Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||
Bart Van Loo
| ||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||
willen zetten door Una comedia ligera in het Nederlands de geslaagde titel Blijspel in Barcelona (1998) mee te geven. In een interview oppert de auteur trouwens dat de stad ‘altijd in het centrum van (z)ijn universum is geweest (en dat) ze meer is dan simpelweg de plaats waar de actie zich afspeelt. Ze wordt er een beetje het hoofdpersonage van’Ga naar voetnoot[1]. Om tegelijk de goedkeuring van de literaire kritiek én van het grote publiek weg te kapen, moet je van goeden huize zijn. Mendoza is dat. Zijn nog tamelijk jonge oeuvre is op menige universiteit verplichte kost, verschijnt in vele talen, vindt makkelijk zijn weg naar de internationale bestsellerlijsten en drie van zijn romans werden verfilmd. Maarten Steenmeijer, bekend specialist ter zake, beschouwt Mendoza's werk als het meest sprankelende van de hedendaagse Spaanse literatuur. In 1988 werd De stad der wonderen in Frankrijk uitgeroepen tot beste buitenlandse roman van het jaar en Blijspel in Barcelona ging op 28 maart 1998 eveneens met die eer lopen. | ||||||||||||||||||||
Spraakmakend debuutJavier Miranda, een naïeve provinciaal, trekt naar Barcelona om fortuin te maken en raakt verstrikt in een web van onoverzichtelijke gebeurtenissen. Dit is snel samengevat het verhaal van Mendoza's debuut, De zaak Savolta (1975), dat hem in Spanje onmiddellijk de Prijs van de Kritiek oplevert. Hoewel het vijftien dagen voor de dood van Franco verschijnt, wordt het in de handboeken beschouwd als de eerste grote postfranquistische roman. De jonge auteur profileert er zich als een schrijver die met de experimenteerzucht van de voorgaande generatie breekt, en pleit voor een terugkeer naar de kunst van het vertellen. De zaak Savolta wordt dan ook gezien als de gangmaker van een nieuwe literaire stroming, de zogenaamde nueva narrativa espatiola. Francisco Rico, auteur van de bekendste Spaanse literatuurgeschiedenis, meent dat na Mendoza's debuut het ‘narratief patroon van de intrige het weefsel van bijna alle [Spaanse] romaneske projecten is geworden’Ga naar voetnoot[2]. Wel dient gezegd dat de schrijver niet nalaat in het eerste deel van het boek het eigenlijke verhaal op ingenieuze wijze af te wisselen met brieven, krantenartikelen en rechtbankverslagen, waardoor hij tegelijk ook de talrijke aanhangers van de experimentele romankunst voor zich weet te winnen. De zaak Savolta beïnvloedde niet alleen het Spaanse proza van het volgende decennium, maar is tegelijk ook het voorbeeld en vertrekpunt voor Mendoza's eigen creaties. Dat onze rasverteller de narratieve structuur van de detectiveroman gebruikt om de sociale conflicten in Barcelona te schetsen, illustreert reeds zijn neiging om te spelen met verschillende genres. Ook op het vlak van de personages mag | ||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||
het belang van zijn eerste werk niet worden onderschat. Zoals de protagonist Javier Miranda model zal staan voor Onofre Bouvila (De stad der wonderen, 1986), doet een ander personage, Nemesio Cabra Gómez, onwillekeurig denken aan de anonieme detective uit Het geheim van de behekste crypte (1979) en Het labyrint van de olijven (1982). De arrivisten Miranda en Bouvila trekken beiden naar Barcelona op zoek naar carrièremogelijkheden die ze niet vonden in hun geboortedorp, terwijl Cabra Gómez en onze naamloze rechercheur, marginalen en vaste klanten van psychiatrische instellingen, allebei door de politie worden gemanipuleerd om duistere misdaden op te lossen. Wel is het zo dat Mendoza de Catalaanse hoofdstad hier nog redelijk realistisch benadert; de irreële of fantastische verpakking waarin hij ons Barcelona later zal aanbieden, wordt slechts gesuggereerd. | ||||||||||||||||||||
