| |
| |
| |
Erik Faucompret
China onder Zhu Rongji
In 1997 stierf de Chinese sterke man Deng Xiaoping, een late bekeerling van Margaret Thatcher en Ronald Reagan. Pas in 1980 opteerde hij voor een overgang van de centrale planeconomie naar een markteconomie. Zo kwam China open te staan voor de wereld. Er werden Speciale Economische Zones gecreëerd. Buitenlandse investeerders kregen gunstige voorwaarden. Maar de hervorming verliep niet zonder slag of stoot. Meermaals werd gas teruggenomen, toen bleek dat de veranderingen gepaard gingen met corruptie, speculatie, afleiding van overheidsfondsen, en bevoordeling van sommige ondernemingen. Na de bloedige onderdrukking van de Tienanmen-opstand in 1989 verloor China (tijdelijk) het vertrouwen van de internationale financiële wereld. Pas in 1992 kreeg Deng de socialistische markteconomie er definitief door. Als enig communistisch land ter wereld heeft China het economisch zeer goed gedaan. Zijn Chinese statistieken niet altijd even betrouwbaar, dan staat toch vast dat de economische groei gedurende de jongste 15 jaar schommelde rond een indrukwekkende 9% (zie tabel 1) en dat het inkomen per capita verviervoudigde. Het aandeel in de wereldexport steeg met 300%. De Chinese economie bekleedt de vierde plaats op de wereldranglijst. Hoe zal het met China verder gaan?
Tabel 1: Evolutie van het Chinese Bruto Binnenlands Product (1978=100)
|
1987 |
1988 |
1989 |
1990 |
1991 |
1992 |
1993 |
1994 |
1995 |
1996 |
234, |
260, |
271, |
281, |
307, |
351, |
398, |
449, |
544, |
592 |
Bron: http://www.china.eco.com
| |
Economische tsaar
Tijdens de laatste jaren van Dengs bewind (1995-1997) raakt de Chinese economie oververhit. Nieuwe investeringen hebben inkomens
| |
| |
gecreëerd, en die stimuleren de consumptie. Zowel de politiek van goedkoop geld als de speculatie op de beurs en in de vastgoedsector werken de inflatie in de hand. Jiang Zemin, Dengs gedoodverfde opvolger, maakt half 1995 bekend dat de hervormingen (opnieuw) zullen worden teruggeschroefd. In tegenstelling tot wat de progressieven hopen, zal China zijn verlieslatende overheidsbedrijven - ongeveer de helft op een totaal van 140.000 - niet ontmantelen. Die staatsondernemingen zijn molochs van de planeconomie, die alle fasen van de productie controleren en bovendien volledig instaan voor de verzorging van de werknemers en hun families. Krachtens het beginsel van de ijzeren rijstkom moet de staat werk verschaffen, of dat nu productief is of niet. De staatsondernemingen stellen 100 miljoen mensen te werk. Ze hebben volgens schattingen een overcapaciteit van 40%. Staatsbanken pompen geld in onproductieve bedrijven, en de overheid moet de schulden maar aflossen. Zoals later blijkt, is Jiangs tactiek schrander. Zijn zogenaamde ommekeer maakt hem geliefd bij arbeiders, regeringsbureaucraten en partij-ideologen die in het verleden traditioneel trouw waren aan Jiangs politieke rivalen, de ultraconservatieve Li Peng (de beenhouwer van Tienanmen) en de progressieve Qiao Shi. Jiang verzekert zich van de steun van leger en Nationaal Volkscongres, twee machtscentra die te zijner tijd over Dengs opvolging zullen moeten beslissen... Als Deng sterft, wordt Jiang zowel staatshoofd als secretaris-generaal van de Communistische Partij. Hij kan wel niet beletten dat Li Peng eerste minister en Qiao Shi voorzitter van het Nationaal Volkscongres wordt. Maar daar staat tegenover dat hij zijn vertrouweling Zhu Rongji kan benoemen tot vice-premier voor Economische Zaken.
