Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 536]
| |
ForumHet andere racismeHet ‘sociologisch’ racismeLeman (geen Mijnheer),
Ik moet u schrijven wat ik en vele andere mensen over u denken. U bent een puur racist. Uw discriminatie op basis van origine of huidskleur is puur racisme. U bevoordeligt of benadeelt mensen op basis van huidskleur. U hebt veel Gestapomanieren. Mensen die niet denken, voelen of leven zoals u, laat u opsporen, ondervragen, verhoren, veroordelen, in de gevangenis stoppen. ‘Ze’ moeten maar denken en handelen zoals u! U bent noch een pater, noch een christen. Christus' gebod: Doe niet aan uw medemens, wat gij niet wilt dat u gebeurt, u doet dit alle dagen. Bemin uw vijand! Nooit van gehoord? U laat voorkomen dat de vreemdelingen geen racisten zijn. Alleen Vlaams Blok-mensen zijn racist! Nooit gehoord van de moorden tussen Turken - Koerden, Marokkanen - Turken, Tutsi's - Hutu's. Allemaal moorden ze mekaar uit. Dat zijn geen racisten? Waarom? of u zijt ‘zot’ van mediageilheid, of ter wille van de poen: officieel 70 miljoen + ongeveer 200 miljoen van de Lotto. Uw oneindige gepromote laksheid is schuldig aan vele roofovervallen. (Men wordt toch niet gestraft), ja aan moord (P. Mombaerts) enz. Ik, naamloos? U kwetst er zo velen ‘naamloos’. U bent geen landverrader, wel een volksverrader.
Tot daar een naamloze brief - een van vele - verzonden uit Antwerpen, die me bereikt op 20 april 1999. Ik neem die brief hier integraal over, omdat hij typisch is voor een specifiek ‘racisme’, zoals we dit de laatste jaren als het meest voor de hand liggende racisme in Vlaanderen hebben leren kennen. Het is een mengeling van reële gevoelens, die | |
[pagina 537]
| |
wellicht op een aantal negatieve ervaringen teruggaan, ingekleurd met elementen uit de Vlaams-Blokindoctrinatie. Uit de schrijffouten die ik voor dit forumartikel verbeterd heb en het handschrift in de originele brief, kan afgeleid worden dat het om een niet erg geschoolde briefschrijver gaat. Profiel van de auteur: hij/zij voelt zich benadeeld tegenover de allochtonen tussen wie hij/zij woont; hij/zij wil zijn frustratie kunnen ‘outen’ en zet het voor mij dus eens goed op papier. Hij/zij houdt eraan tenminste nog zijn vrije mening te mogen uiten, maar denkt dat dit niet meer kan (invloed van V.B.-indoctrinatie); hij/zij wenst niet als een moreel onwaardig iemand beoordeeld te worden. Het is dus bijzonder belangrijk mij ervan te overtuigen dat ik een slechte christen ben, een racist, lijdend aan mediageilheid en op geld belust. (De invloed van de V.B.-indoctrinatie en -deformatie is weerom heel tastbaar.) We staan hier vermoedelijk voor een traditionele, méér en méér Vlaamsvoelende, niet erg hoog geschoolde buurtbewoner uit het Antwerpse, die alleen nog vertrouwen heeft in de Vlaams-Blokliteratuur. De V.B.-kiezer zoals die al jaren uit de enquêtes van Prof. Billiet (KU Leuven) te voorschijn komt. Uit die hoek krijg ik wekelijks een aantal anonieme brieven. Je voelt bij die mensen eigenlijk nog een relatieve onzekerheid. Hun brieven verraden evenzeer hun onzekerheid als hun nood aan communicatie (al zijn de brieven helaas anoniem). Ook inhoudelijk komt hun ‘racisme’ - ik weet niet of het echt de juiste term is in hun geval... - steeds weer op enkele specifieke thema's terug: allochtone delinquentie van Marokkaanse jongeren (vooral als Belgen er het slachtoffer van zijn) en interetnische gewelddaden in de streek van herkomst (vooral als die naar het gastland overgedragen worden). Twee thema's die in de geciteerde brief niet te lezen zijn, en m.i. vandaag ook iets minder vaak