| |
| |
| |
Harvey Mansfield
De eclips van de mannelijkheid
‘Mannelijkheid’, het woord alleen al klinkt tegenwoordig als een oubollig curiosum. Nu wij ons terdege inspannen om alles wat naar geslacht zweemt uit de Engelse taal te bannen, lijkt mannelijkheid - de eigenschap van een bepaald geslacht, of juister sekse - juist de naam van de vijand die wij bevechten, het kwaad dat wij uitroeien. Onlangs kreeg ik een telefoontje van het blad voor alumni van Harvard: of ik wat kon zeggen bij de huldiging van een van mijn vroegere professoren. Een beetje overhaast zei ik: ‘Één eigenschap maakte veel indruk op ons: zijn mannelijkheid’. Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn, tot de vrouwelijke stem uiteindelijk vroeg: ‘Hebt u geen ander woord?’
Er bestaan andere woorden: moed, vrijmoedigheid, zelfvertrouwen, die de goede zijde van de mannelijkheid aanduiden (minstens dat) zonder een sekse te vernoemen. Maar die woorden gebruiken en het woord ‘mannelijkheid’ uitbannen, roept de vraag op of bepaalde morele of psychologische eigenschappen slechts bij één sekse voorkomen. Nu ontkennen wij dat ze bestaan en wij trachten alle tekenen van die eigenschappen uit onze taal te weren, omdat de vrouwen, onder leiding van het hedendaagse feminisme, in opstand komen tegen het patriarchaat. Ons wantrouwen voor de mannelijkheid is gewekt door de drijfveer van deze opstand, het gevoel van verontwaardiging over het onrecht dat al duizenden jaren doorgaat.
De opstand van de vrouwen is verbazend goed geslaagd. Onze samenleving heeft, zonder te beseffen hoe enorm de verandering is, de seksen meer gelijkgesteld dan ooit eerder in de geschiedenis van de mensheid gebeurd is. Alle samenlevingen, zonder één uitzondering, zijn tot nog toe in mindere of meerdere mate patriarchaal geweest, vrijwel altijd door mannen geleid. Nooit is er een voorbeeld aangehaald van een minder seksistische samenleving dan de onze -
| |
| |
laat staan een niet-seksistische - om daarmee onze samenleving te schandvlekken en tot meer redelijkheid aan te sporen. Toch aarzelen wij niet om grondige veranderingen door te voeren, net of het niet kan misgaan, ja, net of er zich zelfs geen problemen bij kunnen voordoen.
Bij mijn studie over de mannelijkheid kwam ik tot een preliminaire vaststelling over de huidige dubieuze status ervan: mannelijkheid is altijd een dubieuze zaak geweest. Het is zeker zo dat tot voor kort de meeste mannen vast overtuigd waren van de superioriteit van de man (om het zachtjes te stellen). Er zijn nog altijd weinig mannen die hun sekse wensen te ruilen voor die van een vrouw (al is het natuurlijk al wel eens gebeurd). Van de hedendaagse fijnzinnige man mag men, in bepaalde gevallen, zeggen dat hij het soort mannelijke superioriteit die tot uiting komt in galanterie tegenover de vrouwen veeleer bestendigt dan corrigeert. Maar bij allerlei mannelijke denkers - dichters, toneelschrijvers, filosofen, romanschrijvers, essayisten - vinden wij wel een opmerking over de mannelijkheid. Niet zelfingenomen. Er steekt vreemd genoeg altijd enige kritiek in. Het is niet waar dat het ‘patriarchaat’ een systeem van onderdrukking is zonder enige zelfkritiek, verdedigd door ideologen van de mannelijke macht die zich nooit vragen willen stellen over de kerneigenschap van de mannelijkheid die de drijfveer is van het systeem.
Kijk maar hoe twee bekende auteurs hun twijfel over de mannelijkheid uiten in twee bekende werken. Zij verschaffen ons ook een eerste aanzet voor een definitie van de mannelijkheid.
