Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Erik Martens
| |
[pagina 116]
| |
drie door het leven. Voortdurend worden we verstoord en opgeschrikt door het lelijke en onechte, we worden brom- en knorpotten, niets vinden we goed genoeg. Alleen het sublieme brengt af en toe een glimlach op onze lippen. En nu het verband met de Nieuwe Kritiek: een van de vele dingen waar jonge kinderen zich toe aangetrokken weten, zijn de tekenfilms van Walt Disney. Ik wil me vandaag samen met een select gezelschap beraden over de vraag of en in hoeverre oom Walt thuishoort in dit themanummer. De vraag die we moeten stellen is: kijken kinderen naar Walt Disney omdat deze films niets waard zijn, of moeten we een uitzondering maken op de algemene regel die ik zojuist formuleerde? Ik hoor op deze vraag uiteenlopende meningen, ook onder critici. | |
Het grootwarenhuisEnkele weken geleden bezocht ik samen met onze meisjes en met mijn vriend Raymond een grootwarenhuis. Terwijl ik ervoor zorgde dat de basisbehoeften in ons winkelwagentje belandden, liep Raymond mij voor de voeten en liet hij zijn gedachten de vrije loop over de consumptiemaatschappij. De meisjes hadden intussen postgevat bij het rek met de Disneyvideo's. Wat aan Raymond de schampere opmerking ontlokte dat Walt Disney eindelijk zijn plaats had gevonden: op het rek in de supermarkt. Raymond houdt dus niet van deze films. Met de supermarkt bedoelt hij - in de oude maatschappijkritische betekenis - de plek waar je bleekwater of knolselder koopt, maar zeker geen waardevolle dingen, geen boeken bijvoorbeeld. Er zit nog een andere ongunstige connotatie in het woord: in een grootwarenhuis vind je alleen gestandaardiseerde producten, vervaardigd door grote internationale kapitaalgroepen, met als bestemming de massaconsumptie. Nu hebben onze twee dochtertjes over de films van Walt Disney heel andere ideeën dan Raymond. Zoals veel kinderen van de jaren negentig zijn ze ermee opgegroeid. Ze kennen het oeuvre van de meester beter dan welk filmcriticus ook, de minste titel in de reeks hebben ze tien keer gezien. Elke shot, elke sequentie uit Sneeuwwitje, Doornroosje, Belle en het beest, Aladdin, Toy Story - en ga zo maar door - hebben ze in de vingers. Ze weten onmiddellijk waar dit liedje of dat diertje thuishoort. Ze hebben een intimiteit met deze films. ‘Disneyworld’ zit bij vele kinderen van deze generatie in het hoofd. En voor hen geldt niet het bioscoopscherm als primaire ervaring, maar de videoband. Alleen al met dat idee heeft Raymond het moeilijk. Film is voor hem exclusief eigendom van de bioscoop. Televisie en video zijn tweedehands. Voor onze kinderen is het omgekeerd: de agressiviteit van beeld en geluid in de moderne bioscoop jaagt hun angst aan. De onrust van | |
[pagina 117]
| |
de gevulde zaal verstoort de sereniteit die ze nodig hebben om een persoonlijke relatie uit te bouwen met een film. Ik neem ze dan ook maar af en toe mee. Een film op videoband is voor hen veel aantrekkelijker. Om te beginnen kun je de film eindeloos opnieuw bekijken tot je hem vanbuiten kent. Je kunt de dozen mooi rangschikken, de meest geliefde titel vooraan. Onze meisjes gebruiken ze soms als bouwblokken, en toen ze nog jonger waren oefenden ze hun verse tandjes erop uit. Ik ben dus de laatste om mij negatief uit te laten over de vriendjes van mijn kinderen. Met de kritische stellingen van Raymond ben ik het niet eens. Er is maar één punt waarop ik hem ten dele volg. De aanwezigheid van Disney is vandaag zodanig groot in kinderland (ook via de televisie) dat je je afvraagt of kinderen niet te veel in de ‘Disneymind’ worden ondergedompeld. Misschien zullen psychologen over een tiental jaren bij deze generatie Disneyjunks nog een of andere