Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Kas Deprez
| |
Hun omgang met onze geschiedenisOnze geschiedenis is verkeerd gelopen. We zijn niet geworden wie we hadden moeten worden. In zijn voorwoord herhaalt W. van de Wardt, de (Nederlandse) president van de Orde van den Prince, het nog maar eens: de vrede van Mnster betekende niet alleen de internationale | |
[pagina 153]
| |
erkenning van de onafhankelijkheid van Nederland, ze hield tevens de aanvaarding van de breuk tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in. Aldus kwam een einde aan het eenwordingsproces dat in de vijftiende eeuw door de Boergondiërs op gang was gebracht, en ging een groot Nederlands potentieel verloren. Het probleem is dus telkens: hoe krijg ik in een homogeen fragment van de werkelijkheid weer de dissonanten van de totale werkelijkheid binnen? Er zijn twee mogelijkheden: Dat de band tussen de provincies toen nog zeer los was, dat sommige provincies geheel of gedeeltelijk Franssprekend waren, dat taal in die tijd helemaal geen politieke factor vormde, Van de Wardt heeft er geen last van. Wat voor hem telt is dat de grens tussen Nederland en Vlaanderen een kunstmatige scheidingslijn is. Ondanks alle ellende waartoe de idee dat staatsgrenzen met taalgrenzen moeten samenvallen, de voorbije eeuw geleid heeft, blijven Groot-Nederlanders in die termen denken. In al hun onschuld welteverstaan - want dat ze democraten zijn, daaraan valt niet te twijfelen. Ook S.W. Couwenberg kan het niet laten te wijzen op de negatieve gevolgen van de Vrede van Mnster voor 't Nederlant, in het bijzonder voor Vlaanderen. De Schelde bleef gesloten, het hertogdom Brabant werd gesplitst. Nederland kwam mede dankzij de exodus van intellect en kapitaal uit de zuidelijke provincies tot grote bloei terwijl deze laatste zelf nog twee eeuwen lang onder vreemde overheersing gebukt gingen. Wie sloot de Schelde? Nederland, bij mijn weten, na de val van Antwerpen. Die toestand werd door de Vrede van Mnster bestendigd. De Schelde werd pas in 1792 door de Fransen heropend. Uiteindelijk kocht de Belgische regering in 1863 de tolrechten op de Westerschelde | |
[pagina 154]
| |
van Nederland af, waarna Antwerpen weer een wereldhaven werd. Een van de vreemde mogendheden die de Vlaamse gewesten uitbuitten, was inderdaad het onafhankelijke Nederland, dat de Zuidelijke Nederlanden gebruikte om zijn eigen belangen veilig te stellen. Maar dat zegt Couwenberg dus niet. Al in 1635 sloot de Republiek een verbond met Frankrijk om samen de Zuidelijke Nederlanden te veroveren en te verdelen. In de achttiende eeuw gebruikte Nederland de Oostenrijkse Nederlanden als een buffer tegen Frankrijk (de Barrière-traktaten). Nederland kreeg het, ten slotte, ook gedaan dat Karel VI in 1731 de Oostendse Compagnie - potentiële concurrent van de Verenigde Oost-Indische Compagnie - afschafte. Over vreemde heersers hebben wij op school veel gehoord: de Spanjaarden, de Oostenrijkers, de Fransen. Dat onze leraars een Vlaams-nationale/Groot-Nederlands-vriendelijke visie op de geschiedenis huldigden, vertelden ze er niet bij. Daar kwam ik pas vele jaren later achter. Zo moest ik bijvoorbeeld eerst het werk van J. Roegiers lezen om te vernemen dat de legitimiteit van de Oostenrijkse Habsburgers in de Zuidelijke Nederlanden door niemand betwist werd en dat het enthousiasme voor de dynastie in alle lagen van de bevolking groot wasGa naar eind[2]. Het geschiedenisonderricht in Vlaanderen bracht liever een verhaal van verdrukking omdat dat volk moest herleven. De ellende is dat we van dat verhaal niet meer afgeraken. | |
Hun visie op België en op de Vlaamse belangen in BelgiëAan België wordt in Nederland en de toekomst van Vlaanderen weinig aandacht besteed. Kennelijk hebben sommigen dit land al afgeschreven. België loopt op zijn laatste benen, stelt M. Ruys: Vandaag zijn de laatste mohikanen van het conservatieve unitarisme verwikkeld in allerlei achterhoedegevechten. De factoren die het voortbestaan van de eenheidsstaat waarborgden - de Afrikaanse kolonie, de veralgemeende dienstplicht, de unitaire partijen, de macht en de mentaliteit van het katholieke episcopaat, de munt - zijn verdwenen of brokkelen verder af. Alleen de reusachtige rijksschuld en de populaire monarchie houden het land nog aaneen (blz. 95). België is gedoemd om te verdwijnen en het deert Ruys niet. Vanwaar die afkeer van dit democratische, gezapige, welvarende landje? Het moet zijn dat België de Vlamingen op hun ziel getrapt heeft. België was zo vol van het Frans dat het geen belangstelling voor de taal van de meerderheid van zijn bevolking kon opbrengen. Het kon maar niet begrijpen dat de Vlamingen geen tweederangsburgers wilden zijn. Van meetaf aan pleegde België verraad tegenover Vlaanderen, meent | |
[pagina 155]
| |