Denk bv. eens aan het voorvalletje in het eerste hoofdstuk van Tom Sawyer tussen Tom en de jongen die nieuw is in het dorp. Het geschil gaat eigenlijk om niets, het wordt louter om het prestige uitgevochten; zinloos ruziën, ijdel pochen van beide kanten, een streep trekken in het zand, ‘durf daar eens over te komen’, ‘dat durf ik’, een vechtpartij, en nog wat schelden en dreigen. Dit lijkt wel Marc Twains voorstelling van mannelijkheid in de karikatuur waarin zij bij kinderen voorkomt. Blijkbaar zegt hij dat mannelijkheid iets is voor kinderen; bij volwassenen is ze misschien niet zo grappig, en is de onredelijkheid ervan niet zo doorzichtig en niet zo onschuldig. In de volwassen versie is de vechtpartij een oorlog. Twains kritiek - en dit is slechts een glimp uit een prachtig boek - heeft iets van het misprijzen van de vrouwen voor de domme branie van de mannen.
Een andere kijk op de mannelijkheid staat op het einde van Shakespeares Julius Caesar, in Antonius' lofrede op Brutus. Hij besluit zijn toespraak met: ‘Edel was zijn leven en de elementen/ Zo in hem geordend dat de Natuur zou kunnen opstaan/ En getuigen voor de hele wereld: “Dit was een man”’. Zeker, Brutus heeft net de strijd verloren en zichzelf het leven benomen; dan kan iedere hulde door de
| |
| |
Natuur een soort troost zijn in de nederlaag. Want wij bewaren een huldebetoon aan de mannelijkheid wel graag voor eervolle verliezers; wij hebben hun niets substantiëlers meer te bieden. Maar dit eerbetoon kunnen wij, menselijke wezens, niet laten. De Natuur staat jammer genoeg niet op om zelf te spreken, zoals Antonius lijkt te wensen; Antonius, een man, moet opstaan en van een man getuigen hoe volmaakt hij was.
In feite is het Shakespeare die, in de woorden van Antonius, spreekt in naam van de natuur. Dichters moeten de waardigheid en de grote verdienste van de man verkondigen, tegen de natuur, want de natuur bewaart uit zichzelf geen herinnering aan de beste menselijke wezens. Alleen door Shakespeare (en andere dichters, bijgestaan door historici) weten wij iets van Brutus, alleen door Homerus kennen wij Achilles. Mannelijke mannen zoals Antonius zijn geneigd aan te nemen dat de mannelijkheid zichzelf aanprijst, als was mannelijkheid een natuurlijke volmaaktheid, uit zichzelf voor iedereen herkenbaar, van nature zonneklaar. In Shakespeares voorstelling - nog eens: het is niet meer dan een glimp uit één toespraak - maakt de mannelijkheid een betere beurt dan in de scène uit Tom Sawyer. Zij heeft namelijk de taak bescherming te bieden tegen tirannen als Julius Caesar en is daarom geen loutere dwaasheid. Maar mannelijke mannen zijn vlug geneigd hun gedrag heel natuurlijk te vinden; zij vergeten dat er ook dichters moeten zijn; en die zijn geen mannen van de daad. Mannelijkheid wordt eenzijdig geassocieerd met actie. Dit is, goed beschouwd, een strenge kritiek. Je kunt zelfs van ieder nadenken zeggen dat het de superioriteit van de mannelijkheid op de helling zet.
Zo hebben wij al een eerste indruk over de mannelijkheid, niet bepaald vleiend maar ook niet smalend. Mannelijkheid kan iets heldhaftigs hebben (Tom Sawyer, de jongen die een karikatuur van de mannelijkheid uitbeeldt, is toch Twains held!). Actie is haar hele drijfveer, maar ook het trotse verkondigen van wat mannelijke mannen zoal doen en gedaan hebben. Zij spot met wie niet mannelijk lijkt, en eist voortdurend dat wij laten zien wat wij waard zijn. Zij bakent een territorium af en vecht ervoor, soms zomaar, soms om kostbare privileges te verdedigen. En zij wil overdreven veel onafhankelijkheid, alsof actie een doel op zichzelf is en de mannelijke mannen het beste of het enige soort mensen zijn.
