Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Walter Weyns
| |
[pagina 182]
| |
Ik ben het wel zo ongeveer met deze kritieken eens, maar ze zijn weinig subtiel, bijna even ongenuanceerd als de vooroordelen die je in het programma te horen krijgt. Jerry Springer verdient beter omdat zijn show waarde heeft als karikatuur. Wil je karikaturen appreciëren, dan volstaat het niet ernaar te kijken; je moet ze ook analyseren. Zicht op de binnenplaats van een slachterij. Uit de Diderots Encyclopedie, 1763.
De gasten van Jerry Springer (racisten, lesbische moeders, transseksuelen, godsdienstfanatici, minderjarige druggebruikers, prostituees, pooiers, vraatzuchtigen, moordenaars, incestslachtoffers) hebben één ding gemeen: ze zijn niet ‘nor-maal’. De meesten behoren tot marginale groepen of minder-hei d sgr o ep en, bijna allen hebben te kampen met problemen van stigmatisering en één of andere vorm van maatschappelijke uitsluiting. Iedere gast belichaamt ten minste één sociaal probleem. Door hen in zijn praatprogramma uit te nodigen knoopt Jerry Springer derhalve - in elk geval wat de vorm betreft - aan bij een emancipatietraditie die teruggaat tot de jaren zestig. Talkshows waren geschikt om maatschappelijke problemen bespreekbaar te maken, taboes te doorbreken en onderdrukte groepen te bevrijden. Vooral de seksuele emancipatiebewegingen hebben in de talkshow een dankbaar medium gevonden om hun eisen ruimere weerklank te geven. Deze emancipatorische dimensie is nog niet helemaal verdwenen. Heel wat gasten zien Jerry Springers show als een mogelijkheid om uit hun isolement te treden. Ze willen gehoord en gezien worden en krijgen daartoe - eindelijk - de kans. Meer nog, sommige gasten verlustigen zich werkelijk in hun rol van provocateur en pakken graag uit met allerlei bizarre afwijkingen of deviante gewoonten. Zij zien provocatie als een ‘tegenculturele tactiek’, dat wil zeggen als een middel om dominante opvattingen en waardeoordelen (waaronder zij als lid van deviante groepen vaak gebukt gaan) te bestrijden. De opvatting dat de gasten van de Jerry Springer Show naïeve slachtoffers zijn van gewetenloze producenten gaat dus zeker niet zonder meer opGa naar eind[3]. Deelnemers weten vaak goed waaraan zij begin- | |
[pagina 183]
| |
nen, en er speelt een flink stuk berekening mee vooraleer zij zich aanmelden. Uit de film Freaks van Tod Browning, 1932, foto Cinelibre
Het cynisme van de programmamakers staat evenwel haaks op dit emancipatorische streven. Zij zien deviatie niet als een sociaal probleem, maar als een goed verkopend commercieel product. Hoe vreemder en afwijkender het gedrag en de meningen van de gasten, hoe meer sensatie en hoe groter de opwinding bij het publiek en de kijkers. De eigenschappen, levensstijlen en gewoontes van de gasten kunnen niet bizar en idiosyncratisch genoeg zijn. En dus gaan Springer en zijn medewerkers op zoek naar mensen die ‘anders’ en ‘vreemd’ zijn. Ze lijken wel postmoderne filosofen met een scherp oog voor het eigenaardige, onher-leidbare, ‘het verschil’, het onvertaalbare, voor hetgeen niet gezegd, maar hooguit getoond kan wordenGa naar eind[4]. Die aandacht voor het andere heeft hier echter een perverse bedoeling, namelijk dat de kijker vol afgrijzen uitroept: ‘hoe is het in 's hemelsnaam mogelijk? Hoe kan zoiets bestaan?’ De confrontatie met het ‘andere’ dient tot niets anders dan het opwekken van verbazing, - de pure, onversneden verbazing van openvallende monden en uitpuilende ogen, de verbazing die lééft van onbegrip en voeding geeft aan het eigen gelijk. Vervuld van verbazing en afgrijzen ziet de Springer-kijker een carnavalstoet van menselijke eigenaardigheden op het beeldscherm voorbijtrekken, en zijn geblokkeerde brein is nog slechts tot één reactie in staat: afwijzing. De Jerry Springer Show behoort tot het paradoxale genre van ‘praatprogramma's’ die door middel van ‘gesprekken’ onbegrip cultiveren. Het gesprek dat de gasten onder elkaar voor de vorm aanknopen, dient alleen maar om te tonen hoe radicaal hun standpunten uiteenlopen. Gesprekken kan men de communicaties tussen de gasten dan ook niet noemen, omdat niet eens meer de illusie bestaat dat wederzijds begrip nog mogelijk is. Men kan zelfs niet zeggen dat de gasten náást elkaar praten. Integendeel, hun interacties zijn haarfijn op elkaar afgestemd, maar dan niet als spreker en toehoorder, maar veeleer als | |
[pagina 184]
| |
deelnemers aan een performance. Het woest rechtop springen, het gooien met stoelen, het tussenbeide komen van bodyguards, het stilzwijgend en bonkig schouderophalen, het oorverdovende gejoel van het publiek, de onverwachte onthullingen en ontmaskeringen: hoe chaotisch het ook mag lijken, in feite maakt het deel uit van een ritueel dat wordt opgevoerdGa naar eind[5]. Onder het hogepriesterschap van Jerry Springer voltrekken de gasten en het publiek een volks en kluchtig ceremonieel. Allen zijn participanten in een geregisseerd spektakelstuk, met geprononceerde hoofdpersonages, figuranten, een koor, dramatische wendingen en een slot. En al mogen de ‘gesprekken’ in de show dan zo goed als geen betekenis hebben, het opgevoerde ritueel is allerminst betekenisloos. De gasten die ten tonele worden gevoerd, zijn meestal getekend. Zij hebben te kampen met ernstige persoonlijke moeilijkheden. Zij lijden (meestal onder relatieproblemen, soms onder psychische problemen, af en toe ook lichamelijk). Dit lijden wordt dik in de verf gezet. Men schaamt er zich niet voor, stopt het niet weg. Van medelijden is geen sprake, van verzachting van de pijn al evenmin. Integendeel, er wordt gewoonlijk nog een schepje bovenop gedaan. De miserie van de gast wordt breed uitgesmeerd, geen pijnlijk detail wordt onvermeld gelaten. Niet zelden wordt met onverhuld leedvermaak gelachen om de doffe ellende waarmee de gast af te rekenen heeft. Vaak krijgt hij tijdens het programma nog een nieuwe jobstijding te horen. Zulke onthullingen behoren tot de hoogtepunten van het programma. Of het lijden reëel is of niet - soms duiken er inderdaad komedianten in de show op - is niet eens zo belangrijk. Het enige wat telt is de absolute duidelijkheid waarmee het getoond wordt. De gasten zitten er soms bij als levende iconen van lijden of stupiditeit. Het hele programma (de vragen van Springer, de tussenkomsten van het publiek, het opvoeren van nieuwe gasten, de valstrikken) is erop gericht de miserie van de gasten en de treurnis van hun marginaal bestaan te laten zien. Lijden wordt hier gekoesterd en ritueel gecelebreerd. En daar is een goede reden voor. Het lijden dat in de Jerry Springer Show wordt getoond, verwijst namelijk naar iets anders, iets veel groters, dat door vriend en vijand, publiek en gasten zonder onderscheid wordt aanbeden: de individuele vrijheid om te kiezen. In de show komt dan ook niet iedere vorm van miserie aan de orde. Het moet gaan om een lijden dat iemand zelf gezocht heeft. Lijden, ongeluk en miserie zijn alomtegenwoordig, maar Springer schotelt ons voor dat het allemaal niet eens zo erg is, zolang individuen het zichzelf hebben aangedaan (of zolang het die schijn heeft). Daarin ligt de echte betekenis van het ritueel dat Springer telkens weer opvoert: niet het Lot, niet de Natuur, niet de Wil van God, niet het Toeval veroorzaakt lijden, maar de Keuze van het Indivi- | |