voorkomen dan enkele jaren geleden, zijn de hogere werkloosheid (en het steun trekken) van allochtonen en de bedreiging die uitgaat van de islam Zou dit te maken kunnen hebben met het feit dat de resultaten van enkele studies, waaruit blijkt dat er wel degelijk ernstig gediscrimineerd wordt bij aanwerving van allochtonen, tot het grotere publiek zijn doorgedrongen? Of dat de verkiezingen van een islamraad probleemloos zijn verlopen? Is dat waar, dan betekent dit, althans naar dit publiek toe, dat het voeren van een efficiënt integratiebeleid het racisme veeleer afzwakt dan versterkt. Om dit ‘sociologische’ racisme te duiden, zijn er vooral twee verklaringen in omloop. Een eerste theorie stelt dat de belangrijkste factor bij een racistische houding of handeling de situatie is. De mens wordt niet racistisch geboren, maar kan het in bepaalde situaties worden (P.A. Taguieff). Een tweede theorie ziet het racisme als het resultaat van psychische conflicten in het subject zelf (D. Sibony). Wat mij nu opvalt, is dat ik in Vlaanderen in zogenaamd ‘betere’ kringen meer en meer geconfronteerd word met een nieuw, een ander soort racisme. Was het er vroeger ook al, maar in een context die maakte dat het zich minder openlijk kon uiten? Daar bestaan geen aanwijzingen voor. Ik beweer ook niet dat het | |
[pagina 538]
| |
‘nieuwe’ racisme alleen maar in Vlaanderen voorkomt. Het valt me wel op dat dit racisme zich aan andere thema's laaft dan dat van de be-woners van bepaalde stedelijke volkswijken, en dat de mensen die het ‘outen’ niet lijken te beantwoorden aan de theorieën van Taguieff en Sibony. Ik ben geneigd dit andere racisme het parvenuracisme te noemen. Dat verdient uiteraard enige uitleg. | |
Het parvenuracismeVolgens Van Dale is een parvenu ‘iemand die, door zijn verworven rijkdommen, tot een hogere klasse in de maatschappij, doch niet tot de daarbij behorende beschaving gekomen is’. Het woord ‘racisme’ gebruik ik hier in de tweede betekenis die Van Dale ervan geeft, nl. als ‘uiting van rassenwaan’. Parvenuracist betekent dan: iemand die het op eigen kracht (zij het meestal ook wel dankzij enige belastingontduiking) materieel ‘gemaakt heeft’, en daarbij heel zelfverzekerd en zelfvoldaan is geworden, zo iemand ziet de wereld - zelfs cultureel - aan zijn voeten liggen, vooral dan de mensen die tot materieel achtergestelde groepen en volkeren behoren, zeker als die duidelijk herkenbaar deel uitmaken van een niet-Europese of Noord-Amerikaanse cultuur. Parvenuracisten zijn al eens in een islamitisch land in het Nabije of Verre Oosten geweest, en weten dus ‘alles’ over de moslims bij ons in Antwerpen, Limburg of Sint-Niklaas. ‘Daar moet je niet willen doen wat die gasten zich hier allemaal veroorloven.’ ‘En wij geven hun voorrechten die zij ons daar nooit zullen geven. Probeer het maar. Ik ben er geweest.’ En de zwart-Afrikanen uit Kongo of omgeving? ‘Ja, dat zie je toch zó dat die nog vele jaren van onze graad van beschaving verwijderd zijn. Ze weten zelfs niet wat democratie zou kunnen zijn.’ ‘Wij’... wij hebben hard gewerkt. Wij weten dat het leven ‘God, gat en geld’ is (een letterlijk citaat, uit de mond van een geslaagde Vlaming met erg veel geld). ‘Zij hebben geen goesting om hard te werken. Dat heeft niets met racisme te maken.’ De parvenuracist schrijft u meestal niet aan om u dit naar het hoofd te slingeren. Hij heeft eigenlijk geen behoefte om daarover met u, laat staan anoniem, in gesprek te komen. Wél zal hij het u eventueel zeggen als zijn collega's erbij zijn, bv. op een conferentie waar u bent uitgenodigd. Hij ‘weet’. Hij heeft geen behoefte om een onderscheid te maken tussen een ideologie als systeem en de individuele mensen. En er komt bij: ‘Wij hadden en hebben hen niet nodig, wij hebben hen ook niet uitgenodigd. Zij zijn een last. Zij kosten’. Het is een rassenwaan die sterk ideologisch - de betrokkenen zeggen: door ‘weten’ - bepaald is. Het merkwaardige is dat deze vorm van racisme uitgaat van mensen van wie je absoluut niet ziet waarom ze het zo belangrijk vinden zich zó en in het publiek te ‘outen’. Ze zijn zelf beslist geen slachtoffers van gedegradeerde stadsbuurten, ze zijn erg opgezet met zichzelf en hun succescarrière, maar voelen kennelijk een grote behoefte om dit met een denigrerende houding tegenover anders-etnischen te laten blijken. Een uitleg voor dit fenomeen lijkt me niet onmiddellijk voor de hand te liggen. Is het de zelfvoldaanheid van een middenklasse die zijn welvaart sterk heeft zien toenemen, terwijl | |
[pagina 539]
| |
anderen (bv. de Walen) onderuit lijken te gaan? Heeft het te maken met een fenomeen van toegenomen onverdraagzaamheid, zoals men dit ook kan waarnemen bij de middenklasse in Lombardije (Noord-Italië) en Catalonië (Spanje) - toevallig kleinere autonome regio's die zichzelf zien als locomotieven voor de grotere landelijke federatie waarbinnen zij zich profileren, en die al wie ‘anders’ is, als minder geavanceerd, of als ‘verliezers’ ervaren? Hebben wij, zoals zij, te vaak horen herhalen dat wat ‘wij’ doen, zoveel beter gedaan is? Of zijn wij gewoon té overtuigd geraakt dat onze versnelling zoveel ‘sneller’ is dan die van al de anderen, waarbij een zekere zin voor verhoudingen verloren gaat? Ik wil eindigen met een variant op deze houding, die wellicht iets begrijpelijker is, maar toch óók die ‘veralgemenende’ toon van onverdraagzaamheid laat zien. Deze morgen bereikt me een e-mail, wél ondertekend, met een kritiek op onze campagne voor aanwerving van allochtonen in het bedrijfsleven. De briefschrijver verwijt ons dat we de directeur van het Brusselse Erasmus-ziekenhuis in het raam van die campagne de kans gegeven hebben zich positief uit te laten over ons initiatief, terwijl de artsen van dat ziekenhuis meestal Nederlandsonkundig zijn. Voor een Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, ‘dat vooral met Vlaams geld gefinancierd wordt’, was het daarom misplaatst de directeur van een dergelijke instelling aan het woord te laten, en het Centrum zou zich beter met dit anti-Vlaams racisme bezighouden. Uit de brief meen ik te kunnen afleiden dat de man een huisarts is, of hoe dan ook tot de hogere middenklasse behoort... Wat mij betreft, kan die man perfect gelijk hebben dat het Erasmusziekenhuis geen goede keuze was. Had ik eerder over die informatie beschikt en geweten dat die juist was, dan had ik een ander Brussels ziekenhuis laten contacteren. Waar het nu echter om gaat, is dit: moet zo'n reactie dan meegedeeld worden op die toon van veralgemenende onverdraagzaamheid? Kan daar niet gewoon de aandacht op getrokken worden zonder dat men daarom meteen de legitimiteit van de hele campagne ter discussie stelt en het ‘Vlaams geld’ erbij betrekt? Impliciet gaat het toch maar weer over ‘wij, Vlamingen... ons geld...’ en dus, pas op hoe je zelfs maar verdraagzaamheid promoot, want ‘we nemen het niet meer’. Uiteraard is dit laatste voorbeeld geen racisme, maar het tekent wel een zich versmallende Vlaamse generositeit en een verschuiving van elk engagement naar een soort ‘financieel eerstgeboorterecht’, dat zelfs de verdraagzaamheid tegenover de allochtonen en ook alle niet-Belgen blijkbaar mag bepalen. Wat moet je overigens denken van de keuze van de Vlaamse regering, die aan Kosovo-vluchtelingenkampen hulp biedt via een extreem-rechtse Vlaams-nationalistische jongerenorganisatie, omdat die - hoewel ze uiterst rechts handelt - efficiënt en vooral ‘Vlaams’ is? Er bestaat een derde theorie over racisme, die ik tot voor kort nooit echt goed begrepen had: A. Memmi stelt dat racisme gewoon een continue bedreiging is van het antiracisme, en dat het antiracisme in wezen een culturele verovering is van de beschaving door de eeuwen heen. | |