geleerde neurose ontdekken. De korte discussie in de supermarkt kwam op temperatuur met wat geïsoleerde grote woorden, dan een aanhoudend staccato en ten slotte een krachtig rekwisitoor dat ik u bespaar, want Raymond is te extreem als hij een standpunt inneemt. Je moet hem voorzichtig aanpakken als je met hem in gesprek gaat, bijvoorbeeld door gebruik te maken van zijn eigen argumenten: ‘Spreek nooit een oordeel uit over films die je niet gezien hebt’. Groot gelijk. En dus ben ik in de eindejaarsperiode samen met mijn vriend de misantroop en met de meisjes gaan kijken naar de jongste Disneyfilm, Mulan. Daarna heb ik mijn zus en haar zeven jongens uitgenodigd voor The Prince of Egypt, ook een animatiefilm, maar van de concurrentie: van Dreamworks, het bedrijf van Steven Spielberg. Voor ik daarbij uitkom, moet ik eerst mijn inleiding afronden. | |
Digitale animatieDe laatste jaren heeft de multinationale animatiesector een aantal belangrijke ontwikkelingen gekend. Digitale technieken spelen al langer een rol bij het automatiseren van het productieproces, maar bij een film als Toy Story wordt de tekenaar een volbloed computergraficusGa naar voetnoot[1]. Hij tekent geen figuurtjes meer, maar hij definieert driedimensionale modellen op het scherm. Met de hulp van ingewikkelde software wordt een groot deel van de bewegingen door de computer uitgerekend. | |
[pagina 118]
| |
Papier en inkt zijn in theorie overbodig geworden en in het tot stand komen van deze films speelt de machinetaal een aardig woordje mee. Aan twee van deze digitale ‘3D’-telgenGa naar voetnoot[2] heb ik een bescheiden genoegen beleefd. Meer dan aan de meeste ambachtelijke Disneys, eerlijk gezegd. De toon van Toy Story leek mij wat pittiger dan gewoonlijk, het verhaal wat intelligenter. Ik apprecieerde het idee om van de personages speelgoedfiguurtjes te maken. Die speelsheid staat in fel contrast met het gewicht dat Mozes bijvoorbeeld moet torsen in The Prince of Egypt. Zo'n waterverffiguurtje dat opgekrikt wordt tot een mythologisch personage, heeft voor mij iets van een verkeerslicht dat politieagent wil worden. In Toy Story hadden de animatiefiguurtjes een wereld ontdekt waarin ze zichzelf konden zijn en daardoor ook interessanter worden voor de kijker. Ik heb de film een paar jaar geleden gezien met onze kinderen en twee van hun vriendjes. Ik geloof niet dat Toy Story voor hen een bijzondere plaats inneemt in de Disneycatalogus. Waarschijnlijk weten ze niet goed raad met de ironie in de film. Zo gaat dat trouwens meestal: als de ouders het goed vinden, is er voor de kinderen wel een geurtje aan. Volledigheidshalve moet ik er ook bij vertellen dat ik de film nooit helemaal gezien heb: een deel van de ontknoping is aan mij voorbijgegaan toen een van de vriendjes mij nodig had bij een dringende plasbeurt. De tweede digitale animatiefilm, Antz, is niet van Disneymakelij, maar komt (zoals The Prince of Egypt) uit de DreamworksstudioGa naar voetnoot[3]. Ik ben hem gaan bekijken met mijn zus ter gelegenheid van haar verjaardag. Mijn zus heeft naast een echtgenoot ook zeven kinderen. Haar man, mijn schoonbroer dus, is kok op een Panamese petroleumtanker en dus zelden thuis. Zus krijg je alleen met veel moeite het huis uit. Je moet haar bijna ontvoeren. En dat doen we dus af en toe. De kinderen krijgen een dikke nachtzoen, we wensen de kinderoppas een prettige avond en weg zijn wij. Na een avondje cinema en een puntzak frieten (mijn broers en zussen hebben iets met frietkramen), geef ik mijn zus een lift naar huis. Jawel, ze had de hint over het nijvere mierenleven wel begrepen. Eerlijk gezegd, daar had ik op voorhand geen moment bij stilgestaan. Maar inderdaad, die metafoor vormt wel degelijk de ruggengraat van deze film. ‘Ik mis de romantiek, de warmte, de glans van een echte oude Walt Disneyfilm. Deze digitale mierenwereld ziet er zo glad, zo kil uit.’ Zoals te verwachten was, is het aanvoelen van mijn zus net het omgekeerde van het mijne. Want mij sprak deze vrolijke parabel wel aan, de idee van een mier die in opstand komt tegen het mierenethos. Voor zus stond de relativerende toon de klassieke Disneybeleving in de weg. ‘De romance van de Woody-Allen-mier met de Sharon-Stone-mier is bij de haren getrokken en de staatsgreep van de mierengeneraal met nazi-theorieën ligt voor een vertelling over massa en individu, macht en massificatie dan weer voor de hand. Je | |
[pagina 119]
| |
wil toch in de eerste plaats ontroerd worden.’ ‘Maar nee, we worden al meer dan genoeg ontroerd.’ We zullen vanavond geen eensgezindheid bereiken, maar we spreken af dat bij een volgende gelegenheid de zeven dwergen hun zeg zullen krijgen. | |
MulanEven recapituleren: het speelse zelfbewustzijn van de nieuwe generatie digitale 3D-tekenfilms mist voor sommige animatieliefhebbers het patina van de klassieke Disneyprent, maar voor andere, mijzelf inbegrepen, betekent meer intelligentie een winstpunt. Laat ons echter, liever dan ons aan algemeenheden te bezondigen, de nieuwste DisneyGa naar voetnoot[4] aan een proefondervindelijk onderzoek onderwerpen. De ploeg heb ik u al voorgesteld, wat ik niet vermeld heb (om nog een verrassing achter de hand te houden) is dat ik ook mijn buurvrouw Cecilia heb meegevraagd. Ik weet zeker dat ze de stekelige uitlatingen van Raymond zal milderen. Ze zal het niveau van het debat omhoogtrekken en bovendien als tolk kunnen fungeren tussen Raymond en de kinderen. U zult zich herinneren dat ze het vorige keer verrassend goed kon vinden met mijn vriend. Er is bovendien, los daarvan, in deze discussie behoefte aan een vrouwelijk standpunt, want het staat vast dat Disney in aanzienlijke mate appelleert aan waarden die in een prefeministisch tijdperk als ‘vrouwelijk’ zouden worden omschreven: lieftalligheid, gevoeligheid. Waarden die Raymond Walt Disney Pictures zal vertalen als truttigheid en sentimentaliteit. Het komische huisdraakje Mushu, een typisch Disneyfiguurtje uit Mulan Foto Walt Disney Pictures
We verzamelen ons dus op zaterdagmiddag in de bioscoop. De zaal is goed gevuld, opvallend veel grootouders met kleinkinderen. Raymond verkeert in een ongewoon sociale stemming. Geen kwaad woord over Disney tegen de kinderen, hij trakteert de meisjes warempel op een ijsje. Zodra de zaallichten uitdoven, zetten de meisjes zich schrap. Met een combinatie van angst en fascinatie kijken ze toe. De film van deze middag gaat terug op een oude Chinese legende en heeft een vage historische situering: de Hunnen vallen China binnen en de Chinese keizer ziet zich gedwongen de verdediging van zijn land te organiseren. De keizer is een nobel en wijs man, het tegendeel van de duivelse Hunnenleider Shan-Yu. Dan ontmoeten we Mulan, een meisje dat de plaats van haar oude vader zal innemen in het keizerlijke leger. Met de hulp van het huisdraakje Mushu (een typisch Disneyfiguurtje) zal | |
[pagina 120]
| |
ze grote roem behalen, en de aandacht trekken van de eveneens heldhaftige én huwbare kapitein Shang. ‘Tja, wel erg politiek correct en voorbeeldig multicultureel, hé’, probeert Raymond voorzichtig. We zitten in een taverne en de kinderen beginnen aan het tweede ijsje van de dag. Dat was naast het enthousiasme van de meisjes gerekend. Cecilia: ‘Eindelijk een heldin die iets anders mag doen dan slachtoffer spelen, dan gouddraad spinnen, het kolenhok poetsen, of de bedjes van de zeven dwergen opmaken. Eindelijk een vrouw die nog eens buitenkomt en de mannen een pak op hun broek geeft. En dat allemaal terwijl ze een meisje mag blijven... en op het einde haar jongen vindt. Heerlijk toch. Hoe had jij het dan graag gezien, Raymond? Een Mulan die twee uur lang door de Hunnen wordt gefolterd en op het einde in de cel de geest geeft?’ Hier zal Raymond vandaag niet meer van bekomen; hij is alleen mijn onschuldige oppositie gewoon. Een passionele vrouwelijke tegenwind waait hem omver. En dus krijgt Cecilia alleen een glimlachje als antwoord. Raymond houdt het nu bij vriendelijke algemeenheden: dat de sprookjes tegenwoordig blijkbaar uitgeput zijn en dat men nu in Hollywood overal in de wereldculturen op zoek gaat naar historisch-mythologische verhalen: Pocahontas, Anastasia, Hercules, de bultenaar van de Notre-Dame, Mulan, het verhaal van Mozes in The Prince of Egypt. En dan toch nog even zijn stoute schoenen aantrekken: ‘Niet dat het mij stoort, alleen jammer dat het eindresultaat meestal een sentimenteel driestuiversverhaaltje is, nee?’ Waarop Cecilia: ‘Maar Raymond, dit is een Disneyfilm. Dit is een heel eigen genre. Je kunt een opera ook niet verwijten dat er de hele tijd in gezongen wordt. Zo zit dat nu eenmaal in mekaar’. Zo ken ik Raymond niet, hij zwijgt. Ongelooflijk. ‘En geef toe dat het prachtig getekend is, met een heldere lijn, een stijl die lijkt op de klassieke Chinese tekenstijl. Vonden jullie het niet mooi, meisjes?’ Waarop de kinderen luidkeels ‘jaaaaaa’ gillen. Van Cecilia moet ik ‘veel gouden zalmen’ geven aan deze film. Van Raymond geen enkele, dat denk ik tenminste, want hij heeft het onderwerp niet meer willen oprakelen. En van onze meisjes, zo vertellen ze mij 's avonds voor het slapengaan, krijgt deze film: miljoenmiljard. Hoe zullen we dat noteren? | |
The Prince of EgyptDrie weken later was het de beurt aan The Prince of EgyptGa naar voetnoot[5], de film waarmee ik deze impressionistische status quaestionis wil afronden. | |
[pagina 121]
| |
Ik was van plan mijn elfjarig neefje Fernand mee te nemen. Fernand, zult u zich misschien herinneren, is thuis in films van het ruigere genre: de stevige actieprent, kundig uitgevoerde special effects, en de rampenfilm, die de laatste jaren opnieuw populair is geworden. Maar ik was te laat, Fernand had de film al gezien met mijn schoonbroer. ‘Beetje alert blijven, oom. Als ik op jou moet wachten, zijn de films van de affiche verdwenen’, maakt hij me duidelijk aan de telefoon. Als ik mij wou verzekeren van zijn gezelschap, dan moest ik voortaan in de loop van de eerste week van de film bellen. Hij raadde me ook af de meisjes mee te nemen naar The Prince of Egypt. ‘Ga dan liever naar Mulan. Met The Prince of Egypt krijg je dezelfde miserie als toen bij Anastasia’. Inderdaad, AnastasiaGa naar voetnoot[6] vergde voor onze kinderen een uitvoerig notenapparaat, wat Fernand danig op de zenuwen werkte. Ik probeerde onze meisjes nog te verschonen met een verhaal over hun opvoeding die nog niet aan de letter ‘R’ was geraakt: de ‘R’ van ‘Russische Revolutie’, ‘Raspoetin’, ‘Romanovs’. ‘Ach, flauwekul, nonkel.’ Voor Fernand zijn onze kinderen gewoon te jong, te onwetend. Hij heeft er weinig conversatie mee. Ik vertel hem dus dat we Mulan al gezien hebben, en ik dank hem voor het gewaardeerde advies. ‘Schitterend hé nonkel, die lawine die de Hunnen op hun kop krijgen. En nonkel, voor The Prince of Egypt, let op die strijdwagenrace, die is keitof. En dan die zee die opengaat en die rampen van Mozes. Dikke pech voor die farao, nonkel.’ Het volk van Israel trekt door de woestijn in The Prince of Egypt Menigten zijn tegenwoordig een vertrouwd gegeven in de animatiefilm Foto Dreamworks