Mannen die nadenken (en ook vrouwen natuurlijk) hebben vroeger al menig gebrek in de mannelijkheid aangewezen; in onze dagen vallen feministische schrijvers en de vrouwen onder hun invloed over één bepaald punt: dat mannelijkheid niet open staat voor de vrouwen. Hun voornaamste aanklacht tegen mannelijkheid is dat zij voorbehouden is. Niet omdat zij wel voorbehouden moet zijn zolang mannelijke mannen, zoals Tom Sawyer, strepen trekken in het zand; maar omdat
| |
| |
mannelijkheid de vrouwen uitsluit. De hedendaagse feministische beweging in Amerika begon in feite met Betty Friedans boek The Feminine Mystique (1963). Het boek is een aanval op de vrouwelijkheid, niet op de mannelijkheid. Het beschuldigt de mannen dat zij de mystiek van de vrouw opdringen aan de vrouwen, en dat zij vrouwen ertoe brengen te geloven dat ze beter zwak, dom en onderdanig voorkomen. Wat impliceert dat het in werkelijkheid beter is sterk, slim en agressief te zijn - zoals de mannen. De eerste klacht van de feministen over de mannen was dat zij Chauvinistische Mannetjesvarkens waren. Dit betekende niet dat zij vieze wezens waren maar wel inhalige varkens, die al de goede dingen van het leven zelf opschrokken. Met andere woorden: het is beter man te zijn. Mannelijke kwaliteiten die aansporen om man te zijn, zijn beter dan vrouwelijke kwaliteiten die kunnen aansporen om bescheiden te zijn. Feministen gaan prat op hun ‘agonistische’ kwaliteiten, die doen verlangen te vechten, wat een versie is van mannelijkheid onder een andere naam.
Vrouwen zitten nu klem tussen het doordrijven van hun ambitie te doen wat mannen doen en het affirmeren van hun vrouwelijkheid. Mannen vragen zich af hoe zij de vrouwen recht kunnen doen en toch mannelijk blijven. Wij hebben nood aan een studie over de mannelijkheid, maar noch degenen die de mannelijkheid wantrouwen noch degenen die haar zouden willen verdedigen doen er wat aan. Een studie stelt vragen, en mijn vragen omtrent mannelijkheid zijn van politieke, sociale en intellectuele aard.
Eerst de politieke betekenis van de mannelijkheid. Mannelijkheid is een eigenschap van het invidu die maakt dat een menselijk wezen naar voren treedt, voor iets opkomt en er een punt van maakt. Het is een eigenschap van privé-personen die hen aanzet publiek op te treden, in de politiek dus. In het verleden zijn dit soort personen vooral, maar niet uitsluitend mannen geweest en het is natuurlijk geen toeval dat wezens met een eigenschap die hen de politiek indrijft, uiteindelijk de leiders worden; als zij eenmaal in de politiek staan, stappen zij niet nederig op wanneer de aanleiding tot hun intrede voorbij is. Wat begint als een protest tegen een of ander onrecht slaat gemakkelijk om in een aanval ten bate van een zaak en daarna ter verdediging van de aanvallers. Mannelijkheid lijkt een mengsel van verdedigen en aanvallen.