[pagina 540]
| |
Zoals elke culturele verworvenheid roept die telkens opnieuw een bedreigende tegenreactie op. Zou het kunnen dat in Vlaanderen de generositeit tegenover de anderen, die tot voor kort erg belangrijk werd geacht en een culturele verworvenheid was geworden, nu pas bedreigd wordt, doordat Vlaanderen eindelijk en voor het eerst in zijn geschiedenis iets nieuws verworven heeft: zijn autonomie en een hoge economische en financiële welvaart? □ Johan Leman | |
De Geest van Koning LeopoldEen frisse kijk op de geschiedenis is altijd meegenomen. En er zit echt veel goeds in tal van herzieningen van omstreden onderwerpen uit het verleden. Maar het is verloren tijd en een belediging voor de lezer als men hem een eenzijdige kijk voorschotelt, en wat al bekend was voorstelt als een onthulling. Het recent verschenen boek van Adam Hochschild King Leopold's GhostGa naar voetnoot[1] is duidelijk goed onthaald in de Verenigde Staten en in België. De auteur doceert ‘opstellen’ aan de Postuniversitaire Opleiding voor Journalisten van de Universiteit van Califor-nië in Berkeley en zegt van zichzelf ‘dat hij pas onlangs kennis heeft gekregen van dit tragische stuk geschiedenis’. Hoe hij eraan kwam mogen wij vernemen op bladzijde 3: ‘Ik wist tot voor een paar jaar omzeggens niets over de geschiedenis van Congo en vond toen een voetnota in een boek dat ik toevallig las... Ik was op dat ogenblik moe en stram gezeten, laat op de avond in een lijnvliegtuig dat van oost naar west over de Verenigde Staten vloog’. Hoeven wij dit te weten? Wat Hochschild als onderwerp gekozen heeft, is zeker het behandelen waard en het mag niet vergeten worden. De brutaliteit van het regime dat in het Onafhankelijke Congo geheerst heeft in het laatste decennium van de negentiende eeuw en de eerste jaren van de twintigste onder Leopold II, soevereine vorst van het gebied, schokte de westerse wereld. Er zijn talloze wreedheden begaan bij de jacht op rubber en ivoor. Wreedheid was een endemische kwaal van het systeem. De eerste rapporten over wat er in Centraal-Afrika gebeurde, kwamen omstreeks 1890 van missionarissen en werden dan in de pers gepubliceerd. Over een gedetailleerd rapport van 1904 over de slechte behandeling van | |
[pagina 541]
| |
de bevolking, van de hand van de Britse consul in Boma, Roger Casement, werd in brede kringen in Groot-Brittannië gesproken en geschreven. De Reform Association van E.D. Morel voerde een goed geplande aanval uit tegen het systeem van Leopold. Schokkende foto's van afgehakte handen kwamen in de kranten. In tal van historische werken zijn daarna de feiten vermeld. En in de vele uiteenzettingen over de roman van Joseph Conrad die in het Congo van Leopold speelt, Heart of Darkness, is het onderwerp besproken. Maar volgens Hochschild ‘is het vrijwel onbekende verhaal nu aan het licht gebracht’ in zijn boek. Jammer genoeg heeft de auteur zich niet beperkt tot het opsommen van de schokkende rapporten uit het Onafhankelijke Congo. Hochschild ziet het groot en laat ons genieten van een scheldpartij tegen Leopold II, beginnend bij zijn jeugd, en van een