is er sprake van ‘vuyniscuylen’ en van speciale plaatsen voor het begraven van krengen. In 1547 is er blijkbaar al een stadsvuilnisman. En in 1598 varen er driemaal per week vuilnisschuiten uit, die meenamen wat de burgers aan de oever hadden neergezet: de vuilniskuilen waren alleen nog in gebruik als de grachten dichtgevroren waren. En de stad Alkmaar is grotendeels op vuilnis gebouwd: archeologisch onderzoek wijst uit dat oud land werd verstevigd en nieuw land aangelegd met vuilnis.
Het is verboden fecaliën en huisvuil op de straat te storten. Uit Joost De Damhouder, Praktyck ende handbouck in criminele zaeken, verchiert met sommeghe schoone figuren ende beilden ter materie dienende, Leuven, 1555.
In 1549 werden de vuilniskuilen en de vuilnisophaling door de stad al verpacht aan particulieren, en prompt duiken de problemen op. Wie onderhoudt de vuilniskuilen? Wie maakt ze leeg? Wie betaalt het personeel, de vuilniskarren, de vuilnisboten? Waar moet het vuil worden gestort? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen fecaliën, huisvuil, as, potscherven...? Hoe wordt er gecontroleerd? Wordt er iets teruggenomen door de stad? Wat gebeurt er als er klachten zijn over de pachter? Mag er worden geëxperimenteerd met nieuwe systemen en mogelijke verbeteringen? Eeuwenlang ontwikkelt zich een moeizaam discours tussen openbaar belang en privé-activiteit, en voor de steeds maar groeiende vuilnisberg worden er altijd weer nieuwe alternatieven uitgewerkt.
Altijd blijft de stad opgescheept met vuilniszorgen, en ze heeft daarvoor specifieke beroepen: fabriekmeesters, vuilnismannen, hoge ambtenaren, stadswerkers. Van 1719 dateert het oudst gekende reglement van de vuilnismannen. Geleidelijk groeit het besef dat de vuilniskwestie hygiënische, sociologische, morele implicaties heeft: in de negentiende eeuw botsen de inzichten van de medische wetenschap