De mannelijke types verdedigen hun territorium, zoals de sociobiologen zeggen. Die leggen terecht een verband tussen de mannelijkheid en het gedrag van andere zoogdieren, die eerst hun eigen territorium afbakenen met alle beschikbare middelen en het dan verdedigen. Tom Sawyer hoefde niet meer te doen dan met zijn tenen een streep in het zand te trekken. De analogie met de dieren doet uiteraard denken aan iets dierlijks in de mannelijkheid, en dat doet op zijn beurt weer aan
| |
| |
andere dingen denken. Wat dierlijk is in de menselijke wezens is misschien wel functioneel, maar het is niet rationeel of toch niet helemaal rationeel; en als het bij onze biologische natuur hoort, zit het ook diep. Maar mannelijkheid is evenzeer iets specifiek menselijks. Mannelijke mannen verdedigen niet hun territorium maar hun land, iets dat waarde heeft. Mannelijkheid komt het best tot uiting in de oorlog, de moeilijkste en gevaarlijkste vorm om iemands land te verdedigen. In het Grieks is het woord voor mannelijkheid, andreia, ook het woord voor moed. Aristoteles zegt dat moed het beste blijkt in de strijd. De hedendaagse discussie omtrent vrouwen in het leger draait om het soevereine recht van de mannelijkheid om de wet te stellen. Want als vrouwen in staat zijn om even goed te vechten als mannen, waarom zijn ze dan niet even goed in staat te regeren, en met evenveel recht?
Dit is een denkpiste die oorlog of conflict centraal stelt in de politiek, en mannelijkheid beschouwt als de inspiratie voor beide. In die richting wijst niet alleen het feit dat alle samenlevingen bijna voortdurend door mannen bestuurd zijn, maar ook het overwicht van mannen bij de misdadigers en de gevangenen. Ten goede of ten kwade hebben de mannen, blijkbaar gedreven door hun mannelijkheid, alle ons bekende politiek beheerst. Is deze overheersende rol onvermijdelijk of is zij het enige waarmee wij tot nu toe ervaring opgedaan hebben en kunnen wij ze vrij laten varen? Wat voor toekomst heeft het patriarchaat?
Een reden om aan die toekomst te twijfelen is dat mannelijkheid ondemocratisch lijkt, terwijl in Amerika en elders de ontwikkeling in de richting van meer en meer democratie lijkt te gaan. Op de voorgrond treden, zelfs ten bate van iemand anders of van een hoger doel, lijkt niet te kunnen zonder vertoon van het ego. De mannelijke man zal zich persoonlijk geraakt voelen als je geen aandacht geeft aan wat hij zegt. Maar een vertoon van ego impliceert dat men niet tevreden is met wat de meesten voldoet; het is in de grond een aristocratische drang. Vrouwen, die minder ‘ego hebben’ (in de gangbare betekenis van ‘verlangen je ego tentoon te spreiden’), zijn democratischer dan mannen, zoals Aristophanes laat zien in zijn stuk Het Vrouwenparlement. Nu meer regimes democratieën worden en de bestaande democratieën meer democratisch, zou het voor iedereen goed zijn dat democratieën elkaar niet bevechten.
In verband met de sociale betekenis van de mannelijkheid zijn er een andere reeks vragen te stellen. Laten we beginnen met de seksuele man, een privé-aspect van de mannelijkheid die het sociale impliceert. Seksueel moet de man ‘presteren’ op een manier waarop de vrouw dat niet moet. De prestatie heeft meer te maken met begeren dan met kiezen, maar er is toch al tijd iets theatraals in de mannelijke seksualiteit, dat ons gemakkelijk doet denken aan pronken. Terwijl
| |
| |
redeloze dieren pronken om op te vallen, wat een biologische functie heeft, pronken menselijke dieren in een meer overdrachtelijke zin: ze doen of ze een drama doormaken. Ik heb vermeld hoe dichters gebruik maken van de mannelijke man, en hoe filosofen daarop kritisch reageren. Dit duel tussen poëzie en filosofie is uitgebeeld in Plato's Republiek, die kan beschouwd worden als een discussie over de waarde van de mannelijkheid. Doen of je een drama doormaakt, betekent een staatszaak maken van je persoonlijke moeilijkheden, er een universele of kosmische betekenis aan toekennen, zoals Achilles deed toen Agamemnon zijn meisje inpikte. Mannelijke mannen vestigen de aandacht van de samenleving of van de goden op gevallen van onrecht; maar ze hebben echt wel een neiging om te overdrijven.