voorbeeld van lezen met oogkleppen over het onderwerp, zonder de minste poging om de vele eerbare Belgen recht te doen die, toen de wreedheden aan het licht kwamen, hun uiterste best gedaan hebben om een einde te stellen aan het regime. Wie dit boek leest kan eruit besluiten dat de smadelijke ondergang van het Onafhankelijke Congo uitsluitend bewerkt is door publicist E.D. Morel, Roger Casement, Amerikaanse missionarissen en Mark Twain. Maar de eminente professor van de Brusselse Universiteit, Félicien Cattier schreef een aanklacht tegen Leopold II in zijn boek Etude sur la situation de l'Etat Indépendant du Congo. Dat deed ook de jezuïet Arthur Vermeersch, professor aan de Universiteit van Leuven, in La question Congolaise. Vermeersch richtte een oproep tot zijn landgenoten: ‘Al kunnen wij niet officieel verantwoordelijk gesteld worden voor de behandeling van de Congolese inlanders, onze eer en de goede naam van België staan op het spel omdat het gebied geregeerd wordt door onze koning en in grote mate door Belgen wordt bestuurd... Er wordt over ons gezegd: “Dit volk dat in onze ogen zo vrij van geest en edelmoedig van hart is... een paar ton rubber is genoeg om zijn geweten te verstikken en zijn hebzucht en wreedheid bloot te leggen”’. Cattier noch Vermeersch worden zelfs maar vernoemd in de tekst van Hochschild en er is nauwelijks enige aandacht besteed aan de annexatie van Congo door de Belgische regering in 1908, noch aan de hervormingen die daarop volgden. De bewering dat ‘de twee grootste kenners van deze tijd’ Jan Vansina en Jules Marchal zijn, kan niet door de beugel. Beide hebben opmerkelijke werken geschreven, maar de meest gezaghebbende historicus is toch wel professor Jean Stengers van de Universiteit van Brussel. Hochschild beeldt zich in dat hij een beter inzicht heeft dan de historici. Wij weten bijvoorbeeld uit de berichten van toen dat Leopold en zijn verloofde Marie-Henriette weinig gemeen hadden en helemaal geen belangstelling voor elkaar toonden wanneer zij elkaar ontmoetten. Maar beweren dat ‘zij op het eerste gezicht van elkaar walgden’ is niet verantwoord. Dat Leopold II geen Nederlands sprak, is waar. Volgens Hochschild ‘deed hij geen enkele poging om Vlaams te leren’. Maar iedereen weet toch dat dit niet nodig geacht werd in België in de negentiende eeuw en dat er geen ‘bittere taalstrijd was’. Leopolds toespraken worden ‘saai’ genoemd. Ja, nu vinden wij toe- | |
[pagina 542]
| |
spraken uit het midden van de negentiende eeuw duidelijk te lang uitgesponnen, maar er is geen aanwijzing dat men die van Leopold toen zo ervoer. De Britse minister van Buitenlandse Zaken vóór de Eerste Wereldoorlog was Sir Edward Grey (later Earl Grey), wat iedereen met een beetje kennis van die tijd weet. En zo gaat het door. Basiswerken over de geschiedenis van die periode lijken niet geraadpleegd te zijn. Er is veel over E.D. Morel, maar de auteur is blijkbaar niet op het idee gekomen de Morel Papers te lezen die iedereen kan inkijken in de London School of Economics. Hochschild stelt dat Leopold II al zijn documenten over Congo liet verbranden. Grote hoeveelheden van Leopolds documenten waarvan lang verondersteld werd dat zij vernietigd waren, zijn nu ontdekt, opgeslagen in kisten in een kelder in de buurt van Bergen. Het Archief Goffinet, dat al een aantal jaren bekend is, vormt een onmisbare bron van nieuwe informatie voor al wie over Leopold II en Congo schrijft. Een graag gebruikt procédé van extrapolatie in King Leopold's Ghost is de sprong naar de onvoltooid tegen-woordige tijd van het werkwoord. De Koning van de Belgen in 1876: ‘Als