Streven. Jaargang 65
(1998)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 999]
| ||||||||||
José Cajot
| ||||||||||
[pagina 1000]
| ||||||||||
hun achtergrond slechts hoogst zelden een kwalitatief identieke prestatie. Voor Nederlanders is het Nederlands een taalvorm waarvoor zij een duidelijke maatstaf hebben. Die mag niet te veel afwijken van de woordenschat, de zinsbouw en (in mindere mate) de uitspraak van de Hollandse Randstedelingen. Door de toegenomen mobiliteit, de deconcentratie van landelijke instellingen, door het leven en werken in een Nederlandstalige natie die vanuit een vast noordwestelijk punt bestuurd wordt, door de media en het onderwijs is de Nederlandse (Randstad)norm niet alleen goed gekend, maar zonder meer geaccepteerd. | ||||||||||
Het Nederlands in VlaanderenTot aan het einde van de Oostenrijkse tijd is er ten zuiden van de rijksgrens, in het huidige Vlaanderen, weinig behoefte aan een bovenregionale beschaafde omgangstaal. Maar als de Franse Revolutie de oude particularistische maatschappijstructuur opruimt, schieten de lokale tongvallen tekort om in deze nieuwe, groter geworden ruimte met toegenomen mobiliteit de communicatie te verzorgen. Er ontstaat een behoefte aan een uitdrukkingsmiddel dat over grotere afstanden bruikbaar is. In 1814 komt in het Verenigd Koninkrijk het contact met het moderne Nederlands tot stand, maar dat heeft maar geduurd tot 1830. Dat was te kort om in brede zuidelijke bevolkingslagen de nieuwe noordelijke norm te verspreiden. Lang genoeg toch om een aantal Vlaamse intellectuelen, J.F. Willems e.a., (opnieuw) aan het concrete perspectief van een gezamenlijke Nederlandse taal te laten geloven. De opkomende Vlaamse middenklasse wilde een einde maken aan de haar discriminerende dominantie van het Frans; een kleine culturele elite van Vlaamse filologen en taalpolitici kwam deze behoefte aan een verwant gecodificeerd en voor alle maatschappelijke domeinen geschikt communicatiemiddel tegemoet en ging het noordelijke Nederlands als verkeerstaal voor de Vlaamse gewesten propageren. Omdat de Vlaamse Beweging steeds meer domeinen van het openbare leven ontfranste, begon de tijd te dringen en kreeg de keuze voor overname van de standaardtaal de overhand op het veel tragere proces van autonome standaardtaalvorming; in de Franstalige Belgische context zou de goede afloop daarvan trouwens nog moeilijker te voorspellen zijn geweest. Met de invoering van de spelling van De Vries en Te Winkel in 1864 werd een belangrijk baken in dit overnameproces uitgezet. De modale Belg heeft nooit beseft dat hij de taal van een ander land aan het overnemen was. Een soort van sterk regionaal gekleurd Nederlands, een conglomeraat van allerlei taalvormen waarmee men zich van zijn dialect trachtte los te maken in de richting van een vaag | ||||||||||
[pagina 1001]
| ||||||||||
geconcipieerde en naar Brabants model overgeleverde (schrijf)taal, was in Vlaanderens kerken, volksscholen en lagere administraties van de zestiende tot de negentiende eeuw een zekere rol blijven spelenGa naar eindnoot1. Schoolplichtigen noch volwassenen hebben daarom de indruk gehad dat zij een vreemde taal leerden. Volgens J. de Rooij had het misschien (beter) ‘kunnen lukken als men het “Noordnederlands” van meet af aan als “vreemde taal” had geïntroduceerd: met leerboeken uit Nederland en met in Nederland opgeleide leraren’Ga naar eindnoot2. De Vlamingen gingen er integendeel van uit dat zij hun taalgebruik slechts hoefden te verbeteren door hun uitspraak van dialectklanken en hun woordenschat van Franse woorden te zuiveren, en hun taal moest via de taalwetten een bredere functie krijgen. Ze leerden geen Hollands van Nederlanders, maar een ideële variante van die taal waarin Vlaamse academici in hun plaats reeds een aantal keuzes gemaakt hadden. Hun werd via allerlei kanalen en omwegen een door taalgeleerden gefilterd model gepresenteerd. Dat de Vlaamse taalpedagoog zichzelf nog steeds de