L. Beheydt. België schreef in zijn liberale grondwet van 1831 weliswaar ook de vrijheid van taal in, maar trok die al in hetzelfde jaar haastig weer in en legde bij wet vast dat alleen de Franse wetteksten rechtsgeldigheid hadden (blz. 70). Politiek telden de Vlamingen in het België van de negentiende eeuw inderdaad niet mee, maar zulks gold al evenzeer voor de Walen. Dat was in die tijd evenwel geen punt, aangezien er politiek nog geen Vlamingen en Walen bestonden. De Belgische staat van 1830 was een creatie van de Belgische bourgeoisie, verenigd in een unie van katholieken en liberalen. Zij nam de nieuwe staat in handen en sloot iedereen die niet kapitaalkrachtig of ontwikkeld genoeg was, van het beleid uit. Tot in 1893, toen het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd werd, was niet eens 2% van de bevolking stemgerechtigd. Die dunne bovenlaag identificeerde zich met het Frans en dus was het Frans, vanzelfsprekend, de taal van het parlement en van andere hogere functies. Wie - zoals de Vlaams-nationale ideologie dat wil - België als een artificiële creatie beschouwt - een product van de internationale politiekGa naar eind[3] -, kan dit uiteraard niet begrijpen. België was echter geen artificiële staat. In werkelijkheid vormde de Belgische onafhankelijkheid een absoluut hoogtepunt in het proces van Belgische natievorming dat al sinds de zeventiende eeuw aan de gang wasGa naar eind[4]. Ondanks hun eigen voorkeur voor het Frans legden de stichters van België die taal niet op, maar stelden ze integendeel, als goede liberalen, de taalvrijheid voorop. Artikel 23 van de grondwet luidde als volgt: Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken. Zo luidt artikel 30 van de huidige grondwet nog altijd. Alleen is België intussen omgevormd - grotendeels onder impuls van de Vlaamse Beweging - tot de staat met de meest uitgebreide taalwetgeving ter wereld. De vrijheid van taal is met andere woorden sterk aan banden gelegd, maar in situaties/voor materies waarvoor geen taalwetten bestaan, is het nog altijd de burger die zelf zijn taal kiest. Vrijheid impliceert geen gelijkheid of rechtvaardigheid. Vrijheid is het voorrecht van de sterksten; wetten dienen om de zwakkeren te beschermen. Als land van taalvrijheid heeft België het Vlaams/Nederlands nooit onderdrukt zoals Frankrijk dat gedaan zou hebben. Waren de Belgische gewesten tot Frankrijk blijven behoren, dan was Vlaanderen nu ongetwijfeld wel verfranst. In Frankrijk waren we immers een relatief kleine | |
[pagina 156]
| |
minderheid geweest, terwijl we in België de meerderheid vormen. In een democratie wint de meerderheid, vroeg of laat. Zoals bekend kwam het algemeen enkelvoudig stemrecht, waardoor de Vlamingen de politieke meerderheid in het land werden, er vooral onder impuls van de socialistische beweging, die in Wallonië veel sterker was dan in Vlaanderen. Naast de numerieke meerderheid van de Vlamingen droeg vooral de economische factor - de teloorgang van de zware industrie in Wallonië en de economische boom van Vlaanderen in de jaren zestig - tot het succes van de Vlaamse Beweging bij. Als gevolg van de maritiemisering van de economie werden overal in West-Europa de havens steeds belangrijker; in België liggen de havens in Vlaanderen. Het is allerminst een mirakel dat wij niet verfranst zijn. Het succes van de Vlaamse Beweging is goed te verklaren. Wallonië krijgt in Nederland en de toekomst van Vlaanderen zo goed als geen aandacht. Het is, aangezien het een andere taal spreekt, voor de Groot-Nederlanders van geen tel. De lezer verneemt wel dat Wallonië van de huidige situatie profiteert. Wallonië heeft meer belang bij het voortbestaan van België dan Vlaanderen, schrijft S.W. Couwenberg; het weet zeer goed waarom het voor België blijft kiezen en niet bij Frankrijk aansluit. Over hoe de sociaal-economische verhoudingen vroeger waren, rept hij met geen woord. Dat Vlaanderen één en ander aan Wallonië te danken heeft, doet allicht niet meer ter zake. De linkse L. Abicht is niet tegen financiële solidariteit met Wallonië gekant, maar hij eist wel dat de reële macht in België bij de deelstaten komt te liggen. Zelf ziet hij de ontwikkeling van een federaal naar een confederaal model als onvermijdelijk. Abicht, die af en toe voor het Waalse blad Toudi schrijft, vermeldt wel even de politici en wetenschappers in en rond het Institut Jules Destrée, maar hij bespreekt hun geschriften niet. In de hele bundel wordt naar niet één boek of essay uit Wallonië verwezen (het artikel van de Vlaamse D. Van Dam in Vlaanderen Morgen buiten beschouwing gelaten). Wat Waalse intellectuelen over ‘Nederland en de toekomst van Vlaanderen’ denken, doet duidelijk niets ter zake. Vlamingen en Walen kennen elkaar niet meer, constateert M. Ruys, maar verwacht van hem niet dat hij daaromtrent enige Belgische bezorgdheid toont: De contacten tussen Vlamingen en Walen zijn nog nooit zo afstandelijk geweest. De Vlaming kent van Wallonië alleen de toeristische streken: de Ardennen en de Hoge Venen. De Waal bezoekt de kust en de Antwerpse dierentuin, maar elders is het Vlaamse land terra incognita. Vlamingen en Walen lezen elkaars kranten en weekbladen niet, kijken met naar de televisie | |
[pagina 157]
| |