wij hem nu zo zien rondstappen in Londen, lijkt hij voor het eerst in zijn leven een beschaafde wereldburger... Zijn frustraties zijn weggemoffeld, hij bedwingt zijn rauwe honger naar kolonies omdat hij beseft dat hij alleen met list en vleierij iets kan bereiken... Als wij even teruggaan in de tijd en Leopold bekijken op dat ogenblik kunnen wij ons voorstellen dat hij de politieke tegenhanger van een ambitieuze theaterproducer lijkt’. Andere personages worden net zo behandeld. Léon Rom was de auteur van Le nègre du Congo. ‘De stem die wij in Roms boek vernemen lijkt heel erg op de stem die wij ons kunnen voorstellen bij Mr. Kurtz (in Heart of Darkness) die zijn rapport opstelt voor de International Society for the Suppression of Savage Customs... Heeft Conrad een van Roms schilderijen op de muur in Leopoldville gezien, net zoals Marlow er een van Kurtz ziet?’ George Washington Williams was een zwarte Amerikaanse missionaris. ‘Misschien zit hij buiten, de rug tegen de stam van een palmboom, misschien leent hij de schrijftafel van een klerk van de post... Hij heeft een strikdas om en een hoge, witte boord. Misschien is het te warm vandaag voor de boord en de das, misschien niet’. Misschien, wellicht. De auteur fantaseert over een keerpunt in het leven van Roger Casement. ‘Zo'n moment kan het voor Casement geweest zijn in 1887 toen hij de Congostroom opvoer op een stoomboot’. Later ontmoette hij Morel. ‘Men kan zich best voorstellen dat de twee mannen die avond een gesprek voerden: de grote Casement met zwarte baard, ziedend van woede om wat hij gezien had; Morel... zelf ernstig kwaad over de duidelijke feiten die hij in Europa bekendmaakte’. Zij ontmoeten elkaar nog een tweede keer. ‘De vrouw van Morel was het met Casement eens en misschien was het op haar aandringen dat Morel naar Ierland reisde om verder met Casement te praten... Zoals geldt voor talloze echtparen uit die tijd, wij weten niet hoeveel van Morels memorabele prestaties ook aan haar te danken zijn’. Jaren later: ‘En dus heeft Morel, hoewel hij er hartstochtelijk naar verlangd moet hebben, Casement niet bezocht in de gevangenis’. | |
[pagina 543]
| |
Henry Morton Stanley, de ontdekkingsreiziger, wordt zwaar aangepakt door Hochschild. Terecht. Maar zelfs zijn privé-leven wordt relevant geacht en met een literaire beschrijving bedacht. ‘Het regende in Londen op 12 juli 1890, maar de mensen liepen toch te hoop vóór Westminster Abbey, zonder acht te slaan op de stortregen. Duizenden mensen drongen naar voren en weken terug op het gladde wegdek, en poogden een glimp op te vangen van de dignitarissen die uit de koetsen stapten... Uiteindelijk stopte een koets waaruit de man klom op wie iedereen gewacht had; hij zag er ziek uit, bleekjes, steunend op een stok. Henry Morton Stanley stond op het punt een groter waagstuk te beginnen dan al zijn Afrikaanse avonturen. Hij trad in het huwelijk’. Vanaf de aanhef van King Leopold's Ghost kan men duidelijk voelen dat de auteur voor Amerikanen schrijft en van oordeel is dat zijn lezers niet veel afweten van de behandelde periode. België wordt voorgesteld als een ‘land, niet eens half zo groot als West-Virginia’. Het ligt ‘tussen het veel grotere Frankrijk en het snel opkomende imperium van Duitsland’. Jammer voor het vergeten Nederland en Luxemburg. Uitvoerige dank wordt betuigd aan de Amerikaanse bibliotheken waar Hochschild kon werken, maar geen spoor in de tekst (buiten zijn vermelding dat tram 44 naar Tervuren rijdt en de beschrijving hoe Jules Marchal eruitziet) dat hij naar België is gekomen in de loop van zijn onderzoek. Dit lijkt toch wel een