Vruchtbare tussendoortjesVier jaar na zijn debuut schept Mendoza in Het mysterie van de behekste crypte de knotsgekke anonieme held die, tijdelijk ontslagen uit een psychiatrische instelling, de opdracht krijgt de mysterieuze verdwijning van een kostschoolmeisje op te helderen. Voor Het labyrint van de olijven (1982) haalt de auteur opnieuw zijn geïmproviseerde detective van stal, ditmaal om een koffer geld over te brengen van Barcelona naar Madrid. De twee romans kunnen dan ook als één geheel worden beschouwd. Als een schelm uit de beste traditie trekt onze held door Barcelona, waardoor de schrijver de gelegenheid krijgt om de verschillende lagen van de maatschappij in een kritisch daglicht te stellen. Elke actie brengt als in een dominospel onafwendbaar een volgende mee en het rad van fortuin piept en kraakt onder het gewicht van de steeds gekkere ondernemingen van het hoofdpersonage. De detective mislukt in zowat alles en eindigt als een tragikomische antiheld. De verteller aarzelt niet de narratieve structuur te doorbreken en bouwt op die manier, in de voetsporen van Diderot en Sterne, een ludieke relatie met de lezer op. Deze geslaagde parodieën op de klassieke misdaadroman bevatten overigens sowieso heel wat humoristische en ironische noten. De avonturen van onze naamloze marginaal vormen een getrouw, maar ook een vervormd beeld van de werkelijkheid. Mendoza schetst in deze twee kleinere romans uitgebreid de liberalisering van de Spaanse samenleving, meer bepaald die van Barcelona natuurlijk, na de dood van Franco. Adolfo Suárez, de premier van de eerste democratische regering na Franco, en Felipe González worden geregeld vernoemd, maar het zijn vooral drugs, corruptie, de versoepeling van de seksuele zeden en de boom van televisiestations en populaire bladen als ¡Hola! die uitgebreid de revue passeren. Door de ogen van | ||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||
een krankzinnige bekeken, wordt deze werkelijkheid echter op groteske wijze vervormd. Vooral de beschrijving van Cándida, de zuster van de protagonist, is om je vingers bij af te likken: Zij had een bol voorhoofd met putjes, kleine ogen die loensten als ze ergens over nadacht, een varkensneusje, een scheve, dwalende mond, onregelmatige en vooruitstekende gele tanden. [...] Haar romp had de vorm van een trapezium; hij was buitensporig groot in verhouding tot haar korte kromme benen, zodat ze eruit zag als een uit de kluiten gewassen dwerg. [...] Ik vermoed dat ik voor haar altijd de zoon ben geweest die ze zo graag wilde maar nooit zou kunnen krijgen, want door een aangeboren afwijking of door de tegenslagen van het leven werd het potentiële moederschap voor haar belemmerd door een aantal inwendige holten die de baarmoeder, de milt en de dikke darm in directe verbinding met elkaar stelden waardoor de werking van haar organen een onvoorspelbaar en onbestuurbaar zootje was. Dit fragment toont hoe Mendoza's proza van een nauwkeurige, realistische kijk op de werkelijkheid afglijdt naar een proza dat diezelfde werkelijkheid binnenstebuiten keert. Zijn Barcelona is een prachtige verzameling van wandelende karikaturen die zo weggeplukt lijken uit het groteske proza van Quevedo of het esperpento van Ramón Maria del Valle InclánGa naar voetnoot[3]. De beschrijving van Cándida mag in anthologieën gerust geplaatst worden naast die van Serior Don Mariano Isabel Cristino Queralt y Roca de Togores in Tirano Banderas en die van licentiaat