De carrière van Zhu is het verhaal van een verbazingwekkende come-back. De man was immers in 1957 door Mao en Deng weggezuiverd als rechts subversief element dat inging tegen de richtlijnen van de partij. Maar twee decennia later wordt hij gerehabiliteerd. In 1988 tot burgemeester van Sjanghai benoemd, trekt hij buitenlandse investeerders aan en maakt hij van de stad een model voor heel China. Tijdens het woelige jaar 1989 kan hij in Sjanghai het bloedvergieten vermijden. Drie jaar later staat hij als vice-premier aan het hoofd van Financiën en Economie (en directeur van de Chinese Nationale Bank) wanneer Li Peng geveld wordt door een hartaanval. Zhu gelooft in de monetaristische aanpak van Alan Greenspan, de voorzitter van de Amerikaanse Centrale Bank. Spoedig verwerft hij het predikaat economische tsaar. Hij slaagt in hetgeen door westerse waarnemers onmogelijk werd geacht: de bestrijding van de inflatie (van 24,1 naar 1%!) en de zachte landing van de Chinese economie. Ook voor de buitenlandse schuld vindt hij een oplossing (zonder herschikking of zelfs maar gedeeltelijke kwijtschelding). De geldhoeveelheid krimpt hij in d.m.v.
| |
| |
een streng monetair beleid. De aandelenmarkten worden afgekoeld, en de illegale bouwplannen afgeremd. De stijging van de reële rentevoeten maakt de banken financieel gezonder. Zhu's politiek heeft een neveneffect: de economische groei bereikt niet langer het topniveau van 1994. Maar die prijs moet je nu eenmaal betalen, wil je de inflatie terugdringen. Macro-economische stabiliteit moet het vertrouwen van de burger in de hervormingen herstellen, en leiden tot meer sparen en investeren.
Eenmaal de hypotheek van de inflatie gelicht, heeft Zhu de handen vrij voor een nieuw economisch beleid. Gedurende de periode 1993-1995 is geen enkele sector van de economie veilig. In het verleden was de economische groei het gevolg van kwantitatieve factoren: er werd telkens meer arbeid en meer kapitaal ingezet, en dat ging ten koste van de consumptie. Een economische groei die alleen gebaseerd is op een toename van inputs kan niet zomaar aanhouden (Knack, 28/10/1998, blz. 137). In een tweede fase moet China nu werken aan een kwalitatieve verbetering van de economie: de productiviteit van arbeid en kapitaal alsmede het ondernemingsinitiatief moeten toenemen. Zhu opteert voor de verbetering van onderwijs en herscholing. Boeken provincies met de hoogste alfabetiseringsgraad niet de grootste economische groei? In 1996 heeft China meer dan 150.000 studenten met een postuniversitair diploma, in vergelijking met minder dan 25.000 in 1980. Ontslagen arbeiders en staatsambtenaren worden herschoold en behouden tijdens de herscholingsperiode hun loon. Door allerlei maatregelen probeert Zhu de productiviteit van de staatsondernemingen te verhogen. Ze moeten (in principe) met de private sector kunnen concurreren. Zhu boekt onmiddellijk succes op het domein van de buitenlandse handel en de (geleidelijke) liberalisering van de prijzen. Andere maatregelen zijn minder succesvol. De fiscale hervorming lijkt aanvankelijk zelfs te mislukken. (In 1996 dalen de fiscale inkomsten in vergelijking met het jaar voordien, maar in 1997 is de trend weer gekeerd.) Zhu wil ook iets doen aan de financiële sector. De staatsbanken worden opnieuw onder het gezag van de regering geplaatst, zodat locale partijbonzen hun invloed verliezen. Bankiers moeten voortaan winst maken, en dat betekent dat staatsondernemingen niet langer kunnen lenen zonder waarborg van terugbetaling.