Of is het integendeel zo dat echt mannelijke mannen niet klagen, maar lijden zonder klagen? Bescheiden zijn ze echter niet. Zij zijn op hun best wanneer ze vechten voor de rechtvaardige zaak van iemand die zwakker is dan zij, maar ze dulden niet dat ze beledigd worden. Ze hebben een sterk ontwikkeld eergevoel. Ze klagen niet, maar laten wel duidelijk merken dat ze dat niet doen. Je mag zelfs zeggen dat ze er trots op zijn niet te klagen, of dat ze er trots op zijn niet trots te zijn. Mannelijke mannen nemen stelling en verdedigen die dan, of gaan eervol ten onder. Zo komen we terug uit bij de ‘prestatie’.
Een ander sociaal aspect van de mannelijkheid is haar houding tegenover de vrouwen. Hier komt de enige feministische kritiek op de mannelijkheid aan de orde: hoort mannelijk chauvinisme noodzakelijk bij de mannelijkheid? De indruk is juist dat mannelijke mannen zich in de regel anders achten dan onmannelijke, die ze vaak verwijfd noemen. Ze laten het niet zomaar aan anderen over om op het verschil te wijzen, zij lijken er behoefte aan te hebben om dat zelf te doen. Theodore Roosevelt heeft nooit mannelijke gedragingen geprezen zonder meteen ook te smalen op zwakkelingen en slapjanussen die ervoor terugschrikken.
De mannelijkheid wijst de verwijfdheid af en maakt de vrouwen toch het hof. Wat is eigenlijk het wezen van de hoffelijkheid? Is het echt een erkennen van de superioriteit van de vrouwen - wat het lijkt te zijn - of is het in de grond onoprecht, omdat er altijd een element van minachting in zit? De man die een deur openhoudt voor een vrouw laat merken dat hij sterker is dan zij; zo kun je het stellen (Kant deed dat); maar het is toch maar zo dat de vrouw voorgaat. En vaak zijn het de mannelijke mannen die het vlotste bedrogen worden door vrouwen - Spartanen hadden die naam, zij die de mannelijkste Grieken waren. Mannelijke mannen doen romantisch over de vrouwen; niet-mannelijke mannen zijn fijngevoelig. Wat is het beste? Wat is het beste voor de vrouwen?
Dat brengt ons bij de seksuele rolverdeling, het kenmerk dat de
| |
| |
feministen het meest tegenstaat in alle voorbije samenlevingen. Meer nog dan het ‘patriarchaat’ - de mannen hebben de leiding - is de stelling dat de natuur verschillende rollen vastgelegd heeft voor mannen en vrouwen nu beledigend in de ogen van de vrouwen. Die stelling is nu veelal vervangen door de feministische idee van ‘keuze’. ‘Keuze’, in een nieuwe, ruimere zin, slaat niet alleen op de beslissing zich te laten aborteren, maar ook op de keuzemogelijkheden die de mannen altijd al gehad hebben. Een vrouw kan nu kiezen voor ieder beroep dat tot nog toe voorbehouden was aan de mannen, en daarbovenop voor de taken van de vrouwen. Deze laatste komen nu anders voor omdat de vrouwen ze gekozen hebben, terwijl ze er vroeger toe veroordeeld waren. Maar betekent dit dat ze nu beter vervuld worden omdat het vrijwillig gebeurt, of dat ze slechter vervuld worden omdat de vrouwen zich vrij voelen om ze te verwaarlozen? En wat de taken van de mannen betreft, je vraagt je af wat er gebeurt als de mannen niet meer de plichten hebben die hoorden bij het man-zijn. ‘Keuze’ voor de vrouwen betekent onvermijdelijk ook keuze voor de mannen - en wellicht meer voor hen dan voor de vrouwen. Als vrouwen het gemakkelijker vinden van de kinderen te houden dan mannen dat vinden, dan zijn de plichten van de vrouwen tegenover de kinderen minder ‘verplicht’, meer gedragen door aandrift, dan die van de mannen. In de traditionele kijk wordt het volbrengen van 's mannen plichten geholpen door een andere eigenschap van de mannelijkheid, het verlangen een gezin te beschermen en te onderhouden. Man zijn betekent in staat zijn om in te staan voor wie van hem afhankelijk zijn, en niet alleen voor zichzelf. Maar wat de moderne vrouw bovenal verlangt, is onafhankelijk zijn. Zij heeft misschien niet nagedacht over de weerslag van haar onafhankelijkheid op de mannelijkheid van de mannen (het zou wel
eens kunnen dat de mannen er egoïstischer door worden), en of de bescherming waarvan ze met genoegen afstand doet, zal vervangen worden door fijngevoeligheid of door onverschilligheid. De statistieken over de huidige verwaarlozing van kinderen door de man zijn niet hartverwarmend.