van de andere gemeenschap. De psychologische verwijdering neemt toe en voedt de argwaan. De Vlaming is ervan overtuigd dat de Waal parasiteert op de Vlaamse financiële hulpverlening, de zogenaamde ‘miljardenstroom naar Wallonië’. De Waal verwijt de ‘rijke’ Vlaming dat hij de solidariteit wenst op te zeggen (blz. 97-98). Zo'n land kan niet overleven en bijgevolg stevent Vlaanderen op zijn onafhankelijkheid af. Ik heb elders al uiteengezet waarom ik deze ontwikkeling zelf wel betreur, als VlamingGa naar eind[5]. Mijns inziens heeft Vlaanderen enkele zeer goede redenen om de schijn te helpen ophouden dat de Belgische natie nog wel bestaat. De voornaamste meerwaarde van België voor Vlaanderen is vanzelfsprekend Brussel. In Brussel ontmoeten wij de internationale wereld en ontmoet de internationale wereld ons. Dankzij het overwicht van Vlaanderen in België beschikken de Vlamingen in Brussel op het gewestelijk niveau over aanzienlijke macht - de best beschermde minderheid ter wereld, zeggen sommigen. Valt België weg, dan betekenen de Vlamingen in Brussel politiek echter vrijwel niets meer omdat hun aantallen te klein geworden zijn. Wallonië en Brussel zullen dan samen Klein-België uitroepen en de nieuwe mini-staat zal Brussel een eentalig-Franstalig statuut opleggen. Vlaamse separatisten zien het uiteraard anders en houden vol dat Brussel de kant van Vlaanderen zal kiezen. Kijk naar de geschiedenis, zegt I. Mertens, de nieuwe voorzitter van de Vlaamse VolksbewegingGa naar eind[6]: Als een leger een stad heeft kapotgeschoten en ze daarna triomfantelijk binnentrekt, hangen de vlaggen van de overwinnaar in de ramen. De mensen zijn nu eenmaal opportunistisch, ze willen in de eerste plaats overleven. De Brusselaars zijn niet anders dan de andere mensen. Ze zullen meestappen met Vlaanderen. In Nederland en de toekomst van Vlaanderen komt het probleem Brussel heel even ter sprake in de bijdrage van S.W. Couwenberg, die niet uitsluit dat Brussel deel van de nieuwe Vlaamse staat zal uitmaken, en in die van M. Ruys, die er zich van afmaakt met de mededeling dat het met Brussel verschillende kanten uit kan. Ze onderschatten hun tegenstanders, antwoordde G. Van Istendael in De MorgenGa naar eind[7], en hij bracht het tegenmaneuver van Lippens, Davignon en co. in herinnering, toen de Nederlanders probeerden de Generale over te nemen. De Belgische bankiers lieten toen zien dat de aloude Belgische bazen nog steeds de baas zijn en dat België nog lang niet gebarsten is. Reactie van Ruys in De StandaardGa naar eind[8]: | |
[pagina 158]
| |
Een intelligent auteur die zoiets schrijft, kan niet gewonnen zijn voor het behoud van de status-quo, maar moet logischerwijze openstaan voor een correct gesprek over verandering en meer openheid en kwaliteit in het staatsbestuur. Maar daar ging het niet over. Van Istendael was het erom te doen Vlaams-radicale verenigingen zoals de VVB erop te wijzen dat ze inzake Brussel ongelofelijk naïef zijn. Ruys echter haalde Van Istendaels argumentatie uit haar context om ze als een boemerang tegen de auteur zelf te keren. Intellectuele oneerlijkheid? Niet echt; rechts Vlaanderen reageert vaker op die manier. Beheydt noemt het belgicisme van de Vlaamse intellectuelen hol. Hijzelf pleit voor een sterke culturele identiteit. Rustig besef van de waarde van de eigen cultuur biedt volgens hem de beste waarborg tegen racisme en xenofobie. Hij roept daarbij zowaar A. Finkielkraut ter hulp die volgens hem in De verloren beschavingGa naar eind[17] overtuigend argumenteert hoe de kosmopoliet in feite een ‘displaced person’ is, een ontheemde, die door ‘heimwee’ overmand, ronddwaalt in een wereld die hem vreemd is (blz. 67). Op die plaats in het boek is niet Finkielkraut zelf, maar H. Arendt aan het woord. Zij schrijft niet over de kosmopoliet, maar over het heimwee van de politieke vluchteling (voor het nazisme) - de ontheemde die ronddwaalt omdat men hem verjaagd heeft en hij zijn land niet kan vergeten. De verloren beschaving vormt allerminst een ode aan het (taal-)nationalisme. Het brengt integendeel een vernietigend relaas van de etnische conflicten in de twintigste eeuw; aan het einde van het boek stelt de auteur zelfs de vraag of deze eeuw niet overbodig was. De manier waarop Beheydt het werk van Finkielkraut en Arendt naar zijn hand zet, vormt wel een staaltje van intellectuele oneerlijkheid. | |
Hun gevecht met het Vlaams NederlandsDe taal speelt een cruciale rol in het identiteitsbesef, meent L. Beheydt. Het inzicht dat de taal een onvervreemdbaar aspect van de culturele identiteit vormt, is voor hem fundamenteel: Het waardenstelsel van een cultuurgemeenschap krijgt een heel eigen karakter door de taal waarin het verwoord is. Elke taal biedt nu eenmaal een heel eigen kijk op de wereld en in die zin is taal dan ook het expressie-middel bij uitstek van de culturele identiteit. Het Nederlands dat wij | |
[pagina 159]
| |