Zoals eertijds Deng, krijgt ook Zhu te maken met tegenwerking. Men noemt hem de boss: Zhu is niet populair bij partijfunctionarissen. In 1996 dreigt hij met ontslag, omdat hij voor zijn economische hervormingsplannen onvoldoende steun vindt. Maar dankzij zijn economische successen en de steun van hang slaagt hij erin het Nationaal Volkscongres voor zijn plannen te winnen. Het Vijftiende Partijcongres geeft het groene licht voor locale herstructurering. In maart 1998
| |
| |
wordt Zhu de nieuwe eerste minister, met de opdracht toezicht te houden over de radicale hervorming van de staatsondernemingen en van het financieel systeem. Helaas wordt Li Peng - de eerste Chinese premier die aftreedt omdat zijn twee legale ambtstermijnen voorbij zijn - voorzitter van het Nationaal Volkscongres. Vanuit die positie kan hij Zhu's hervormingspogingen dwarsbomen.
| |
Staatsondernemingen
Ten gevolge van het nieuwe economisch beleid loopt het aandeel van de staatsondernemingen terug tot 26,5% van de totale industriële output. Het aandeel van de collectieve dorpsondernemingen is 40,5%, dat van de private en de buitenlandse ondernemingen samen 30% (Naughton, 1998). Staatsondernemingen hebben het moeilijk met de voorgestelde hervormingen. Ze zijn gewend geraakt aan bescherming door de overheid en staan weigerachtig tegenover de vrijemarkteconomie. Dengs hervormingen zijn vooral een beperkt aantal ondernemingen van de centrale overheid in de kuststreek ten goede gekomen. In het binnenland zijn de resultaten van lokale overheidsondernemingen minder schitterend (Raiser, 1997; Li, 1997). Ondanks de aanhoudende economische groei is het verlies van deze ondernemingen jaar na jaar toegenomen. Ze brengen wel ongeveer 70% van het overheidsinkomen binnen, maar vormen tegelijk een zware last voor de begroting (in 1994 bedraagt hun gecumuleerde schuld 96 miljard dollar). Zhu, nochtans een voorstander van markthervormingen, blijft de markt met enig wantrouwen aanschouwen. Hij gelooft duidelijk meer in het Koreaanse chaebol-model dan in het volledig vrije ondernemersinitiatief van Hongkong. Voorlopig wil hij alleen de kleine onrendabele staatsondernemingen privatiseren, verkopen of failliet verklaren. Aan de duizend grootste ondernemingen wil hij niet raken. Die moeten kunnen uitgroeien tot spitstechnologische giganten naar het model van Sony in Japan of Samsung en Hyundai in Zuid-Korea.
Zhu mag dan wel verklaren dat de partij ‘de navelstreng met de arbeidersklasse moet doorknippen’ en dat ondernemingen zich niet langer mogen bekommeren om hun werknemers (Newsweek, 29/9/1997 en 6/10/1997), hij beseft heel goed dat de financiële gezondmaking een negatieve keerzijde heeft. De staatsondernemingen beletten weliswaar dat de nieuwe economie van de grond komt, maar hun ontmanteling creëert een lompenproletariaat dat de stabiliteit van het land kan ondermijnen. De herstructurering van de Chinese economie gaat als zodanig reeds gepaard met een terugloop van de werkgelegenheid: van 45 miljoen tewerkgestelden in kleine en middelgrote staatsondernemingen in 1993 tot 35 miljoen in 1997.
| |
| |
Officieel zijn er, einde 1997, 5,7 miljoen stedelijke werklozen (6% van de economisch actieve bevolking). Voor China is dat het hoogste cijfer sedert 1949. En dan houdt men nog geen rekening met de gedeeltelijke, de ongeregistreerde, de slechts gedeeltelijk uitbetaalde en de recent geïmmigreerde werklozen. Er zijn ongeveer 100 miljoen landbouwers op de dool. In sommige steden schat men de vlottende bevolking op 30%. Additionele sluitingen of privatiseringen kunnen er 30 miljoen werklozen bij maken, - in de textielsector alleen al 1,2 miljoen mensen. Voor die werklozen is er geen enkel sociaal vangnet. Werklozensteun en een bestaansminimum zijn er niet.