De naam ‘ouders’ heeft altijd bestaan, maar het werkwoord ‘het ouderschap uitoefenen’ [to parent] is pas onlangs in gebruik genomen (door de sociologen). Destijds werd de taak van het ouderschap met twee afzonderlijke werkwoorden aangeduid: ‘bevaderen’ en ‘bemoederen’ [to father and to mother]. Kan het onderscheid tussen vader en moeder opgeheven worden zodat ‘ouderschap’ - niet vaderschap en niet moederschap - een feit wordt? Vader en moeder zijn de fundamentele rollen waarop het verschil in taken tussen de geslachten stoelt. Hef dit verschil op en alle andere verschillen verdwijnen. Stelt men dat de gezaghebbende vader en de liefhebbende moeder overeenstemmen met het publieke domein en het privé-domein globaal
| |
| |
genomen, het eerste meer agressief ingesteld, het tweede meer verzorgend, dan mag men verwachten dat het afschaffen van de seksuele rollen zal leiden tot een vermenging van het publieke domein (zeg maar de buitenwereld) en het privé-domein (de wereld van de eigen familie). Kan dit en is dit wenselijk?
Achter de vraag naar de rollen zit de vraag naar de natuur: hebben de vrouw en de man een verschillende natuur, zodat een verschil in sociale rollen - zelfs een verschil in voorbestemming, zoals Tocqueville beweerde - verantwoord is, of zijn die zogenaamde verschillende naturen in feite ‘sociaal bepaald’? Sociale bepaling is een cruciaal element in de feministische argumentatie, want die idee biedt de vrouwen de kans om te ontsnappen uit de kerker van de natuur. Hebben de vrouwen eenmaal door dat de rollen hun niet onomkeerbaar door de natuur, maar kunstmatig door de samenleving zijn opgelegd, dan beseffen zij ook dat dit werk van mensen weer door mensen afgebroken en herbouwd kan worden. De moeilijkheid is dat geen vrouw dit in haar eentje kan doen; de samenleving moet bijspringen, allicht in de vorm van een vrouwenbeweging. Zal dan de samenleving haar gevangen houden i.p.v. de natuur? Er staan nu ongetwijfeld veel meer mogelijkheden open voor de vrouwen, maar dit succes doet de resterende remmen op haar vrije keuze des te zwaarder wegen.
En waar blijft de mannelijkheid? Die is niet bepaald gesteld op het toestaan van vrije keuzes, want mannelijke mannen zijn nogal bazig en niet bang bevelen rond te strooien. Ze zijn rechtuit en dat klinkt alsof ze niet veel tegenspraak dulden, zeker als ze een bullebak of een arrogante parvenu de mantel uitvegen. Als mannelijkheid overslaat op de vrouwen, zullen mannelijke vrouwen bazig optreden tegenover andere vrouwen. Bazige mensen van beide geslachten remmen de vrije keuze af; mannelijke types blijven geneigd bazig te zijn. Mannelijkheid zal dan ook minder voorkomen in een samenleving waar de vrije keuze de regel is; daar geeft men de voorkeur aan het tolerante, coulante type, dat de keuzes van anderen niet dwarsboomt. Opnieuw blijkt dat het feminisme de mannelijkheid afremt, zonder het echt te willen.