[pagina 185]
| |
du. Springer doet ons geloven dat alles in het leven afhangt van de wilsbeslissingen van individuen, alsof ieder het scenario schrijft van zijn eigen leven. Zo wordt het lijden wegverklaard en is het niet langer problematisch: het is de keerzijde van de keuzevrijheid. Je kiest ervoor, of je kiest er niet voor. Druggebruikers, tienermoeders, stripteaseuses, veelvraten: hoe deplorabel hun toestand ook moge zijn, zij hebben er zelf voor gekozen en zouden zelf een einde kunnen maken aan hun lijdensweg - als ze maar wilden. De grenzeloze ellende waarmee ze af te rekenen krijgen, wijst er alleen maar op hoe groot de vrijheid is waarvan ze kunnen genieten in een door en door geïndividualiseerde samenleving. Problemen, zo leer je van Jerry Springer, zijn altijd individueel en privé. Ze hebben nooit een algemeen, laat staan een collectief karakter. Ten overvloede blijkt dit uit de titels van de afleveringen. Die worden dikwijls niet in algemene termen geformuleerd, zoals in oudere talk-shows gebruikelijk was (‘relatieproblemen in stiefgezinnen’, ‘tienermoeders’, ‘raciaal gemengde relaties’), maar vaak in de eerste of tweede persoon enkelvoud (‘Ik heb een verhouding met mijn stiefvader’, ‘Ik wil een baby op mijn dertiende’, ‘Mijn familie moet niets hebben van mijn zwarte vriend’), alsof over zulke thema's niet anders meer dan in strict individuele categorieën kan worden gedacht. Die klemtoon op het individuele en private mag in de Jerry Springer Show dan al groteske vormen aannemen, in feite weerspiegelt hij een algemene maatschappelijke tendens, namelijk dat strikt persoonlijke aangelegenheden in toenemende mate worden aangewend bij het opbouwen van een sociale identiteit. Het exhibitionisme dat Springers gasten tentoonspreiden, het schaamteloos opvoeren van allerlei intimiteiten die het publiek met de ogen doet knipperen, dat alles is htin manier om ‘iemand te zijn’, om een sociale identiteit te verwerven. Dit was tot voor kort ondenkbaar. Individuen ontleenden immers hun sociale identiteit en gevoel van eigenwaarde aan de sociale posities die ze bekleedden, de instituties waar ze deel van uitmaakten en de sociale rollen die ze vervulden. Maar deze aloude middelen om een sociale identiteit op te bouwen, hebben het meer en meer laten afweten. Sociale rollen zijn niet meer zo duidelijk omschreven, instituties staan op de helling, tradities verzwakken en sociale posities worden onoverzichtelijker. Het wordt almaar moeilijker om je eigen en andermans plaats juist in te schatten. Zodoende kampen individuen met identiteitsverlies. En als de oude hulpmiddelen om een identiteit te construeren het laten afweten, zit er niets anders op dan nieuwe bronnen aan te boren. Het uitbazuinen van privé-aangelegenheden is zo'n middel. Bekentenissen, ‘outing’, ‘selfdisclosure’, publieke biechten: het worden stilaan beproefde tactieken om aandacht te krijgen en iets of iemand te zijn in de ogen van anderen. Het tanende of onduidelijke | |
[pagina 186]
| |
zelfgevoel wordt dan gecompenseerd door de plotse verhevigde aandacht die door een publieke onthulling wordt uitgelokt. Het exhibitionisme dat de gasten van Jerry Springer zo overvloedig etaleren, zou derhalve wel eens hun overlevingsstrategie kunnen zijn in een wereld waarin het almaar moeilijker wordt zich te positioneren. Maar ook voor wie nog niet met diezelfde acute identiteitsproblemen worstelt, is het persoonlijke leven een hulpbron geworden waaruit hij in toenemende mate moet putten voor de constructie van een sociale identiteit. |
|