| |
Modernisering van het platteland
Op het platteland wonen 840 miljoen (arme) Chinezen. In 1980 begon Deng zijn hervormingen dáár. De landbouwers kregen een stuk grond toegewezen. Na jaren van gedwongen collectivisering steeg de output. Persoonlijke inspanning loonde: wat de boeren boven een opgelegd quotum oogstten, mochten ze vrij verkopen. Maar het succes was van korte duur: de percelen waren te klein en de opgelegde prijzen te laag. Er werden collectieve dorpsindustrieën opgericht. Nog steeds presteren die vrij behoorlijk, maar de behandeling van de werknemers laat zwaar te wensen over. Slechts 2% van de dorpsindustrieën biedt de minimale bescherming die door de staatsvakbond wordt voorgeschreven (Newsweek, 21/8/1995). De dorpsondernemingen zijn vooral geconcentreerd in de Speciale Economische Zones aan de kust. De export stimuleren is hun voornaamste taak. Deng ging ervan uit dat de kustindustrie zich na verloop van tijd spontaan zou verplaatsen naar het binnenland, waar arbeid en grondstoffen relatief goedkoper waren. Bijna 20 jaar later moet Zhu vaststellen dat de inkomensongelijkheid tussen de kustregio en het binnenland alleen maar is toegenomen. De Chinese landbouwer verdient gemiddeld een derde van het loon van een industriearbeider. De gevolgen kan men raden: plattelandsvlucht en inflatie, gestimuleerd door een gebrekkig aanbod in de landbouw. Zhu verwerpt Dengs optimistische trickle down-theorie. Zijn Vijfjarenplan - het zogenaamde Robin Hood-plan (1996) - waarvoor jaarlijks 62 miljoen dollar wordt uitgetrokken, is alweer een compromis tussen markteconomie en socialisme. Wat beoogt dat Vijfjarenplan? Een moderne agro-industriële sector moet samengaan met de beginselen van het agrarisch communisme (de ideologische basis van de revolutie!). De levensstandaard van de 70 miljoen Chinezen die beneden het bestaansminimum leven (70 $ per jaar) moet worden opgekrikt. Er moet een half miljoen nieuwe
jobs bijkomen. De kleine collectieve dorpsondernemingen moeten in leven worden gehouden: groepering tot grotere eenheden is zelfs niet toe- | |
| |
gestaan. Maar de werknemers worden voortaan vergoed in functie van de output (vroeger was dat in functie van de inspanning). De dorpsondernemingen moeten concurreren met private (ook buitenlandse) investeerders. De overheid spendeert - in samenwerking met o.a. de Wereldbank - 20 miljard dollar aan infrastructuur en irrigatie. Landbouwers in onvruchtbare gebieden krijgen financiële steun als ze zich collectief elders willen vestigen. Privé-investeerders zorgen voor grondstoffen en uitrusting, en ze mogen een deel van de oogst verkopen. Bepaalde sectoren (o.a. de productie en het transport van graan) blijven voorbehouden aan de staat.
Of Zhu de plattelandsvlucht zal weten te keren, is de vraag. De achilleshiel van het Robin Hood-plan is dat de private ondernemingen vooral hebben geïnvesteerd in lucratieve gewassen, en dat minder winstgevende teelten als graan en katoen verwaarloosd worden. In het jaar 2010 zal China 32 miljoen ton graan moeten invoeren (Wang en Davis, 1998).
| |
Aziatische financiële crisis
In de zomer van 1997 raken de Aziatische tijgers in een crisisspiraal met aanzienlijke economische en sociale gevolgen. Die tijgers zijn belangrijke handelspartners van China. Om hun munt te beschermen zijn ze overgegaan tot een verhoging van de rentevoet. Zoals te verwachten was, is de economische activiteit daardoor nog meer gekrompen. De Aziatische crisis treft China op een kritiek moment. Als gevolg van Zhu's herstructureringen in de industrie en in de landbouw, is de groei van het inkomen per capita reeds gezakt tot 3,9%. Zal China meegesleurd worden door de crisis? Dat is niet absoluut zeker. Je kunt natuurlijk gemakkelijk een reeks opvallende gelijkenissen tussen China en de tijgers opsommen: autocratisch beleid met weinig eerbied voor de mensenrechten; ongebreidelde economische groei gedurende het jongste decennium; werkloosheid en armoede; onderontwikkelde banken; vastgoedspeculatie; ongezonde betrekkingen tussen overheid en economie. Investeringsmaatschappijen die de infrastructuur moesten financieren, zijn ook in China speculatief gaan beleggen en kunnen nu hun schulden niet terugbetalen. Zo wordt in oktober 1998 de Guangdong International Trust and Investment Corporation (GITIC) door de regering opgedoekt. De totale schuld beloopt 12 miljard dollar (Newsweek, 19/10/1998, blz. 30). Twee derde van de nieuwe gebouwen staat leeg, omdat die met dubieus kapitaal werden gefinancierd.