dagelijks horen, lezen, spreken en schrijven verwoordt op een heel eigen wijze onze culturele identiteit (blz. 74). Voor Beheydt is de taal nog steeds gans het volk. Maar wat dan met al die Ieren die Engels spreken? Zijn dat dan Engelsen geworden? Zijzelf vinden van niet. Wat met de vele duizenden Baskische nationalisten die geen Baskisch meer kennen? Een krant als Egin is grotendeels in het Spaans geschreven en eist in het Spaans onafhankelijkheid voor Baskenland. Wat met het Engels dat als cultuurtaal dienst doet op alle vijf de continenten? Australië, de VSA, Nigerië, Engeland, Guyana, is dat allemaal één cultuur? F.G. Droste - Nederlands taalkundige die het goed heeft in Vlaanderen - laat een heel ander geluid horen en schrijft honderduit over de culturele verschillen tussen Nederland en Vlaanderen. Hij vergelijkt in zijn bijdrage Het Verdriet van België van H. Claus met De Ontdekking van de Hemel van H. Mulisch en komt tot de conclusie dat die boeken wezenlijke verschillen blootleggen, verschillen die veel, zo niet alles te maken hebben met de twee cultuurgebieden waarin de schrijvers groot geworden zijn (blz. 78). Interessant in dit verband was ook het boek van die andere Nederlander in Vlaanderen, de journalist D.J. Eppink, die het politieke bedrijf in Nederland met dat in België vergeleekGa naar eind[9]. Weinig landen zijn cultureel zo nauw verwant, maar politiek zo verschillend, meent hij. We lezen elkaars literatuur, kopen elkaars goederen en kijken naar elkaars tv-programma's, maar in politiek opzicht verschillen we als dag en nacht. Vreemd, die kronkel van hem. Alsof het politiek leven geen onderdeel van de cultuur zou vormen. Als Nederlanders zoals Droste en Eppink over culturele verschillen tussen Vlaanderen en Nederland schrijven, doen ze dit niet omdat ze anti-Vlaams of anti-Groot-Nederlands zouden zijn, maar omdat die verschillen nu eenmaal bestaan. Vlaamse taalactivisten hebben het over het algemeen veel moeilijker om dit toe te geven, gedreven als ze worden door taalnationalistische motieven. Beheydt is één van de nieuwe Vlaamse kampioenen van de Groot-Nederlandse eenwording. Doordat de culturele identiteit onlosmakelijk met de taal verbonden is, komt de Nederlandse culturele identiteit nergens uitdrukkelijker en natuurlijker tot uiting dan in het Nederlands, stelt hij. Vlaanderen heeft met Nederland een prachtige cultuurtaal met een grootse traditie gemeen. Daarom moeten Nederland en Vlaanderen zich als één cultuurgemeenschap profileren. Daar gaat ons verleden weer, denk ik dan. Vier eeuwen Belgische geschiedenis worden geschrapt, ik kom nergens vandaan, ik heb geen | |
[pagina 160]
| |
wortels, ik ben geboren en opgegroeid in een fictief land. Niet België, maar het Nederlands is mijn vaderland; Deprez, Deleu en Beheydt zijn broeders; gezellig. De Franse Revolutie schafte de geschiedenis af omdat het verleden voor feodaliteit en privileges stond. G. Geerts, strijder tegen het Frans in Vlaanderen maar tevens fervent aanhanger van de republikeinse idealen, herinterpreteerde de geschiedenis van 't Nederlant in universalistische termen en handelde navenant. Wie voor het Nederlands kiest moet consequent zijn, herhaalde hij nog onlangs in Onze TaalGa naar eind[10]. Zo aanvaardt hij ook niet dat de Vlamingen zich puristischer dan de Nederlanders opstellen, ook al beroepen ze zich daarbij op een traditie van taalstrijd. Voor hem is taalpolitiek een zaak van de rede; alleen abstracte principes tellen, niet de geschiedenis. Waarom zouden de Vlamingen trouwens hun Belgische geschiedenis in ere willen houden als die vooral vernedering en frustratie gebracht heeft?! In de publicaties van de verlichte Geerts is het verhaal van Vlaanderen er al evenzeer één van verdrukking als in die van de door hem verachte particularistische flaminganten. De dominantie van België door de fransdolle Belgische bourgeoisie kwam ook Geerts goed uitGa naar eind[11]. Overigens wordt ook Wallonië, als perifere regio in het Franse taalgebied, met diezelfde spanning tussen zogenaamd universalisme en zogenaamd particularisme geconfronteerd. Veel Franstalige Belgische schrijvers en intellectuelen beken(n)(d)en zich liever tot Frankrijk dan tot België - om van Wallonië maar te zwijgen. J. Fontaine - republikein én wallingant - verwijt hen een groot gebrek aan burgerzin, aangezien ze zich niet engageren in het land waar ze professioneel en/of artistiek bezig zijnGa naar eind[12]. Ze rekenen zich tot een andere natie met een andere cultuur, dé cultuur. Tegenover hun universalisme stelt Fontaine la revendication de l'ici. Een Waal is geen Fransman en zeker geen Senegalees, ook al gebruiken ze alle drie het Frans als cultuurtaal. Kunstenaars en intellectuelen moeten de wereld waarin ze leven, bevragen. Als al wie (officieel) dezelfde taal spreekt tot dezelfde cultuur behoort, is er geen plaats voor nationale variatie in de taal. Zowel Geerts als Beheydt bestrijden dan ook de gedachte dat er naast het Nederlands Nederlands zoiets als een Vlaams Nederlands zou bestaan. Geerts doet dat vanuit zijn universalistische visie - het licht kan enkel uit het centrum komen en dat bevindt zich sinds de zeventiende eeuw in het Noorden. Beheydt gebruikt etnische argumenten - Vlaanderen heeft met Nederland een prachtige cultuurtaal met een grootse traditie gemeen. Maar als het licht uit het Noorden komt, waarom zeggen dan zoveel Groot-Nederlanders in Vlaanderen dat ze het Nederlands van de Nederlanders niet goed genoeg vinden? Bovendien zijn het vaak de grootste voorstanders van taaleenheid met Nederland die de Nederlan- | |
[pagina 161]
| |