Geit in Quevedo's Buscón. Het is ondertussen genoegzaam bekend dat het herschrijven van beroemde teksten uit het verleden een van de kenmerken is van het postmodernisme. Bertens en D'haen hebben in Het postmodernisme in de literatuurGa naar voetnoot[4] nog op een bijkomende trend gewezen: (sub)genres verschuiven naar het centrum van het literaire systeem, wat misschien wel het duidelijkste het geval is met de detective. Dit is hetgeen ook hier gebeurt. Mendoza schrijft een neopicareske roman waarin hij tegelijk de detectiveroman parodieert. Deze kruising van Lazarillo de Tormes en Sherlock Holmes is geen toeval, maar een waarachtig literair project van de Barcelonees: We zijn allemaal schatplichtig aan de picareske roman [...] Alleen dankzij de ontdekking van een authentieke en geloofwaardige Spaanse held, zoals een Lazarillo of een Guzmán de Alfarache, is de Spaanse detectiveroman begonnen, waarvan alle protagonisten werkelijk behoren tot het uitschot van de maatschappijGa naar voetnoot[5]. De ridderromans, Amadís de Gaula (1508) op kop, waren zonder enige twijfel de bestsellers van de zestiende eeuw. In de schelmenromans | ||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||
zal dit ridderideaal op de korrel genomen worden. Tegenover de koene ridder wordt de picaro geplaatst, die als het ware ‘une mythologie inverse’Ga naar voetnoot[6] belichaamt. De schelm, bedelaar, bandiet of schavuit is het personage bij uitstek van het toenmalige Spanje, dat zich in een grote economische en politieke crisis bevond. Op parallelle wijze zet Mendoza in Het mysterie van de behekste crypte en Het labyrint van de olijven via zijn hedendaagse schelm de traditionele detective in zijn hemd en situeert hij zijn verhaal in de moeilijke eerste jaren van het postfranquisme. Literaire puristen zouden kunnen opperen dat in deze romans de intrige nooit op een bevredigende wijze wordt opgelost en dat de lezer, om echt te genieten, zich onvoorwaardelijk moet laten meeslepen door het grillige spel van de auteur. Om die redenen worden Het geheim van de behekste crypte en Het labyrint van de olijven door de kritiek dan ook vaak afgedaan als twee vrolijke maar onbelangrijke vertellingen, en concentreert die zich vooral op De zaak Savolta en De stad der wonderen. Misschien hebben sommige critici niet begrepen dat een parodie logischerwijs een ander verwachtingspatroon meebrengt? Het is Mendoza trouwens in de eerste plaats te doen om een uitermate geestig en carnavalesk portret van het postfranquistische Barcelona te schetsen, en daarin is hij zeker geslaagd. Voor het literaire rijpingsproces van Mendoza's proza zijn de twee romans bovendien van groot belang. De karikaturale personages, de scherpe hekeltoon en de irreële dimensie die in zijn eerste werk nog maar sluimerend aanwezig zijn, kunnen nu immers dankzij deze vruchtbare tussendoortjes tot volle wasdom komen in De stad der wonderen. | ||||||||||||||||||||
MeesterwerkDe Spaanse literatuur ontpopt zich als één van de meest levendige van dit fin de siècle. Denken we hierbij alleen al maar aan de Nobelprijs voor literatuur die in 1989 naar de kranige oudere Camilo José Cela is gegaan, en aan het internationale succes van auteurs als Manuel Vázquez Montalbán, Arturo Pérez-Reverte, Javier Marías, Antonio Muñoz Molina en Eduardo Mendoza. Onze auteur kent zijn grote doorbraak in 1986 met De stad der wonderen, dat door de critici zeer lovend wordt onthaald en vandaag nog steeds de boekhandel uit vliegt. Zo wordt de roman geregeld als Rainbow-pocket herdrukt, onlangs voor de negende keer. Momenteel is men bovendien druk bezig met de verfilming ervanGa naar voetnoot[7]. Door dit enorme succes bevat elke serieuze reisgids wel een of andere knipoog naar deze monumentale roman. Mendoza is blijkbaar voorgoed een soort literair ambassadeur van Barcelona geworden. | ||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||