Toch zijn er ook opvallende verschillen met de Aziatische tijgers. China heeft duidelijk geopteerd voor investeringen op lange termijn liever dan voor lucratieve beleggingen op korte termijn. China bezit
| |
| |
omvangrijke reserves vreemde deviezen (einde 1997: 140 miljard $). De Chinese munt, de Yuan of Renminbi, is niet (volledig) converteerbaar. Ondernemingen moeten bewijzen dat de conversie deel uitmaakt van een handelstransactie. Een gecoördineerde aanval door buitenlandse speculanten tegen de munt is uitgesloten. En, last but not least: Zhu lijkt vooralsnog de situatie onder controle te hebben. In het voorjaar van 1998 neemt hij maatregelen om de crisis af te wenden: het krediet wordt goedkoper; de uitvoer wordt gestimuleerd door belastingverlaging; en buitenlandse investeringen in hoogtechnologische sectoren krijgen een fiscale voorkeursbehandeling. De pariteit van de Chinese munt blijft bewaard. China leent zelfs 4 miljard aan Thailand, Indonesië en Zuid-Korea. Maar ook dat wil nog niet zeggen dat de Chinese economie zich voorgoed buiten de gevarenzone bevindt.
| |
Export en investeringen
In Zhu's economisch beleid speelt de export een hoofdrol. Volgens tabel 2 neemt het overschot op de Chinese handelsbalans toe. In 1997 zorgt de export voor 40% van de economische groei. De belangrijkste producten zijn textiel (43%) en uitrusting (20%). Het succes op de exportmarkt kan o.a. worden toegeschreven aan de systematische depreciatie van de Chinese munt (zie tabel 3). Zhu's hervormingsbeleid kan maar slagen als de uitvoer tenminste constant blijft. De crisis maakt dat moeilijker. De devaluaties van concurrenten verdrijven Chinese producten van de wereldmarkt. Men verwacht dat de groei van de uitvoer zal terugvallen van 20% in 1997 tot 7 of 8% dit jaar.
Tabel 2: Totale Chinese export en import (in miljard dollar)
|
|
Totale export |
Totale import |
Handelsbalans |
1987 |
39,44 |
43,21 |
-3,77 |
1988 |
47,52 |
55,27 |
-7,75 |
1989 |
52,54 |
59,14 |
-6,6 |
1990 |
62,09 |
53,35 |
8,74 |
1991 |
71,84 |
63,79 |
8,05 |
1992 |
84,94 |
80,59 |
4,35 |
1993 |
91,74 |
103,96 |
-12,22 |
1994 |
121,01 |
115,61 |
5,40 |
1995 |
148,78 |
132,08 |
16,70 |
1996 |
151,05 |
138,83 |
12,22 |
1997 |
182,70 |
142,36 |
40,34 |
Bron: http://www.china.eco.com
| |
| |
Tabel 3: Wisselkoers van de Chinese munt (jaar / aantal Renminbi Yuan per 100 US dollars)
|
1987 |
1988 |
1989 |
1990 |
1991 |
1992 |
1993 |
1994 |
1995 |
1996 |
372,21 |
372,21 |
376,59 |
478,38 |
532,27 |
551,49 |
576,19 |
861,87 |
835,07 |
831,4 |
Bron: http://www.china.eco.com
Ook de buitenlandse investeringen spelen een belangrijke rol in Zhu's hervorming. Tot nu toe werd vooral geïnvesteerd in arbeidsintensieve sectoren (textiel, kleding en uitrusting) en in groeipolen (Sjanghai en Dalian). Er is een speciale band met de diaspora: de overzeese Chinese gemeenschappen in Hongkong, Macau, Taiwan en andere Aziatische landen (de zogenaamde Aziatische joden) leveren twee derde van het kapitaal. Productieprocessen die elders verouderd zijn, worden geëxporteerd naar China, omdat de sociale bescherming geringer is, de lonen er relatief laag zijn, en omdat er geen milieuwetgeving bestaat. Andere redenen om in China te investeren zijn de depreciatie van de wisselkoers, de bestaande bilaterale handelsbetrekkingen en de culturele factor (Liu, 