Het bleek een nuttig telefoontje. De expertise voor de actiescènes zou ik moeten missen, maar er is voor deze film nog een andere invalshoek: de theologie. Zoals u weet, is The Prince of Egypt een vrije bewerking van het Exodusverhaal. Het schoot me te binnen dat een van mijn andere neefjes, namelijk René, de tweede oudste van mijn zus, al enige jaren aan een loopbaan timmert als misdienaar. René is de man die ik nodig heb voor deze film. Ik vraag ook zijn moeder en zijn zes broers mee. Het gezin van mijn zus is in confessioneel opzicht zeer heterogeen: drie broers noemen zich katholiek, drie zijn ‘ongodsdienstig’, en Tom, 13 jaar, voelt zich sinds de film Seven Years in Tibet aangetrokken tot het boeddhisme. Hij is de jongste boeddhist die ik ken. René heeft zijn broers voorbereid op onze filmnamiddag: op de tram houden we een controlekwis: ‘Noem de tien plagen van Egypte. Hoe heet de zee die de Israëlieten oversteken?’ De scores zijn bemoedigend. Drie uur later nemen we de tram in de omgekeerde richting. Zeven | |
[pagina 122]
| |
kinderen verkeren in uitgelaten stemming en laten alle medereizigers delen in hun opwinding. Voor de twee jongsten, Robin en vooral Jan, was deze storm van beelden, geluiden en emoties te sterk. Ik schets even de context. Zoals u weet, moet Mozes tien plagen over het Egyptische volk brengen vooraleer de farao besluit de Israëlieten te laten gaan. Het sluitstuk van deze magische catastrofen is de dood van alle Egyptische eerstgeborenen. Pas door deze gruwel begrijpt de farao dat de goden van Egypte het onderspit moeten delven tegen de God van het volk van Israël. Ik was bijzonder nieuwsgierig hoe men de dood van die duizenden Egyptische kinderen zou aanpakken bij Dreamworks. Toen in België de Dutroux-kindermoorden aan het licht kwamen, vreesden sommigen dat de instellingen van ons land het zouden begeven. Hoe zou Hollywood, waar mensen hun brood verdienen met de gevoeligheden van een breed publiek, het voor deze doelgroep aanvaardbaar maken dat de god van Mozes (de good guy) onschuldige kinderen laat sterven ter ere van het grotere plan? Ik vond het een aangename verrassing dat de morele weerbarstigheid van deze passage niet helemaal onder de mat werd geveegd ten voordele van het gestroomlijnde verhaal. Ook de tegenstellingen tussen de personages - Egyptenaren en Israëlieten bijvoorbeeld - zijn aanzienlijk genuanceerder dan in de modale Disney. De bewuste passage van de kindersterfte wordt emotioneel ingevuld, maar de ondubbelzinnige strekking blijft behouden. Tot mijn verbazing leek het jonge publiek zich gemakkelijk met deze boodschap te kunnen verzoenen. Behalve Jan, die tijdens de bewuste passage stilletjes begon te snikken. Begrijpelijk, zo dacht ik onmiddellijk, wat een verschrikkelijk bloedbad ook. Maar vreemd genoeg lag het probleem voor Jan op een ander vlak. Hij vond niet de massale kindersterfte op zich problematisch, maar wel de gedachte dat Mozes, de held van deze film, door wiens ogen hij het verhaal meebeleefde, nu door de farao als moordenaar zou worden gebrandmerkt, en allicht ter verantwoording zou worden geroepen. Terwijl hij toch alleen de bevelen uitvoerde. Dit fraaie staaltje van identificatie werpt een verhelderend licht op de kracht van de dramatische retoriek in deze animatiefilms. De kijker is hier geen afstandelijke beschouwer. Ik was ook nieuwsgierig naar de theologische benadering van René, maar ik trof hem na de film in een profane roes. Zoals de meesten van zijn broers bleek hij in de ban van de strijdwagens, de wonderbaarlijke natuurverschijnselen en de epische versnelling. Hij bevond zich veeleer in de wereld van Aladdin dan in die van de Israëlieten. Dat de verhouding van Mozes tot de farao in de film veel persoonlijker werd gesteld dan in de bijbel, stoorde hem niet. Nee, dat maakte het spannender. Kritische bezwaren kwamen er alleen van Tom, onze jonge boeddhist. Het verhaal werd volgens hem met een westerse onrust verteld. Het beeld is altijd in beweging. De exodus is een geestelijke | |
