbij vooral een positief appel op de verantwoordelijkheid van de burgers of werp je hier, met een schril negatief licht op de desastreuze effecten, het volle gewicht van overheid en wetgeving in de schaal. De minister van Volksgezondheid wil er met haar volle gewicht tegenaan. Zij staat op het punt aan het parlement wetgeving voor te leggen, die de actieradius van producenten van alcoholhoudende dranken sterk beperkt. Die zien dat niet graag. Zij vrezen dat het hun een fors stuk van de omzet gaat schelen, die zij de afgelopen tien jaar, met name onder jongeren, spectaculair hebben weten op te krikken. In het publiek fulmineren zij, en laten zij fulmineren, tegen de staat als zedenmeester en opvoeder. Discreet
hebben zij enige maanden geleden een hoge delegatie naar de minister afgevaardigd om hun zaak te bepleiten. Toen kraaide daar geen haan naar. Maar wat onverwacht beginnen de media deze missie onder onze aandacht te brengen.
Een van de leden van die hoge delegatie was de senator, de libe- | |
| |
raal Hans Wiegel, die tegen aanpassing van de grondwet heeft gestemd en zo het voorstel daartoe om zeep geholpen. Dat had geen verrassing hoeven zijn, want hij stond sinds jaar en dag bekend als een verklaard tegenstander van referenda. Bovendien: de regering had niet hoeven aftreden vanwege deze schipbreuk van haar voorstel. Maar het kwam voor niemand als een verrassing dat een van de partijen uit de regeringscoalitie daar wel op aanstuurde. Dat was de partij van de minister van Volksgezondheid. Die partij (D66) had altijd een erezaak gemaakt van het referendum, haar kroonjuweel; dat kon zij zich niet zomaar laten ontstelen door een coalitiegenoot. Maar bij de val van het kabinet klonk al de vraag of dat de enige reden was. Per slot stonden de discussies in het parlement voor de deur over het eindrapport van de Bijlmercommissie. Daarin werd stevige kritiek op de minister geuit. Bovendien, werd geconstateerd, liep het niet echt lekker met deze coalitie. Als het niet was gaan rommelen rond het referendum, dan zou er wel zwaar weer opgestoken zijn rond de Bijlmerenquête. Als die storm ook werd doorstaan, dan moest nog die strenge wetgeving met betrekking tot de reclame voor drank aan de orde komen. Dat alles in een klimaat waarin het ongenoegen over coalitie en kabinet toeneemt en er zich andere complicaties blijven aandienen, zoals fraudes met Europese gelden of fouten in eindexamenopgaven. Op zich te overziene kleinigheidjes, maar ze versterken het actuele beeld, met bijbehorend gevoel, dat er geknoeid en aangemodderd wordt behoorlijk. Vooral: dat alles in de situatie dat het land in een oorlog is verwikkeld, waarvoor de steun in de bevolking met de dag afkalft.