1997; Wang en Swain, 1997). In het kader van zijn opendeurpolitiek is Zhu op zoek naar nieuw buitenlands kapitaal. De nieuwe geopolitieke strategie (Kaifang Zhengce) wil investeringen heroriënteren van consumptieartikelen naar de spitstechnologische sector, en ze spreiden over heel China. Momenteel maakt China te veel consumptiegoederen. Om maar één voorbeeld te noemen: met de aanwezige productiecapaciteit zou men jaarlijks 10 miljoen microgolfovens kunnen maken, maar men kan er slechts 2 miljoen van verkopen (Newsweek, 6/10/1997, blz. 21). De streek rond Sjanghai moet de Chinese Silicon Valley worden. Met een Infrastructuurplan waar een totaal bedrag van 370 miljard dollar mee gemoeid is, hoopt Zhu investeerders weg te lokken van de zogenaamde Goudkust, Guangdong (ook bestempeld als de Vijfde Aziatische Draak), naar het arme binnenland. Toch verwachten experts dat de buitenlandse investeringen het niveau van 35 à 40 miljard dollar per jaar niet zullen overstijgen, wegens allerlei hinderpalen: de Aziatische crisis vergroot het financieel risico; sommige sectoren worden door de overheid ontoegankelijk
gemaakt, terwijl ze in andere sectoren investeerders het leven moeilijk maakt (bijvoorbeeld inzake repatriëring van de winst). De buitenwereld wacht vooralsnog op interessantere voorwaarden.
| |
Betrekkingen met de VS
Veel zal daarbij afhangen van de houding van de VS. In mei 1994 kreeg China (opnieuw) het statuut van meest begunstigde handelspartner: de handelsbetrekkingen werden losgekoppeld van het men- | |
| |
senrechtendossier. In november 1997 is Jiang naar Washington gegaan. De Chinese president gaf toe dat het neerslaan van de Tienanmen-opstand misschien een vergissing was. In juni 1998 brengt Clinton een fel gecontesteerd tegenbezoek aan China. De Amerikaanse president kiest voor een constructieve dialoog. In zijn eerste grote toespraak over China noemde hij het onverstandig, onproductief en potentieel gevaarlijk Peking te isoleren (Newsweek, 3/11/1997). Het Congres denkt er anders over. De president wordt verweten alleen maar oog te hebben voor contracten met Amerikaanse bedrijven (en Chinees geld voor de Democratische verkiezingscampagne: Asiagate) en blind te blijven voor de schendingen van mensenrechten en de nucleaire bijstand die China aan andere landen verleent. Op het moment van Clintons bezoek aan Peking start de Republikeinse meerderheid een onderzoek naar een mogelijke inbreuk op het verbod van spitstechnologische export naar China, waarbij twee firma's betrokken zijn: Loral Space and Communications en Hughes Electronics. Bovendien maakt het Congres zich ongerust over het deficit op de Chinees-Amerikaanse handelsbalans: 44 miljard dollar in 1997, en wellicht meer dan 50 miljard dollar in 1998, het hoogste na Japan. Dankzij het statuut van meest begunstigde handelspartner ligt de Chinese export naar de VS 50% hoger dan voorheen (Arce en Taylor, 1997) terwijl Peking zelf geen enkele inspanning doet om de Amerikaanse invoer te stimuleren. China beweert dat andere landen (Japan, Taiwan, Zuid-Korea en zelfs enkele West-Europese landen) er wel in geslaagd zijn hun uitvoer naar China te verhogen. China heeft bovendien geprobeerd door rechtstreeks overleg met Amerikaanse ondernemingen (bijvoorbeeld
met Boeing, dat 50 vliegtuigen heeft verkocht) de situatie te verhelpen.