Nog een andere vraag over de sociale betekenis van de mannelijkheid luidt: bestaat er een natuurlijke ‘seksuele aanleg’ die in alle samenlevingen voorkomt? Dat beweert George Gilder, een heel alleenstaande criticus van het feminisme, zonder academische opdracht, in zijn boek Men and Marriage. Gilder spreekt in zijn stelling uit wat in de werken over evolutionaire biologie en sociologie verondersteld wordt. De auteurs van die werken ontkennen dat elke relatie tussen de geslachten sociaal bepaald is; zij beweren dat er een instinctieve of aangeboren relatie ingebouwd is in de menselijke wezens, die vooraf- | |
| |
gaat aan en bepalend is voor alle ideeën die zij zelf ontwikkelen. Uitgaande van de complementariteit van de geslachtsgemeenschap, waarbij de natuur ons gebruikt voor haar doel, menen zij dat alle belangrijke seksuele relaties in wezen een ruilhandel zijn waarin vernuftig geprogrammeerde strategieën om te overleven terug te vinden zijn.
Volgens Aristoteles vormen mensen een paar ter wille van leven, en blijven zij samen ter wille van het goede leven; maar dit onderscheid heeft geen zin in de biologische visie, omdat die alles ziet als een middel om te overleven. Maar overleven als wat voor wezen? Een antwoord op die vraag veronderstelt enig idee van wat goed leven is, wat mannelijke mannen dan zullen verkondigen met de hun eigen assertiviteit. Mannelijkheid is een uiting van ons verlangen niet de slaven te zijn van de natuur en zelfs aan onze ‘seksuele constitutie’ een sociale structuur te geven. Socrates heeft gezegd dat mooie liefdetaal bij onze geslachtsgemeenschap hoort, om menselijk te maken wat anders brute lust is. De biologen behoeden ons voor de excessen van de sociale constructionisten, vooral van wie menen de seksuele verschillen uit de wereld te kunnen helpen door sekse voortaan gender te noemen. Want wie anders dan de natuur verleent ons de macht iets een naam te geven? De natuur stelt ons in staat en eist van ons het eigen leven uit te bouwen. De dichotomie tussen natuur en sociale constructie gaat dan ook niet op; onze natuur laat ons vrij, maar stelt een grens aan onze vrijheid. In de mannelijkheid is deze hele paradox terug te vinden, want zij die ons door de natuur gegeven lijkt, komt voor ons op tegen de natuur. Daarom gedragen mannelijke mannen zich zo vreemd. Niet dat zij onnatuurlijk doen; zij handelen naar de natuur. Maar wat voor hen natuurlijk is, lijkt voor wie toekijkt overdreven en nutteloos.
Zo komen wij terecht bij de vraag of mannelijkheid natuur is of opvoeding. Is zij blijvend of voorbijgaand? Mannelijkheid is duidelijk verwant aan wat Plato ‘geesteskracht’ noemde, thymos, de kracht om stand te houden die de mens gemeen heeft met het dier. Geesteskracht is niet zo rationeel en reflexief als mannelijkheid (die men niet bezonnen kan noemen). Zij komt evenzeer bij de vrouw voor als bij de man, misschien niet in dezelfde vorm. Ook de vrouwen worden kwaad, maar toch wat minder dramatisch, wat subtieler dan de mannen. Of zijn dit soort seksistische stellingen, het product van opgewarmd gezond verstand, nu ouderwets?
Misschien is er een extract van de mannelijkheid te distilleren uit de man om er iets seksueel neutraals van te maken, een soort geesteskracht. Descartes dacht het sleutelbegrip ‘kracht van de ziel’ uit, met een duidelijk ruimer toepassingsveld dan alleen de mannelijkheid. Dat veel vrouwen over een bewonderenswaardige kracht van de ziel
| |
| |
beschikken, kan men grif toegeven. Maar nog eens, beschikken zij over dezelfde vorm ervan als de mannen? Vrouwen lijken meer bezadigd en volhardend, mannen meer enthousiast en eerzuchtig.