ders de felste verwijten betreffende hun taal naar het hoofd slingeren. Neem F. Debrabandere, voorzitter van de Vereniging Algemeen Nederlands, die in De StandaardGa naar eind[13] beklemtoonde dat de norm in het Noorden ligt - vanzelfsprekend, volgens hem -, maar de uitspraak van de Nederlanders niettemin categoriek verwierp: Op één punt kan het Noorden iets van het Zuiden leren. Wij hebben de uitspraaknormen van de Nederlanders overgenomen en zijn die blijven toepassen. Het Noorden is in de loop van meer dan een halve eeuw zo erg van zijn eigen uitspraaknormen afgeweken, dat sommigen er hun taal niet meer in herkennen [...]. Of neem de Standaard-journalist L. Permentier, die in het NRC HandelsbladGa naar eind[14] op zijn beurt bevestigde dat Vlaanderen Noord-Nederland als taalnorm aanvaardt, maar aan het einde van zijn betoog de Nederlanders verweet dat ze hun taal te weinig verzorgen: Diep schrijnt [in Vlaanderen] het besef dat het Nederlands [...] drie eeuwen lang geen evidentie was. Daarom koestert de Vlaming zijn taal meer dan de Nederlander. Hij vindt het onvergeeflijk dat de gemiddelde Nederlander zijn taal zo slecht kent en zo zichtbaar verwaarloost. De Franstaligen in België hoort ge nooit zulke verwijten aan het adres van de Fransen maken. De Franstaligen in België aanvaarden - min of meer - dat zij slechts de huurders van het Frans zijn. De Vlamingen daarentegen wanen zich - de enen meer dan de anderen - de mede-eigenaars van het Nederlands. Verwonderlijk is dit niet: de Vlaamse pretenties met betrekking tot het Nederlands zijn ingegeven door historische motieven - het glorierijke Vlaamse verleden -, door de al genoemde culturele verschillen - gevolg van religieuze en politieke ontwikkelingen -, en door een geschiedenis van taalstrijdGa naar eind[15]. De discussie omtrent het bestaansrecht van het Vlaams Nederlands zal emoties blijven oproepen - jammer voor Geerts, die ze ooit als gekissebis afdeedGa naar eind[16] - omdat ze fundamenteel over de Vlaamse identiteit gaat - over wie we zijn / willen worden. De context waarin we die vraag stellen, is historisch bepaald en daarom blijft de discussie actueel. | |
Hun Bekommernis omtrent de Toekomst van het Nederlands in EuropaM. ReynebeauGa naar eind[18] vatte het discours van de Vlaamse Beweging in drie woorden samen: onrecht, lijden en gevaar. De Vlaamse Beweging koestert haar complexen: Kennelijk blijven dieper wortelende angsten en frustraties [de Vlaamse Beweging] tot een underdog-gedrag inspireren. Om er dat gevoel van | |
[pagina 162]
| |
dreiging in te projecteren, om haar eisen te legitimeren en om haar subjectieve minderheidsstatus te verklaren, gaat ze op zoek naar grotere verbanden waarin Vlaanderen wel degelijk in de minderheid staat. Dat is nu vooral Europa (blz. 246). Na(ast) België heeft zich een nieuwe vijand aangediend, Europa. Na het Frans nu het Engels. Als we ons maar bedreigd kunnen voelen. Als we maar weer ten strijde kunnen trekken. Dat de Europese taalproblematiek in Nederland en de toekomst van Vlaanderen centraal staat - ze komt in vrijwel elke bijdrage aan bod -, ligt voor de hand, gezien het belang van de Europese eenmaking. Het eenmakingsproces zelf en de problemen van een meertalig beleid worden echter nauwelijks ter discussie gesteld. Waar het de diverse auteurs om te doen is, zijn de nieuwe perspectieven die de Europese eenmaking opent voor de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland - Europa als alibi. J. Baartmans-Van den Boogaart, vele jaren lid van de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en nu voorzitster van het Algemeen Nederlands Verbond, stelt vast dat door het vervagen van de staatsgrenzen heel wat ruimte voor interregionale samenwerking gecreëerd is. De ontwikkeling van de EU heeft de bestuurders van de Vlaamse en de Zuid-Nederlandse provincies op ideeën gebracht, schrijft ze. Maar de samenwerking mag uiteraard niet tot de provincies beperkt blijven, op alle niveaus moeten de banden nauwer aangehaald worden. Volgens P. Beugels kunnen Nederland en Vlaanderen een ideaal stel zijn dat zich verbindt tot een strategische alliantie, die [...] een dynamisch model kan zijn voor de vorming van het Europa van de Euregio's met de uitstraling van het Europa van de Culturen (blz. 65). Beugels ziet het Europa van de Culturen als: het meest passende antwoord op het Europa van de bankiers en de bureaucraten die eenkennig werken aan ‘hun’ Europa, het Europa van de ene munt en de ene markt, waarin cultuur tot de smalle marge is veroordeeld (blz. 62). De anti-kapitalistische reflex van de (taal-)nationalisten, weet je wel. Een kritische houding tegenover EU-Brussel wordt in die kringen als een bewijs van trouw aan het eigen volk gezien. Vlaanderen en Nederland moeten samen het Nederlands in de wereld verdedigen. In het boek volgt de ene oproep tot samenwerking en verweer op de andere, niet alleen door de Vlamingen, maar ook door de Nederlanders. Vlaanderen, land van taalstrijders, was zich uiteraard al vroeg van | |
[pagina 163]
| |