In koor bezweren de politici ons dat het allemaal heel verschillende zaken zijn, die afzonderlijk op hun merites beoordeeld moeten worden, die niet aan elkaar gekoppeld kunnen en mogen worden en die integer en apart, ode een na de ander, moeten worden afgewikkeld. Even koppig en vasthoudend blijven journalisten en media insinueren dat er wel degelijk op meerdere borden tegelijk geschaakt wordt, dat dat ook precies de lol of de kunst van de ware politiek is en dat je, om de beslissende motieven van de spelers te achterhalen, soms wat weken terug of vooruit moet kijken. En met een lichte verbijstering, die overigens onze zomerse ontspannenheid en vergenoegdheid niet vermag te verstoren, nemen wij burgers onze dagelijkse aflevering van intrige en suspense tot ons. Terwijl men zich opmaakt voor de finale discussie in het Parlement over het Bijlmerrapport wordt begonnen met lijmpogingen van de gehavende coalitie. Terugziende, eigenlijk loopt deze feuilleton al sinds februari. Toen waren er de openbare verhoren door de Bijlmer-commissie, een parlementaire commissie belast met de waarheidsvinding over de toedracht van het neerstorten op 4 oktober 1992 van een lijntoestel van El Al op de Amsterdamse wijk Bijlmermeer. Terwijl de commissie in maart en april aan haar eindrapport werkte, werd de spanning van Binnenlandse Zaken afgeleid en verplaatste zij zich naar
| |
| |
het buitenlandse front in Kosovo. Op 22 april presenteerde de commissie haar eindrapport. Dat maakte met minutieuze reconstructies een einde aan allerlei speculaties over de aard van de ramp, als zou die het gevolg zijn van een complot of samenzwering. Door vervollediging van het inzicht in de lading van het toestel kon ook het gerucht ontzenuwd worden dat het toestel extra gevaarlijke giffen aan boord had, hoewel de commissie zelf had bijgedragen aan het ontstaan van dat vermoeden. Maar ook stelde de commissie vast dat er bij bewoners van de Bijlmermeer en bij hen die indertijd op de rampplek werkzaam waren geweest, onevenredig veel hardnekkige gezondheidsklachten voorkwamen, met name ongewoon veel gevallen van een zeldzame aantasting van het auto-immuunsysteem. Voorts stelde zij vast dat een aantal nationale diensten niet naar behoren had gefunctioneerd, dat overheidsinstanties en departementen fors langs elkaar hadden heen gewerkt en dat de eerst verantwoordelijke ministeries zich nogal gedistantieerd hadden opgesteld. De commissie legde, in haar belangrijkste en politiek meest gevoelige conclusie, conclusie 14, een verband tussen dat gebrekkige functioneren van de nationale overheid en de voortdurende toename van gezondheidsklachten onder de bevolking. Maar dit alles was aan het zicht onttrokken, doordat het parlement bij voortduring onvolledig en onjuist op de hoogte was gehouden.
Vanaf de presentatie van het rapport is er de boven- en ondergrondse strijd tegen zijn conclusies; vooral tegen deze conclusie 14. Soms wordt daarbij een wat neerbuigende toon aangeslagen, ‘patronizing’ heet dat in Amerikaanse soaps. Uiteraard vind je schoonheidsfoutjes, communicatiestoornissen of kortsluitinkjes, als je zo minutieus de gang van zaken nagaat en alles en nog wat onder de microscoop legt. Alsof dat niet de opdracht van de commissie was. Het meest stoort mij, dat met name enige oud-bewindslieden deze toon aanslaan: ‘Als men dat in onze tijd had gedaan’. Alsof ze er trots op kunnen zijn dat ze de dans ontsprongen zijn. Bewindspersonen in functie slaan vanaf het begin forser van zich af, de minister-president zelfs nog voor hij het rapport gelezen kan hebben. Zij werpen het een en ander verre van zich, distantieren zich met klem van dit en dat en maken in geweten bezwaar tegen zus of zo. De messen worden geslepen. De vraag is of er koppen moeten rollen en zo ja, welke koppen dat moeten zijn. De minister van Volksgezondheid, tevens vice-premier, komt in de gevarenzone. Mede daarom ook de minister van Verkeer, de andere vice-premier, zij het iets minder. Zelfs de premier zelf heeft, naar nu blijkt, nooit het gevoel gehad dat in de Bijlmer een probleem speelde dat gediend kon zijn met uitoefening van zijn aansturende en coördinerende verantwoordelijkheid. Ook de poten onder zijn zetel kraken daarom een beetje. Men blijft om het hardst roepen dat het rapport op zijn eigen merites beoordeeld moet worden, dat alle recht gedaan moet worden aan de eruit sprekende begaanheid met de bewoners van
| |
| |
de Bijlmer en dat de politieke conclusies pas daarna en op grond daarvan getrokken mogen worden. Maar vanaf het begin is de discussie over het rapport tot op het bot gepolitiseerd en zijn conclusies in dat perspectief afgeplat of zelfs onder tafel gewerkt.