flagrant tekort, gezien zijn onderwerp. Het boek voelt aan als het werk van een schrijver die op een aantrekkelijk onderwerp gestoten is. Hij belt zijn impresario op en die vindt het schitte rend. Een uitgever koopt de rechten en de zaak is aan het rollen. De meest dramatische bewering in King Leopold's Ghost is dat ongeveer tien miljoen Congolezen gestorven zijn tijdens de jaren dat Congo onafhankelijk was en de jaren die volgden op de annexatie. Het is een mooi rond getal om mee uit te pakken, maar er bestaat onvoldoende bewijsmateriaal om het te rechtvaardigen. Vele cijfers over de sterfgevallen in de dorpen kwamen van missionarissen die Leopold vijandig gezind waren; er waren streken in het land waar geen missionaris geweest was en de overheid stelde het land overdreven groot voor; er stierven mensen aan de slaapziekte; veel Congolezen vluchtten naar het buitenland toen er berichten kwamen over de afpersing door de blanken. Na de opbloei van de rubbermarkt in de jaren tachtig werden zeer veel wreedheden begaan en zeer veel mensen stierven, maar het is dwaas een raming te maken en cijfers voorop te stellen op basis van niet toereikend feitenmateriaal. Hochschild verzwakt ook nog zijn betoog door de herhaalde vergelijkingen van Leopold II met Stalin en Hitler. ‘In de Congo, zoals in Rusland, bleven de massamoorden als vanzelf doorgaan’. En: ‘Vandaag die aantallen (doden in Congo) napluizen is als het doorzoeken van het puin van een crematorium in Auschwitz. Zij leveren je geen precieze aantallen dodelijke slachtoffers op, maar ze stinken naar massamoord’. Leopold II heeft geen politiek van bewuste genocide gevoerd. Toen de eerste bewijzen van wreedheden in het Onafhankelijke Congo aan het licht kwamen, was de koning blijkbaar zwaar geschokt door de beschuldigingen, en hij schreef aan zijn minister Edmond Van Eetvelde: | |
[pagina 544]
| |
‘Als er in Congo misbruiken voorkomen, dan moeten wij ze doen ophouden. Als ze doorgaan zullen ze de ondergang van de staat veroorzaken’. Toen er later nog meer rapporten kwamen, zei hij aan van Eetvelde: ‘Deze verschrikkingen moeten ophouden, of ik trek mij terug uit Congo. Ik wil niet besmeurd worden met bloed en modder; alle misbruiken moeten absoluut ophouden’. Maar naarmate de Britse protestcampagne aanzwol, leek ze hem meer een egoïstische samenzwering om zijn levenswerk te vernietigen. De beschuldigingen van wreedheid en wanbestuur zag hij als afgunst en hij groef zich meer en meer in een verdedigende houding in, waaruit niemand hem nog redden kon. Niettemin is het een verdraaiing van de feiten als men beweert dat hij opzettelijk een bestuur heeft ingevoerd waarvan hij wist dat het wreedheden beging. De meevaller van de rubberboom in de laatste vijf jaar van de negentiende eeuw (de basis van de misbruiken) kon hij niet voorzien. Leopold had Congo veroverd om politieke redenen, maar toen hij zag hoe zijn persoonlijke investeringen van de voorbije twintig jaar vruchten afwierpen, werd hij verleid door de macht die bij de grote rijkdom hoorde. Zijn hebzucht was niet te stuiten en hij werd een toonbeeld van afschuwelijk moreel verval, ongevoelig voor de vloed veroordelingen die over hem heen kwam. King Leopold's Ghost eindigt niet met de annexatie van Congo. Tegen het einde van het boek staan verwijzingen naar de oorlog in Vietnam, de CIA, de dood van Patrice Lumumba, Mobutu en George Bush, Nelson Mandela, veranderingen in Moskou vergeleken met Brussel. Je hoofd loopt erbij om. Het is allemaal te veel. Er is nog altijd plaats voor een nieuwe beoordeling van het onafhankelijke Congo. □ Barbara Emerson |
|