[pagina 123]
| |
reis, geen actiefilm. Al dat spektakel leidt de aandacht af van de essentie. Ik begreep waar hij naartoe wou: ‘Ja, Fernand vertelde me aan de telefoon precies hetzelfde. Je waant je in een echte special-effects-film. Wat heel gek is, want in een tekenfilm komen natuurlijk geen special effects te pas’. Uit: Richard Appignanest & Chris Garratt, Postmodernisme voor beginners, Elmar, Rijswijk, 1997, blz. 121
Je hebt in deze film overigens een analoge ervaring met de notie ‘camerastandpunt’. In een animatiefilm heb je geen camerastandpunten. Het perspectief zit immers verwerkt in de tekeningen. En toch wordt in de laatste generatie tekenfilms, allicht onder invloed van de 3D-technologie, meer dan ooit de suggestie gecreëerd dat camera's een bemiddelende rol spelen. We zweven ‘met de camera’ over het landschap zoals in een Imax-film. De camera wentelt zich rond de personages om de ruimtelijkheid van de figuurtjes en van het landschap zo veel mogelijk uit te laten komen. De duizelingwekkende strijdwagenwedstrijd van Mozes en Ramses in The Prince of Egypt is een van de hoogstandjes in zijn soort. Het is duidelijk dat de Disneytaal de laatste jaren kenmerken en technieken heeft geabsorbeerd van de buurgenres. Neem bijvoorbeeld de hang naar epische taferelen, waarover Raymond al sprak. De klassieke animatiefilm speelt zich af in een overzichtelijk decor met een beperkt aantal personages. De jongste jaren zie je meer en meer grote | |
[pagina 124]
| |
menigten opduiken. Het leger van de Hunnen in Mulan dat in een sneeuwlawine wordt begraven; de grote werken aan de monumenten van de farao, het volk van Israël onderweg in The Prince of Egypt. De nazaten van oom Walt zijn met andere woorden aan het experimenteren met genetical engineering. Op de stam van de klassieke animatieboom proberen ze karakteristieken van andere soorten te enten. Nu mag het een indrukwekkende prestatie heten een koe eieren te laten leggen, maar zullen de eieren even lekker zijn als die van een kip? En zou de koe zich niet beter om haar melk bekommeren? Ik hield deze overwegingen maar voor mezelf, want ze zouden alleen maar spraakverwarring veroorzaken. | |
Het post-DisneytijdperkMijn zus, die de handen vol had met haar zeven jonge Hunnen, was pas laat op de middag bereikbaar voor commentaar. ‘Ach, ik vond het best een mooie film, wat nerveus en opdringerig, zoals de meeste publieksfilms tegenwoordig. Maar dat zal wel onze tijd zijn, zeker?’ Ziezo, zus heeft dus de stap gezet van de oude Disneyklassiekers naar de nieuwste Dreamworksproducten. Een bescheiden onderzoek in de videokast naast de televisie leert me overigens dat ook Anastasia van Fox Animation al deel uitmaakt van de tekenfilmcollectie van het gezin. De alleenheerschappij van de Walt Disney Company op het tekenfilmdomein behoort dus kennelijk tot het verleden. Jammer dat het vernieuwingsgehalte van de nieuwkomers aan de lage kant is. Disney heeft niet langer de animatiekoek voor zich alleen, maar hij blijft tot nader order wel het receptenboek bepalen. Is dat goed of slecht? Met deze vraag komen we terug uit bij ons vertrekpunt. Moeten we voorzichtig omspringen met die Disneyvideo's en nu ook met de Disneyclonen? Het antwoord moeten we u hier vanzelfsprekend schuldig blijven. Duidelijkheid en consensus zijn begrippen die alleen in een Disneyfilm gelden. En zoals u weet, huldigt de Nieuwe Kritiek de principes van de polyfonie. Dat maakt het leven in de fanfare wat spannender. Al zal niet iedereen het daarmee eens zijnGa naar voetnoot[7]. | |
[pagina 125]
| |
|