Dat geldt wat mij betreft met name voor de belangrijkste en ook moeilijkst te hanteren conclusie. Zij gaat eigenlijk nog aan conclusie 14 vooraf, vormt daarvan de grond. Ze is eigenlijk helemaal geen onderwerp van discussie meer, terwijl dat waarnaar zij verwijst voor mij het enige is wat discussie waard is. Het rapport plaatst zijn waarheidsvinding in het beslissende perspectief van een kloof tussen - ik zeg het voor het gemak even in eigen woorden - het meer of minder succesvol runnen van de B.V. Nederland en het regeren van een volk. Dat is een serieus politiek en politicologisch probleem. In het runnen is de paarse overheid goed of slecht, naar gelang de politieke kleur van de waarnemer. Maar in regeren van mensen is zij, is de teneur van het rapport, ronduit slecht. De regering blijkt dit verwijt niet eens te begrijpen. Ze pareert het met erop te wijzen hoe adequaat zij de B.V. runt. De toespitsing van de discussie op conclusie 14 opent deze ontsnappingsroute. Ze plaatst het probleem in het causale kader van een aanwijsbaar verband tussen verwaarlozing en verzieking. Daarover kun je inderdaad verantwoord van mening verschillen. Anders dan vanuit een politiek apriori is het moeilijk er harde politieke consequenties aan te verbinden. Het verbaast dus niet dat alle ministers het gered hebben en er geen koppen rolden. Het is niet omdat zij in de discussie zich adequaat verdedigden, maar omdat ze de foute discussie voerden. Maar het volk blijkt in den brede die tegenstelling tussen runnen en regeren bliksems goed begrepen te hebben en het eens te zijn met de conclusie dat er slecht geregeerd is. De ontevredenheid over de afloop van het politieke debat is dan ook opvallend breed. Maar er gebeurt niets.
Er gebeurt niets. Iedereen blijft zitten waar die zit: de regering op het pluche en wij allen voor onze teevees, glas wijn binnen bereik en dromerig door de open tuindeuren afdwalend naar de bloeiende oleander. Het feuilleton wordt op sterkte gebracht door nieuwe verhaallijnen in te zetten, over dioxinekippen en varkensquota. In die laatste verwikkeling houdt een minister, totaal onverwacht, wel de eer aan zichzelf; hij stapt zowaar op. Maar de reactie van zijn collega's maakt duidelijk dat zij van zins zijn hun heroverde status van, nu weer missionair dienaar van de kroon, tot het einde toe uit te zitten.
En ook wij komen niet in beweging. Onze monden wel. We kankeren wat af over de zittende machtshebbers, die kunnen ruimen zonder een poot te verzetten of een hand uit te steken. Maar onze gesprekken maken ons en elkaar vooral duidelijk dat we groot gelijk hebben om niet uit onze zetels te komen om wat dan ook te ondernemen, al was het maar gaan stemmen voor het Europese Parlement. We zitten te goed. Bovendien, het is zomer. Niet het seizoen voor echte crises. Zelfs
| |
| |
voor die in Kosovo begint zich een oplossing aan te dienen. Toch hoop ik dat er voldoende ontwikkelingen blijven om ons onze dagelijkse portie spanning en sensatie te blijven bezorgen via de actualiteitenrubrieken op het publieke net. Ik moet er niet aan denken dat ik daarvoor moet gaan uitwijken naar een of ander hijgerig en hitsig wanproduct op een commerciële zender. Het moet wel een beschaafde zomer blijven.
□ P.A. van Gennip
| |
In de ban van Allah
Is religie een opium tegen sociaal-economische uitsluiting?