Onofre Bouvila vestigt zich als veertienjarige plattelandsjongen in de Catalaanse hoofdstad en wordt de rijkste man van Spanje. Met dat eenvoudige gegeven creëert de auteur een uitzonderlijke roman waarin de spannende intrige hand in hand gaat met literaire kwali-teit. Het wedervaren van bekende historische figuren, gaande van dictator Primo de Rivera tot keizerin Sissi, wordt wonderwel in de intrige ingepast. De uitvinding van de film, de eerste vleugelslagen van de luchtvaart en het geweld van de Eerste Wereldoorlog, de lezer krijgt het allemaal voorgeschoteld, en zonder dat hij het merkt, groeit het verhaal van Onofre Bouvila uit tot een magistrale kroniek van Barcelona tussen de wereldtentoonstellingen van 1888 en 1929, terwijl op de achtergrond heel de West-Europese geschiedenis de revue passeert. Net zoals het geboortedorp Aracataca van Gabriel Garcia Márquez in Honderd jaar eenzaamheid door de beschrijving van het bizarre Macondo een mythische dimensie krijgt, gaat het Barcelona van Mendoza een eigen leven leiden waarin de ongelooflijkste dingen gebeuren. Zo wordt een travestiet de belangrijkste man van de stad, voorspelt een heks op mysterieuze wijze de afloop van het boek, komen heiligenbeeldjes tot leven en opent een vliegende schotel de wereldtentoonstelling van 1929. Dat de schrijver het wonderlijke decor van deze fantasieën Barcelona noemt, wijst op de vervaging van de grens tussen het imaginaire en het reële. Nu eens laat Mendoza zijn fantasie de vrije loop, dan weer bewijst hij dat zijn zin voor historische waarheid niet moet onderdoen voor die van een Balzac. Maar opgelet! Vaak verzint de auteur bepaalde feiten, zodat werkelijkheid en fictie nog nauwelijks te onderscheiden zijn. Dit spel begint al bij het citaat uit de Bijbel waarmee de roman begint. Als referentie wordt Lucas 11,23 opgegeven. De kritische lezer die er zijn Bijbel op naslaat, stelt echter vast dat hij één vers verder moet kijken. Daaruit blijkt reeds, zij het nog op een bescheiden wijze, waar Mendoza op uit is. Hij wil doen geloven dat hij eerlijk historische feiten aan het vertellen is, terwijl we eigenlijk vaak heerlijke verzinsels geserveerd krijgen, of een verrukkelijke mengeling van beide. Menig lezer van De stad der wonderen zal verbaasd maar geamuseerd halt houden als hij volgende passage aantreft in de ogenschijnlijk strikt historische eerste bladzijden van het boek, waarin de verteller ons meeneemt naar de origines van Barcelona: Na de Phoeniciërs kwamen de Grieken en de Layetanen. Van het verblijf van de Grieken zijn sporen van handwerk gevonden, aan de Layetanen hebben we volgens etnologen twee specifieke kenmerken van ons ras te danken: de neiging van de Catalanen om het hoofd schuin naar links te houden wanneer zij doen alsof zij luisteren en, bij de mannen, de aanleg tot weelderige haargroei in de neusgaten. | ||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||||