| |
Geen politieke liberalisering
Sinds midden 1997 kan er binnen de Chinese Communistische Partij opnieuw worden gediscussieerd over de toekomst. President en premier moedigen de gesprekken aan en hopen daarmee steun te verwerven voor hun hervormingen. Jiang en Zhu gebruiken bij voorkeur intellectuelen, zodat zij zelf buiten schot blijven. Professoren van de Pekingse universiteit hebben in het verleden vaak het voortouw genomen in pogingen om het maoïstische regime te democratiseren. Jiangs huidige favoriete spreekbuis is emeritus professor Shang Dewen. Volgens Shang staat China voor een tweesprong: alleen als de leiders opteren voor geleidelijke politieke hervormingen, zullen ze aan de macht blijven. Hij noemt het een belangrijk signaal dat China dit jaar (eindelijk) het Handvest van de Verenigde Naties over Burgerlijke en Politieke Rechten heeft ondertekend. Volgens de meeste
| |
| |
waarnemers zijn er echter grenzen aan de politieke liberalisering. Jiang en Zhu zijn handige politici, maar zeker geen progressieven. De revolutie mag niet van onderen komen (zoals bv. in Indonesië) maar moet worden georchestreerd van boven. De enige vrijheid die telt is de economische. Andere vrijheden zijn burgerlijk, en leiden tot Tienanmen-toestanden. China blijft een politiestaat. Volgens Amnesty International waren er in 1996 alleen al 4367 executies, het hoogste aantal sinds 1983, het jaar dat de organisatie haar activiteiten in China startte. In 1996 publiceerde studentenleider Wang Dan in New York een vlijmscherp pamflet tegen zijn land. Bij zijn aankomst in Peking werd hij opgepakt en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar. Bisschop Su Zhimin werd gearresteerd, omdat hij een schrijn had laten bouwen ter ere van de Maagd Maria. China's beroemdste eeuwige dissident, de zieke Wei Jingsheng, en Wang Dan werden in november 1997 op een vliegtuig naar New York gezet, maar ondertussen zitten er nog 2000 contrarevolutionairen opgesloten in de laogai (Chinese goelags) voor hun aandeel in de opstand van Tienanmen.
| |
Besluit
China is een ontwikkelingsland dat geconfronteerd wordt met zware politieke, economische en sociale problemen. Maar het is ook een regionale macht met 1,25 miljard inwoners, een gemiddelde economische groei van zowat 9% over de afgelopen jaren, en nucleaire wapens. In tegenstelling tot andere Aziatische landen heeft China een deskundige regering met een schrandere premier. Zhu Rongji heeft ambitieuze plannen om de landbouw en de industrie te saneren. Maar zullen ongunstige economische omstandigheden niet leiden tot sociale ontevredenheid en onrust? Veel zal afhangen van de steun die Zhu zal krijgen voor zijn hervormingen, zowel van de bevolking als van het buitenland. Zhu rekent op de solidariteit van zijn onderdanen. Naarmate de markteconomie vordert, heeft het traditionele guanxi-systeem (van contacten en speciale relaties), dat reeds bestond ten tijde van de planeconomie, zich verder uitgebreid. Er bestaan stevige banden tussen families, collega's op het werk, clans en regio's. China heeft een lange confuciaanse traditie die waarde hecht aan ethiek, moreel gedrag en groepsharmonie. Met de overdracht van Hongkong op 1 juli 1997 heeft het Chinese nationalisme een krachtige impuls gekregen. Om voor de hervormingen steun van andere landen te krijgen, met name van de VS, voert China de jongste twee jaar een voorbeeldig buitenlands beleid. In Hongkong houdt het zich aan de letter van het contract met Groot-Brittannië. Aan Taiwan en Vietnam worden verzoeningsvoorstellen gedaan. Op het Koreaanse schiereiland speelt China een modererende rol. Jiang wil zelfs onder zekere
| |
| |
voorwaarden met de Dalai Lama onderhandelen.