het nieuwe gevaar bewust en ging maar al te graag op de nieuwe taalbarricaden staan, de Nederlandse broeders nadrukkelijk verzoekend de Vlaamse scharen te vervoegen. Maar Nederland houdt niet van taalstrijd. Herhaaldelijk wordt in het boek de manifeste onwil van Nederland om met Vlaanderen één front te vormen, aan de kaak gesteld. In de Nederlandse ministeries wordt nog altijd niet over Vlaanderen als de bevoorrechte partner van Nederland gesproken, schrijft Beugels, terwijl de Vlaamse regering er uitdrukkelijk naar streeft een bijzondere relatie met Nederland op te bouwen. Zijn sympathie gaat uiteraard naar de Vlamingen. Het is hem een raadsel dat de Vlamingen met de hoed in de hand al zolang de politieke beleefdheid opbrengen jegens een land dat zich zo weinig aan hen gelegen laat liggen. De ‘aantrekkelijke bruid’ van Postma moet eindelijk eens haar tanden laten zien en haar ‘koele’ minnaar in de polder de wacht aanzeggen (blz. 54-55). Een raadsel waarom Vlaanderen zolang..., kom toch. Het Vlaams taalnationalistisch bloed kruipt waar het niet gaan kan. Taal is taalstrijd in Vlaanderen en dus zullen de Vlamingen bij de Nederlanders blijven aandringen. De werkelijkheid is dat het bijzonder goed gaat met het Nederlands. Nog nooit is de politieke positie van het Nederlands zo sterk geweest. Nog nooit is het aantal buitenlanders dat Nederlands leert, zo groot geweest. Nog nooit is zoveel kwaliteit in het Nederlands geproduceerd - literatuur, toneel, radio, tv, kranten, tijdschriften, handboeken, enz. En nog nooit is er zoveel rommel in het Nederlands verspreid - wellicht de beste indicator van de vitaliteit van een taal. Het Frans was de taal van de oude elite, het Engels dreigt de taal van de nieuwe te worden. Daarom moet tegen het Engels gereageerd worden, vanuit democratische overwegingen. Een Engelssprekende elite zal het volk van het maatschappelijk debat uitsluiten en het bovendien van zijn cultuur vervreemden. Zoals de Franssprekende bourgeoisie dat in de negentiende eeuw deed. Wat de strijders tegen het Engels maar niet willen beseffen, is dat de positie van het volk en van de volkstaal in Vlaanderen nu oneindig veel sterker is dan in de negentiende eeuw. De overgrote meerderheid van de Vlamingen heeft er geen belang bij om op het Engels over te schakelen en zijn kinderen in het Engels op te voeden. De politici die haar in onze diverse parlementen vertegenwoordigen, zullen bijgevolg geen wetten stemmen die het Engels in het onderwijs of in andere sectoren van het openbaar leven opleggen. Als dit niet tot sommige Groot-Nederlanders doordringt, moet ik besluiten dat zij bijzonder weinig vertrouwen in de democratie hebben. In al hun onschuld welteverstaan - onschuld waaraan ik mij erger. | |
[pagina 164]
| |
Vlamingen en Nederlanders moeten ook één taalfront vormen in de Europese instellingen; het Nederlands is immers ook daar bedreigd. De realiteit is wel iets complexer: in sommige functies is de positie van het Nederlands er zo goed als nul, maar in andere is ze zeer solide. Het Nederlands is maximaal beschermd als één van de elf officiële talen van de EU. Dit betekent dat alle verdragen, verordeningen en andere documenten van algemeen belang in het Nederlands vertaald worden en dat het Publikatieblad eveneens in het Nederlands verschijnt (artikels 4 en 5 van Verordening nr. 1 van de Raad, april 1958). Ook tijdens formele bijeenkomsten van de Commissie en de Raad en tijdens plenaire zittingen, commissie- en partijvergaderingen van/in het Parlement geniet het Nederlands dezelfde rechten - en dezelfde behandeling - als de andere tien talen. In informele situaties daarentegen, dit wil zeggen als werktaal, telt het Nederlands, net als de andere middelgrote en kleine talen, nauwelijks mee. Dan worden in hoofdzaak Engels en Frans gebruikt; het Duits is nummer drie maar volgt op grote afstandGa naar eind[19]. In de eerste helft van de jaren negentig werden door de Groot-Nederlanders diverse congressen georganiseerd waar telkens tot gezamenlijke strijd opgeroepen werdGa naar eind[20]. De positie van het Nederlands in de Europese instellingen is er helaas niet door verbeterd. In Europese kringen lijken de Groot-Nederlandse acties niet de minste indruk te maken. Tijdverlies, als ge het mij vraagt. De Denen en de Zweden houden geen congressen ter verdediging van het Deens en het Zweeds tegen het Engels, noch afzonderlijk noch gezamenlijk, want zij voelen zich niet bedreigd en zij hebben bovendien geen last van Groot-Skandinavisme. Zij kunnen al hun energie in het voeren van een cultuurbeleid steken. | |
Hun Betrokkenheid bij het Nieuwe Zuid-AfrikaOnze relatie met Zuid-Afrika is in Nederland en de toekomst van Vlaanderen niet aan de orde, gezien het thema van het boek. Toch wil ik er hier op ingaan omdat het een problematiek is die de Groot-Nederlanders beroert, en omdat, wat mij betreft, de leegte én het reactionaire karakter van het Groot-Neerlandisme nergens scherper tot uiting komen. Het oude Zuid-Afrika telde twee officiële talen, Afrikaans en Engels, het nieuwe telt er niet minder dan elf: Afrikaans, Engels en negen Bantoe-talen. In het oude Zuid-Afrika waren de Afrikaners aan de macht, in het nieuwe vormen ze nog slechts een minderheid. Het Afrikaans verliest bijgevolg steeds meer van zijn privileges - privileges die het enkel aan de Apartheid te danken had; de meeste zwarten willen Engels. Als gevolg van zijn verleden is het Afrikaans politiek verbrand. Afrikaner intellectuelen worstelen met dit probleem. A. Krog komt er | |
[pagina 165]
| |