De voorbeelden zijn legio. Zoals in Honderd jaar eenzaamheid de onmogelijkste dingen gebeuren zonder dat de lezer de wenkbrauwen ophaalt, laat Mendoza met ongelooflijk gemak zijn vaak gefantaseerde eruditie weglezen. De wervelende dans van feit en fictie verlenen het sowieso intrigerende verhaal van Onofre Bouvila nog meer bravoure. Een staaltje van ingenieuze en tegelijk meeslepende vertelkunst. In deze geslaagde ontmoeting van de negentiende-eeuwse realistische roman, de twintigste-eeuwse thriller, de historische roman en de fantastische literatuur worden alle verworvenheden van Mendoza's vorige romans in een volmaakt geheel verenigd en ontstaat een autonome literaire stad naast het eigenlijke Barcelona. Volgens Rafael Conte, criticus bij El País, schreef Mendoza zich met De stad der wonderen ‘definitief aan de kop van het omvangrijke peloton van de nieuwe Spaanse vertellers’Ga naar voetnoot[8], en de grote Spaanse auteur Juan Benet beschouwt de roman als een van de weinige teksten van het huidige Spaanse proza die de tand des tijds zullen doorstaanGa naar voetnoot[9]. Wie zijn wij om Benet tegen te spreken? | ||||||||||||||||||||
Literaire rijpheidJe zou Mendoza's proza de allures van een kameleon kunnen toe schrijven. Nu eens lijkt het werkelijkheidsgetrouw, terwijl het even later ontaardt in groteske hoogstandjes, om nog maar te zwijgen over het gejongleer met literaire genres of de subtiele vertroebeling van de grens tussen werkelijkheid en fictie. Ook zijn tot nog toe laatste werk, Blijspel in Barcelona (1996), is een roman met vele gezichten, de vrucht van een lang gerijpt literair vakmanschap. Het wist zich in Spanje twintig weken in de boekentoptien te handhaven en vormt opnieuw een schoolvoorbeeld van hoe zuiver entertainment en literaire knowhow samen kunnen gaan. Ondanks de licht ontgoochelende ontknoping opnieuw een knappe prestatie, al blijft de fabuleuze Stad der wonderen, waarin hij zijn gekende stijl en thema's met veel meer fantasie op de lezer afvuurt, Mendoza's onovertroffen meesterwerk. Het verhaal speelt op het einde van de jaren veertig, een periode die al vaker ten tonele werd gevoerd in zwartgallige sociaal-realistische romans. Niets daarvan bij Mendoza, die deze duistere franquistische jaren uitkiest om het eigenaardige wedervaren te vertellen van een dramaturg wiens pretentieloze boulevardkluchten vooral echtparen uit de middenklasse aanspreken. We volgen hoofdpersonage Carlos Prullás tijdens de repetities van zijn nieuwste stuk ‘Arrivederci, schoonheid!’ Prullás is een intelligente, maar lichtzinnige bohémien die door zijn overspelige activiteiten een woelig emotioneel leven kent. Een liefdesverhaal met wat humor gekruid, waarin tegelijk gedetailleerd het leven in Barcelona wordt geschetst, denk je, tot de | ||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||
plot van richting verandert. Vallsigorri, een rijk Catalaan en beschermeling van de piepjonge actrice Ui Villalba die ook Prullás niet onverschillig laat, wordt vermoord aangetroffen in zijn woning. Jammer genoeg blijkt onze toneelschrijver de laatste man te zijn die met het slachtoffer gesproken had. Gebombardeerd tot hoofdverdachte gaat hij uiteindelijk zelf op zoek naar de dader, - een leuk knipoogje van Mendoza naar de geestige detective uit zijn tweede en derde roman. Spanning en onverwachte wendingen verzekerd. De haast picareske zoektocht naar de dader brengt onze geïmproviseerde detective in aanraking met alle lagen van de maatschappij, en levert een zeer gevarieerd proza op. Soms schotelt Mendoza ons minutieuze beschrijvingen en sfeerscheppingen in onvervalst balzaciaanse traditie voor, terwijl hij even later de spiegel waarin Barcelona wordt bekeken zodanig kromt dat het beeld karikaturaal en grotesk wordt. Zo vormt de beschrijving van de Barcelonese onderwereld een waardige hedendaagse versie van Victor Hugo's beroemde Cour des Miracles. ‘De liefde voor het groteske is typisch Spaans [...] zoals je ook in het proza van Quevedo en de schilderijen van Goya kunt constateren’, zegt een personage, en in die zin is Mendoza's roman dan ook