Uit wat de mannelijkheid betekent voor het intellect komen wij te weten of het denken ook seksueel bepaald is. Bestaat er een mannelijke en een vrouwelijke kijk op de werkelijkheid? Mogelijk is de zienswijze niet bepaald door de situatie van mannen en vrouwen, maar omgekeerd: de situatie is het resultaat van de zienswijze. Misschien zijn mannen en vrouwen meer getekend door hun manier van denken dan door hun seksuele organen; dan is het hogere bepalend voor het lagere. Want als je alleen de seksuele organen beschouwt, beperk je de betekenis van mannen en vrouwen tot de seksuele eenwording, de korte ontmoeting waaruit soms de geboorte van een man of een vrouw volgt. Wat betekent het leven van mannen en vrouwen dan nog los van de voortplanting? Wanneer wij niet het werk van de natuur verrichten, en zelfs dan nog, is onze geest druk aan het... - denken zal men het wel niet noemen, behalve in een zeer ruime betekenis. Man-zijn of vrouw-zijn is veel meer dan beschikken over bepaalde lichamelijke organen; beide hebben ook een bepaalde zienswijze.
Vrouwen begrijpen vaak de mannen, mannen begrijpen zelden de vrouwen. Mannen zijn geneigd mannelijk te zijn, een eigenschap die hen het seksuele verschil doet vergeten. Het hoort bij de mannelijkheid niet te zien dat het mannelijke eigen is aan het mannetje, en dat er daarom iets aan ontbreekt: de mannelijke man denkt dat mannelijkheid volstaat en begrijpt niet wat eraan schort. Als je de seksuele verschillen uit het oog verliest, stap je er licht overheen. Vrouwen, die beter de mannen begrijpen, zijn gevoeliger voor seksuele verschillen en daardoor meer bewust van zichzelf; ze kunnen zichzelf dan ook niet zo licht vergeten. Mannen staan door hun mannelijkheid meer boven de dingen; vrouwen, die daarvan geen voordeel of last ondervinden, beseffen beter wat erbij verloren is.
Is mannelijkheid een deugd? Zij staat te dicht bij ons biologisch leven, d.w.z. bij een eigenschap van lagere dieren om de naam deugd te verdienen. Zij is voor-menselijk en voor-rationeel; het element van bewuste keuze ontbreekt eraan, dat onmisbaar is voor een deugd. Maar in de mens kan de eigenschap mannelijkheid samengaan met de rede die specifiek menselijk is, zodat zij uitstijgt boven haar genetische natuur en in dit proces specifiek menselijk wordt en tegelijk een mogelijke deugd. Het verbond met de rede stelt de mannelijkheid in staat over te gaan van agressief zelfbehoud naar een edel offer voor een zaak die de persoon in kwestie overstijgt.
Maar natuurlijk hebben ook de vrouwen de rede en zijn ook zij niet vrij van agressiviteit. Daarom is de prijs voor het vermenselijken
| |
| |
van de mannelijkheid, voor het optillen ervan van eigenschap tot deugd, dat men de vrouwen erin laat delen. Mannen en vrouwen zullen er niet in dezelfde vorm over beschikken, want naar het woord van Aristoteles zijn de mannen gemakkelijker moedig terwijl de vrouwen gemakkelijker maat houden. Wie nadenkt over het seksuele verschil, en over de menselijke natuur in het algemeen, mag nooit Aristoteles' restrictie over het hoofd zien: ‘meestal’. De meeste mannen zullen meer mannelijkheid blijven hebben dan de vrouwen, en beide geslachten moeten dit feit onder ogen zien en van deze eigenschap een deugd maken.
Deze tekst verscheen eerder in TLS (17 juli 1998) onder de titel The Partial Eclipse of Manliness. Vertaling Geert Boeve.
|
|