Zhu heeft echter veel politieke vijanden. De groep rond Li Peng wacht op een eerste mislukking van zijn economische plannen. In de olierijke provincie Xinjiang is een afscheidingsbeweging actief, die zelfs aanslagen pleegt in Peking. Mensenrechtenactivisten vinden dat de politieke liberalisering te traag vordert. Militante arbeiders en boeren gaan geregeld over tot stakingen en bedrijfsbezettingen. Het Amerikaans Congres wil het statuut van meest begunstigde handelspartner opnieuw onderzoeken. Zhu zal het de komende maanden niet gemakkelijk hebben. Mocht China in een sociaal-economische en politieke crisis raken, dan kan dit heel Oost-Azië destabiliseren. Daarmee is uiteindelijk niemand gediend.
| |
Bibliografie
Hugh M. Arce & Christopher T. Taylor, ‘The Effects of Changing U.S. MFN Status for China’, in Weltwirtschaftliches Archiv, 133ste jrg., nr. 4, 1997, blz. 737-753. |
Kevin B. Bucknall, ‘Why China has done better than Russia since 1989’, in International Journal of Social Economics, 24ste jrg., nrs. 7/8/9, 1997, blz. 1023-1037. |
Aimin Chen, ‘Inertia in Reforming China's State-Owned Enterprises: The Case of Chongqing’, in World Development, 26ste jrg., nr. 3, maart 1998, blz. 479-495. |
Michel Delapierre & Christian Milelli, ‘L'investissement direct japonais en Chine, un même lit pour deux rêves’, in Economie Internationale, nr. 70, 2de trimester 1997, blz. 99-113. |
Roger Hayter & Sun Seng Han, ‘Reflections on China's Open Policy towards Foreign Direct Investment’, in Regional Studies, 32ste jrg., nr. 1, februari 1998, blz. 1-16. |
Stephen Hill & Belton M. Fleisher, ‘Education and Regional Development in China: The Case of Shangai’, in Comparative Economie Studies, 39ste jrg., nrs.3-4, herfst-winter 1997, blz. 25-52. |
F. Hu Zuliu & Mohsin S. Khan, ‘Why is China growing so fast?’, in International Monetary Fund Staff Papers, 44ste jrg., nr. 1, maart 1997, blz. 103-131. |
Knack, 1996-1998, diverse nummers. |
Gina Lai, Warren Chiu & Choi K. Wan, ‘Economic Ownership and Workers' Perception of the Workplace: an Exploratory Study of Manufacturing Workers in Shangai’, in Economie and Industrial Democracy, 19de jrg., nr. 2, mei 1998, blz. 287-313. |
Wang Liming & John Davis, ‘Can China Feed Its People into the Next Millennium? Projections for China's Grain Supply and Demand to 2010’, in International Review of Applied Economics, 12de jrg., nr. 1, januari 1998, blz. 53-67. |
Wei Li, ‘The Impact of Economic Reform on the Performance of Chinese State Enterprises, 1980-1989’, in Journal of Political Economy, 105de jrg., nr. 5, oktober 1997, blz. 1080-1116. |
Shuanglin Lin, ‘Education and Economic Development: Evidence from China’, in Comparative Economie Studies, 39ste jrg., nrs. 3-4, herfst-winter 1997, blz. 66-85. |
Xiaming Liu e.a., ‘Country Characteristics and Foreign Direct Investment in China: a Panel Data Analysis’, in Weltwirtschaftliches Archiv, 133ste jrg. nr. 2, 1997, blz. 313-329. |
Liu Minquan, ‘Reforming the Collective Farm: a Model’, in International Review of Applied Economics, 12de jrg., nr. 1, januari 1998, blz. 69-88. |
| |
| |
Barry Naughton, ‘China's Economy: Buffeted from Within and Without’, in Current History, 15de jrg., sept. 1998, blz. 273-278. |
Newsweek, 1996-1998, diverse nummers. |
Martin Raiser, ‘How are China's State-Owned Enterprises Doing in the 1990s? Evidence from Interior Provinces’, in China Economie Review, 8ste jrg, nr. 2, herfst 1997, blz. 191-216. |
Zeng Quan Wang & Nigel Swain, ‘Determinants of Inflow of Foreign Direct Investment Hungary and China: Time-Series Approach’, in Journal of International Development, 9de jrg., nr. 5, juli-aug. 1997, blz. 695-726. |
Chi Wa Yuen, ‘The Fifth Asian Dragon: Sources of Growth in Guangdong, 1979-1994’, in Contemporary Economie Policy, 16de jrg., nr. 1, 1998, blz. 1-11 |
|
|