zelf, net als het gros van zijn oeuvre, op en top Spaans. De werkelijkheid komt ook op een andere manier onder vuur te liggen. Aanvankelijk lezen we een nauwgezette weergave van het naoorlogse Barcelona vanuit het standpunt van de gegoede burgerij. Binnen dit opzet vallen echter enkele zaken op: het steeds grotere succes van film, de aanzienlijke hoeveelheid detectives die dramaturg Prullás leest, en zijn laatste komedie waarvan we vele fragmenten kunnen lezen. Ongemerkt sluipt op die manier de fictie thematisch in het verhaal binnen en langzamerhand gaat ze zelfs haar stempel op de gebeurtenissen drukken. De ondervragingen lijken te gebeuren ‘net als in gangsterfilms’, topactrice Quiqui licht voor Prullás een tipje van de sluier op omdat volgens haar ‘in misdaadromans het meisje altijd de detective helpt’, en de ongeloofwaardige capriolen van Prullás' komedie lijken bijwijlen echo's te zijn van wat er in de werkelijkheid gebeurt. Wanneer Prullás zijn stuk beschrijft als ‘een thrillerachtige plot waarin humor een belangrijke rol speelt’, definieert hij overigens gedeeltelijk Blijspel in Barcelona zelf. Onderzoeksrechter Verdugones gaat zelfs zover te stellen dat ‘voor één keer het leven en de literatuur zich verenigen’. Hij aarzelt dan ook niet zich op Prullás' oeuvre te baseren om de aanklacht tegen de toneelschrijver te staven. Voor de rechtbank beweert hij dat in geen enkel van de stukken van de beroemde auteur ‘zo'n solide bewijsvoering’ als die hij nu tegen Prullás opvoert, is terug te vinden. En zo wordt fictie uiteindelijk gepromoveerd tot norm voor de werkelijkheid. | ||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||
Eindpunt?Op de achtergrond van de eigenlijke intrige voert Prullás met zijn regisseur Gaudet verhitte discussies over de kwaliteit van zijn stukken. Frankrijk is in de ban van Sartre en ook Spanje begint het existentialisme te ontdekken, terwijl hij nog blijspelen in de traditie van de Gouden Eeuw schrijft. Volgens Gaudet verlangt het publiek ‘diepgaande ideeën en heftige emoties’ die hun geweten wakker schudden. Het leven is meer dan gratuit plezier, het is een kwestie van keuzes maken en verantwoordelijkheid nemen. Larie en apekool, volgens Prullás. Hoewel, als het doek valt over de roman, kijkt hij op de woelige tijden terug als op de laatste stuiptrekkingen van zijn jeugd. De juridische vervolging bracht een existentiële crisis mee, en Prullás beseft dat een periode is afgesloten. Hij beslist af te zien van een egocentrisch kunstenaarsleven, zich meer aan vrouw en kinderen te wijden en zich te engageren in het bedrijf van zijn schoonvader. Zo blijkt deze realistische zedenschets alias detective uiteindelijk ook nog een ontwikkelingsroman te verbergen. Van een prozakameleon gesproken! Mendoza zelf lijkt zich aan te sluiten bij de beslissing van zijn geesteskind Prullás als hij verklaart voorlopig een punt te zetten achter zijn schrijverscarrière. Lezen als een vorm van entertainment waarin actie, avontuur en dialogen voorkomen, lijkt hem achterhaald. Het is meer een taak voor de andere media geworden. De hedendaagse lezer wil iets bijleren wanneer hij leest, aldus Mendoza, en is bijgevolg meer geïnteresseerd voor non-fictie dan voor ontspannende fantasietjes. De boeiende spanning die als een rode draad door zijn oeuvre loopt, sterft op die manier met Blijspel in Barcelona een mooie, maar spijtige dood. Het zou te betreuren zijn, mocht Mendoza zijn intrigerende pen definitief aan de wilgen hangen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||
BibliografieDe volgende lijst bevat de Nederlandse en Franse vertalingen van de besproken romans:
|
|