Een paar jaar geleden zorgde de hoofddoekjes-affaire in Frankrijk voor heel wat sensatie in de media, die er een krachtmeting van maakten tussen de islamitische gemeenschap en de Franse lekenstaat. Het was de tijd waarin gevreesd werd dat de Algerijnse burgeroorlog zou overslaan op de Franse hoofdstad. Na de aanslagen op toeristen in Marrakech in 1994 ontploften er bommen in Parijs in 1995. Jongeren van Maghreb-origine - die les beurs worden genoemd - raakten steeds vaker slaags met de ordediensten in de banlieues. Die jongeren vormen een aantrekkelijke rekruteringsbasis voor islamitisch-fundamentalistische groeperingen die aan de andere oever van de Middellandse Zee opereren. Dat is de context waarin twee in 1997 verschenen boeken geschreven zijn: L'Islam des jeunes, van Farhad Khosrokhavar en Le procès d'un réseau islamiste, van twee Franse journalisten. L'Islam des jeunes is het resultaat van tien jaar onderzoek in de Franse banlieues, op grond van interviews waarin racisme en xenofobie centraal stonden. Le procès d'un réseau islamiste bundelt de belangrijkste debatten van het proces van een opgerold islamitisch-fundamentalistisch netwerk dat jongeren uit de banlieues betrokken had bij de voorbereiding van de bomaanslag op een groep toeristen in Marakkech in 1994. Als je de twee titels vergelijkt, verwacht je niet dat die twee boeken veel met elkaar gemeen zullen hebben. Toch blijkt er na lectuur een convergentie tussen beide te bestaan. Alvorens op de inhoud in te gaan, wil ik eerst een algemene aanmerking op deze boeken maken: hoewel de schrijvers ervan een objectief relaas wensen te geven, vervallen ze wel eens in stereotypen, door termi- | |
| |
nologische verwarring te scheppen (islam néo-communautaire, islam identitaire, islamisme,
fondamentalisme - is dat allemaal hetzelfde?) of door de meest sensationele voorbeelden te kiezen. Dat is met name het geval in het tweede boek, waarin alleen maar excerpten van het proces zijn opgenomen zonder begeleidende commentaar van de journalisten. Daardoor kan bij de lezer de indruk ontstaan dat de toetreding van beurs tot terroristische groeperingen een algemeen verschijnsel is, in plaats van een tamelijk zeldzaam fenomeen. Ik wil er ook even op wijzen dat beide boeken de Franse situatie betreffen, maar vanwege de parallellen met de toestand in België ook ons hier iets te bieden hebben.
De eerste generatie gastarbeiders uit de Maghreb bracht haar godsdienst mee en beleed de islam in de beslotenheid van de eigen woningen of van de moskee. Nu zien we hun kinderen en kleinkinderen komaf maken met die discretie en de islam propageren als een belangrijk, zoniet als het belangrijkste facet van hun identiteit. Daarbij worden de beginselen van de geseculariseerde dominante cultuur, die de religieuze cultus naar het privé-domein verbannen heeft, op de helling gezet. Deze jongerenversie van de islam zorgt voor nogal wat commotie in de Franse lekenstaat - en ook elders in Europa - niet alleen omdat het om een grote groep jongeren gaat die zich radicaal wil opstellen - niets nieuws onder de zon, zo zou je kunnen opwerpen -, maar ook omdat ze zich in het openbaar als moslims willen manifesteren en als zodanig erkend willen worden tot in de meest sacrale heiligdommen van de lekenstaat: de openbare scholen. Zo is de hoofddoek het symbool geworden van de verwerping van de lekenstaat en de toenemende ‘islamisering’ van de jeugd in de banlieues. Het gevolg daarvan is dat een niet te verwaarlozen deel van de publieke opinie meent dat moslims niet te integreren zijn in de westerse samenleving. Het pleidooi om gebruik te maken van repressie tegen deze jongeren om de Franse cultuur te beschermen, is dan ook niet langer een monopolie van extreem-rechts; het vindt ondertussen bij brede lagen van de bevolking bijval.