herhaaldelijk op terug in haar boek over de Waarheids- en VerzoeningscommissieGa naar eind[21]: How easily and naturally the story shifts from politics to language. And is this not where the heart lies? It has been stated openly that Afrikaans is the price that Afrikaners will have to pay for Apartheid. Was it not a debate for years on Robben Island: What do we do with the language of the boere? Het Afrikaans moet inleveren en dus gaan de Groot-Nederlanders weer op de barricaden staan. In Kaapstad wordt met de steun van het Algemeen Nederlands Verbond een Huis der Nederlanden opgericht. De bedoeling is uitdrukking te geven aan de verwantschap inzake taal en cultuur tussen Nederlanders, Vlamingen en Afrikaanssprekenden. Groot-Nederland kiest dus voor een marginaal bestaan in het nieuwe Zuid-Afrika - het spreekt vanzelf dat het ANC niet in ons stamverband geïnteresseerd is. De bevoorrechte partner van de Nederlandse Taalunie is de Suider-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek. Nogal wat prominente leden van de SAVN hadden nauwe banden met het oude regime en boycotten uiteraard de culturele boycot. Ze bouwden in Vlaanderen en Nederland met solidaire vakgenoten een netwerk van rechtse broederschap uit. Toen de Apartheid afgeschaft werd, hadden ze een grote voorsprong op diegenen die wel aan de boycot meegedaan hadden. Ze dachten hier weer alles in handen te nemen. Dat is hen in zekere mate ook gelukt, getuige het beleid van de Taalunie. Ze richtten de Stigting vir Afrikaans op, en de Vlaams-Zuidafrikaanse Cultuurstichting. Die twee probeerden verleden jaar de themadagen over Zuid-Afrika op de Boekenbeurs in Antwerpen naar hun hand te zetten. Vooral van de manier waarop ze achteraf over het evenement rapporteerden, heb ik ze leren kennen. E. Botha, de grande dame van de Afrikaner literatuurwetenschap, zwaaide in Afrikaans Vandag, het blad van de Stigting vir AfrikaansGa naar eind[22], lof toe aan J. Van Eetvelde, die tijdens de Beurs het monopolie van de Afrikaanstalige boeken had. Dat de Afrikaanse uitgeverij Van Schaik zich, door met Van Eetvelde, de meest rechtse der Vlaamse boekhandelaars, te associëren, politiek buiten spel zette, vond E. Botha kennelijk geen probleem - haar generatie van Afrikaners leeft nu eenmaal al decennia lang in de politieke eenzaamheid. Over al wie zich enigszins kritisch over het Afrikanerdom uitliet, zei ze niets. N. Alexander, H. Giliomee, H. Willemse, Th. du Plessis, Kh. Makhudu,... ze vermeldde hun namen niet eens, laat staan dat ze op hun argumenten inging. In Neerlandia, het blad van het Algemeen Nederlands Verbond, had G. Logie het over ‘de woordenbrij die over de aanwezigen uitgestort werd’Ga naar eind[23]; al te weinig verbroedering en er werd | |
[pagina 166]
| |
bovendien te veel Engels gesproken. Natuurlijk meldde ook J. Deleu zich. Tijdens de persconferentie waar het programma van de Boekenbeurs voorgesteld werd, overhandigde hij aan de Zuid-Afrikaanse ambassadrice de Afrikaanse vertaling van O. Vandeputtes boekje over het Nederlands. Deleus bijdrage tot het taalpolitieke debat in het nieuwe Zuid-Afrika. In oktober 1998 organiseerde de Vlaams-Zuidafrikaanse Cultuurstichting een Zuid-Afrikaanse Week in Vlaanderen. Thema: ‘Zuid-Afrika, een caleidoscoop’. In de programmabrochure schreef W. Thielemans, algemeen voorzitter van de stichting, dat de voornaamste doelstelling van de initiatiefnemers erin bestond meer begrip en belangstelling te wekken voor de grote verscheidenheid en complexiteit - etnisch, cultureel, sociaal, taalkundig - van de Zuid-Afrikaanse samenleving. Hij voegde daar nog aan toe: Alle verscheidenheid van de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid komt in deze Week naar voren. Mensen in een verrijkende beweging naar elkaar brengen op de lange weg van begrip, waardering en samenwerking is immers het streven van onze cultuurstichting. De newspeak hebben ze intussen geleerd, maar in de praktijk hebben ze het iets moeilijker met de transformatie. Ze sukkelen nog een beetje. Zo waren alle sprekers Afrikaners. De zwarten op het programma waren zangers en muzikanten. Niet dat alle zangers en muzikanten zwart waren: de Randall Wicomb-groep bijvoorbeeld, de favoriete groep van P.W. Botha indertijd, was ook uitgenodigd. | |
AfsluitendHet Groot-Neerlandisme heeft geen politiek draagvlak, dat geven alle medewerkers aan Nederland en de toekomst van Vlaanderen toe. S.W. Couwenberg citeert de Hollandse columnist J.L. Heldring die meent dat een Groot-Nederlandse staat, in welke vorm dan ook, de tegenstelling tussen Nederland en Vlaanderen alleen maar zou vergroten vanwege volstrekt verschillende politieke culturen. De Nederlandse politicus A. Postma, de man van Vlaanderen, de aantrekkelijke bruid, vindt staatkundige eenheid tussen Nederland en Vlaanderen onwenselijk omdat ze zou kunnen leiden tot de minorisering van Vlaanderen door Nederland. Inderdaad, waarom zouden wij België, waar we de meerderheid uitmaken, opdoeken om vervolgens toe te treden tot een soort Verenigd Koninkrijk der Nederlanden waar we in de minderheid zijn? | |
[pagina 167]
| |
M. Ruys constateert op zijn beurt dat er van staatkundige plannen om Nederland en Vlaanderen te verenigen, nergens sprake is. Vlaanderen wil niet opgaan in een territoriaal uitgebreid Nederland. Ruys verwacht wel dat de verschillen inzake politieke en ambtelijke cultuur in de loop van de volgende decennia in beide landen zullen vervagen. Het geduld van de nationalist. Ook L. Beheydt zal veel geduld moeten hebben. Zijn Vlaams-Nederlandse cultuurgemeenschap is al evenmin voor morgen; ik lees in de bijdrage van S.W. Couwenberg dat in Vlaanderen de Nederlanders op de Europese sympathieschaal het laagst scoren. Van een Vlaams-Nederlands wij-gevoel is geen sprake; dat wordt alleen gecultiveerd in verenigingen als het Algemeen Nederlands Verbond en de Orde van den Prince. Omdat er geen Belgische bourgeoisie meer bestaat die een gemeenschappelijke taal spreekt, én omdat het verschil in welvaart tussen Vlaanderen en Wallonië almaar toeneemt, dreigt België uiteen te vallen. Dat is niet in het voordeel van Vlaanderen dat dan immers Brussel zal verliezen. Nu Vlaanderen over economische en politieke macht beschikt, moet het die aanwenden. In België. De samenwerking met Nederland inzake taal, cultuur en onderwijs zal sowieso verder toenemen gezien het belang van taal in de hedendaagse samenleving. Omdat we dezelfde taal als de Nederlanders (moesten) hebben, doen we van langsom meer met hen samen en daarom is in Vlaanderen een proces van vernederlandsing aan de gang. Terwijl we, omdat we een verschillende taal hebben, steeds minder met de Franstaligen samen doen, waardoor België steeds minder cohesie vertoont. Over ons voortbestaan als Vlamingen hoeven we ons allang geen zorgen meer te maken; het eentalige territorium Vlaanderen is van ons. Er zijn nog enkele betwiste gebieden, maar daar kan ons niet veel overkomen, althans zolang we bereid zijn de problemen die zich daar stellen, binnen het kader van België aan te pakken. Verder moeten we ons zien te verdedigen binnen een context van meertaligheid. Dat doen we op voorbeeldige wijze in het nieuwe Zuid-Afrika. Daar levert de Vlaamse Gemeenschap een wezenlijke bijdrage tot de uitbouw van een meertalige openbare ordeGa naar eind[24]. Zuid-Afrika beschikt niet over de financiële middelen om aan de elftaligheid gestalte te geven; allicht is bij de Zuid-Afrikaanse regering ook de politieke wil daartoe niet aanwezig. Vlaanderen subsidieert verschillende projecten die een meertalig beleid in Zuid-Afrika doenbaar moeten maken: opleiding van tolken en uitbouw van tolkdiensten, ontwikkeling van modellen van meertalig onderwijs, alfabetisering, opleiding van interculturele bemiddelaars, informatisering van provinciale en gemeentelijke diensten in verschillende talen, enz. In al die projecten heeft het Afrikaans vanzelf- | |
[pagina 168]
| |
sprekend een plaats, in het belang van het land. De Vlaamse regering is in Zuid-Afrika op gebied van taal succesvol bezig omdat haar uitgangspunt niet verwantschap is, maar de uitbouw van een democratische rechtsstaat. Groot-Nederlanders stellen zich graag als de meer verlichte, meer vrijgevochten flaminganten voor, want zij zijn erin geslaagd zich aan het bekrompen Vlaanderen te onttrekken. Het Nederlands als taal van de bevrijding. Door zich gezamenlijk met Nederland als één cultuurgemeenschap te profileren komt men onder het doembeeld van het enge nationalisme uit, schrijft L. Beheydt. Hij bejubelt de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op artistiek gebied. Vlaamse en Nederlandse kunstenaars vullen volgens hem elkaar schitterend aan, met hun gezamenlijk optreden in Venetië hebben ze een bewonderenswaardige cultuurdaad gesteld. Kom toch, op de Saint Amour in februari 1998 vulden de Nederlandstalige en de Franstalige auteurs elkaar ook schitterend aan, en eindelijk vernam Vlaanderen nog eens iets over het literaire leven ten zuiden van de taalgrens. Het Groot-Neerlandisme als remedie tegen eng nationalisme? Dan zouden de zwarte Zuid-Afrikaanse literaire reuzen Mongane Wally Serote en Mazisi Kunene hier veel bekender moeten zijn dan Riana Scheepers. Het omgekeerde is waar. Waarom? Omdat Riana Scheepers in het Afrikaans schrijft. Ze wordt hier om de haverklap uitgenodigd, veel vaker ook dan die andere Afrikaanssprekende schrijfster Antjie Krog, maar die laatste zegt dan weer zulke vreselijk kritische dingen over de Afrikaners. De tijd dat het Groot-Neerlandisme bevrijdend werkte is lang voorbij - als hij ooit bestaan heeft. De wereld is de jongste tijd te zeer veranderd en hij is vooral zoveel groter geworden. Amsterdam? Ja, als ik tijd heb. Luister, ten slotte, naar het commentaar van Sandile Dikeni, Zuid-Afrikaans dichter-performer, op het (Afrikaans) Klein Karoo Kunstefees in OudtshooreGa naar eind[25]: Ik pleit voor een nationaal Zuid-Afrikaans kunstfestival dat volledig losstaat van taal of van geloof. Een festival dat aan niemand moet uitleggen hoe onafhankelijk het wel is. Een festival dat Stef Bos niet uitnodigt vanwege de bloedverwantskap tussen het Nederlands en het Afrikaans, maar uitsluitend om diens eigen, uitzonderlijk dynamisme. Ik wil een festival dat mij uitnodigt zonder mij het gevoel te geven dat ik meewerk aan een poging om te bewijzen dat ook zwarten Afrikaans spreken. Bovenal wil ik geen festival van het Xhosa [zijn moedertaal] of van eender welke andere taal. Dikeni's ideaal is ook dat van de meeste Vlaamse kunstenaars. Vanzelfsprekend. |
|