Wat echter minder duidelijk naar voren komt in het publieke debat, zowel in Frankrijk als in andere Europese immigratielanden, zijn de dieper liggende oorzaken die sommige jongeren ertoe bewegen radicaal voor ‘Allah’ te kiezen. Om hun eigen identiteit te bevestigen, om zich tegen het alledaagse racisme en allerlei vormen van uitsluiting te beschermen, om zich te wreken op een maatschappij die hun het recht op gelijke kansen ontzegt, creëren deze jongeren een ‘islam provocateur’, of ‘islam des exclus’. Deze no future-jongeren proberen via de sacrale weg hun sociaal-economische problemen te vergeten, en door het groepsgevoel - vandaar de benaming ‘islam néo-communautaire’ - zin te geven aan hun leven. Dat is ook een manier om de haatgevoelens te kanaliseren die zij koesteren tegenover de samenleving die hen afwijst. Als je het zo bekijkt, kun je dit islamitische reveil zelfs beschouwen als een vorm van preventie: de agressiviteit die vanzelf opkomt in verwaarloosde achterbuurten, wordt aldus geruisloos opgevangen. Wan- | |
| |
neer zij de positieve energie die de gemeenschappelijke godsdienstbeleving voortbrengt voor hun eigen zelfontplooiing weten aan te wenden, geraken sommige jongeren zelfs bevrijd uit de weinig benijdenswaardige situatie waarin ze zijn opgegroeid. Zo zijn sommigen rapmuziek met religieuze teksten beginnen te maken, waardoor ze meteen hun plaats vonden in de maatschappij en contacten kregen met andere jongeren.
De islamisering in de banlieues neemt verschillende vormen aan. De radicale fundamentalistische variant die via netwerken (bv. de GIA) uit het buitenland wordt geïmporteerd, trekt verloren gelopen, gefrustreerde jongeren aan met valse beloftes. Tijdens trainingskampen in Pakistan, Bosnië en Algerije wordt hun een religieus idealisme aangepraat, dat vervolgens misbruikt wordt om terroristische doelstellingen te bereiken, zoals de aanslag in Marrakech. Die fundamentalistische variant valt het meeste op, maar trekt in werkelijkheid maar een te verwaarlozen minderheid aan. Het merendeel van de geïslamiseerde jeugd neemt een gematigder houding aan. Zij zullen de pluralistische samenleving niet als een duivelse uitvinding voorstellen, en haar ‘goddeloosheid’ en repressief optreden tegenover de moslims niet aan de kaak stellen, zoals de radicale islamisten dat doen. In plaats van een totale breuk na te streven, willen de adepten van de ‘neocommunautaire islam’ een constructieve dialoog aangaan met de overheid en de rest van de samenleving, waarvan ze tenslotte als ‘beurs frawais’ deel uitmaken.
De oprichting van islamitische organisaties is een ander kenmerk van deze ‘Islam des banlieues’. Die organisaties krijgen een belangrijke middenveldfunctie te vervullen.
De eerste generatie van gastarbeiders beschikten nog over een sociaal kader: zij stelden hun arbeidskracht ter beschikking in ruil voor een salaris, en daardoor konden ze respect afdwingen en zelfrespect ontwikkelen. De beleving van de islam gaf bovendien een extra dimensie aan hun leven, ver van het vaderland. Voor de jongeren die geboren en getogen zijn in het nieuwe vaderland, en om wie de maatschappij zich weinig of niet bekommert, is dat lang niet meer het geval. Velen onder hen voelen zich ontdaan van elke sociale functie. Hun maatschappelijke en familiale ‘wezenloosheid’ drijft deze no future-generatie in de armen van islamitische organisaties die een antwoord bieden op het gebrek aan familiale affectie en maatschappelijke integratie, door in de eerste plaats tegemoet te komen aan het verlangen naar een duidelijke identiteit. Het steeds toenemende aantal religieuze verenigingen toont dat steeds meer bekeringslustige jongeren de weg naar hun lokalen hebben gevonden. En zij hebben gelijk, want sommige organisaties, zoals bij ons de Vereniging van Marokkaanse Jeugd in Hoboken, menen het goed met deze jongeren: zij maken gebruik van de religieuze structuren om hen te helpen bij de verwezenlijking van hun persoonlijke ambities. Zij staan ze bij in het maken van hun schooltaken, zorgen ervoor dat ze een diploma behalen, schakelen ze in het gemeenschapsleven in, verzekeren de sociale vrede in de wijken door de jongeren van
| |
| |
de straat te houden, enz. In de betrekkingen met de overheid hebben deze islamitische organisaties ook aan belang gewonnen. In het verleden hebben sommige jongeren geprobeerd via politieke organisaties de situatie van hun lotgenoten te verbeteren. Maar hun politiek idealisme mocht niet baten: de veelbelovende kandidaten kregen van de partijen de kans niet om iets voor hun gemeenschap te bereiken. Ten gevolge van die mislukking heeft de jongere garde liever voor religieus idealisme dan voor politiek activisme gekozen, tenzij wanneer het gaat om politiek lobbywerk. De lokale en nationale politieke overheden kunnen de islamitische verenigingen immers niet meer als gesprekpartner negeren, niet alleen omdat ze hoe langer hoe meer macht verwerven over deze jongeren, maar tevens omdat ze er beter in slagen dan de lokale overheden en ordediensten om de jongeren geheel of gedeeltelijk uit de delinquentie te houden en om de vrede in de achterbuurten af te dwingen. De toekenning van subsidies en infrastructuur door de overheid betekent dat die verenigingen erkend worden, ondanks de vrees voor religieuze indoctrinatie en het gebrek aan transparantie over de doelstellingen van deze organisaties.
Ook bij ons vindt het islamitisch reveil onder de jongeren stilaan ingang. In Brussel slaagt Tarik Ramadan (van de ‘Frères Musulmans’) erin volle zalen bij elkaar te krijgen, terwijl ‘profane’ sociaal-culturele verenigingen steeds meer invloed inboeten. Meestal trekken de islamitische verenigingen jongeren aan die een compensatie zoeken voor de maatschappelijke afwijzing die zij dagelijks ondergaan. Zolang de overheid niet inziet dat deze jongeren recht hebben op gelijke kansen qua onderwijs, tewerkstelling en andere toekomstperspectieven, en dat de overheid hen niet betrekt bij het maatschappelijke gebeuren, bv. via stemrecht en andere participatie-kanalen, zullen die jongeren hun heil zoeken bij groeperingen en organisaties die niet alleen spiritualiteit aanbieden, maar vooral ook een identiteit en eigenwaarde die ze elders in de samenleving niet ontvangen. Het gevaar is echter reëel dat malafide organisaties die als dekmantel fungeren voor internationale netwerken, misbruik maken van deze toch wel kwetsbare jongeren, om ze uiteindelijk in te schakelen in buitenlandse terroristische activiteiten. Gelukkig gaat het hier om een zeldzaam fenomeen. De meeste jongeren beseffen wel dat de oorzaak van hun moeilijkheden en van hun onvrede met de samenleving in die samenleving zelf moet worden aangepakt en bestreden, omdat zij er zelf ook deel van uitmaken. Zij voelen zich gelukkig te veel Fransman of Belg, om spontaan te verlangen in naam van Allah moordcommando's in het buitenland te versterken.
□ Fauzaya Talhaoui
Farhad Khosrokhavar, L'Islam des gimes, Flammarion, Paris, 1997, 323 blz
Catherine Erhel & Renaud De La Baume (red.), Le procès d'un réseau islamiste (9 décembre - 13 décembre 1996), Albin Michel, Paris, 1997, 171 blz
|
|