taak van middelaar toemeet, wordt treffend geïllustreerd in Van Havers boekje Noorderman & Zuiderman (1989): ‘Waar het paste, heb ik niet nagelaten een waarschuwende vinger op te steken’. Van rechtstreekse beïnvloeding door of directe overname van de Noord-Nederlandse norm en van een breuk in het taalideologische bewustzijn van de Vlaamse middenklasse kan nauwelijks sprake zijn; de rijksgrens had na 1830 haar barrièrefunctie van vóór 1814 teruggewonnen. Het Vlaamse continuïteitsgevoel dat gepaard ging met het indirecte-overnamebeleid, resulteerde in de standaardtalige ruimtelijke discontinuïteit die in 1957 door C.B. van Haeringen verwoord werd, toen hij het Nederlands van een Turnhoutenaar exemplarisch met dat van een Tilburger vergeleek. ‘Het opmerkelijke is dat de weinigen die het [beschaafd Nederlands spreken] in Turnhout doen, het zo anders doen dan de Tilburger [...]: in Turnhout begint iets dat we zouden kunnen bestempelen als belgisch beschaafd Nederlands, een Nederlands [...] dat kennelijk uit een andere bron wordt gevoed. Er is geen continuïteit tussen de beschaafde omgangstaal benoorden en bezuiden de grens’Ga naar eindnoot3. | ||||||||||
Ontwikkeling van een standaardtaal in VlaanderenIn hetzelfde jaar waarin Van Haeringens artikel verscheen, hield Fr. Van Coetsem zijn lezing De rijksgrens tussen België en Nederland als taalgrens in de algemene taalGa naar eindnoot4. De laatste zin daarvan klinkt vrij optimistisch: ‘Bij verdere doorwerking van de Beneluxgedachte zal de rijksgrens [...] ook wellicht als taalgrens in belangrijke mate aan betekenis gaan verliezen’. In het midden van de jaren zeventig constateert ook | ||||||||||
[pagina 1002]
| ||||||||||
J. Goossens (1975) dat de factoren die de toenadering bevorderen sterker worden, en dat Vlaanderen en Nederland derhalve op het niveau van de standaardtaal ‘een steeds hechtere eenheid zullen gaan vormen’. De taalwenken missen hun effect niet, de BRT geeft het goede voorbeeld en de invloed van de Noord-Nederlandse televisieprogramma's is groot. Het dialect werd niet alleen op school maar ook in de huiskamer gestigmatiseerd en boette aan levenskracht in, de barrière van de staatsgrens werd eerder en drastischer gesloopt dan verwacht, de Vlamingen kregen onbeperkte toegang tot diverse elektronische media van het Noorden. En toch stellen we een kwarteeuw later vast dat de huidige dialectloze dertig-, veertigjarige zonen en dochters van reeds behoorlijk Nederlands sprekende intellectuelen niet Noord-Nederlandser spreken dan hun ouders. Zij kijken ook veel minder naar de Nederlandse televisie. De mondelinge taaltips zijn verdwenen en die van de krant hebben veel aan populariteit ingeboet. Een aantal ontwikkelingen is dus blijkbaar niet doorgegaan in de richting en/of met de snelheid die men destijds had verwacht. Met de Nederlandse, zeg Hollandse norm, hebben de Belgen weinig rechtstreeks contact; ze horen dagelijks veel meer Engels dan noordelijk Nederlands en in dat Nederlands erkennen ze nauwelijks een normatief moment. In Vlaanderen is de laatste halve eeuw wel een soort eigen normideaal ontstaan dat zich in Vlaamse oren positief van het Randstedelijke Hollands onderscheidt: het zogenaamde BRT-Nederlands. Deze taal is het resultaat van de door de Vlaamse filologen geïnitieerde overname van de noordelijke standaardtaal en van een aantal autonome ontwikkelingen (Goossens, 1975); ze reflecteert in sommige opzichten zelfs een momentopname uit de evolutie van het moderne (Noord-)Nederlands. Elke directe confrontatie met het Noorden is voor de Vlaming echter problematisch en de bron van een schizoglossisch normenconflict (Hagen, 1980). Ofwel voelt hij zich in een positie van leerderGa naar eindnoot5 geplaatst: hij erkent zijn deficits, schrijft die o.a. toe aan zijn gallicistisch verleden... dat hij met noordelijke hulp wil uitwissen; deze neiging kunnen we convergentiestreven noemen. Ofwel hoort hij in het Hollands dingen die hem met afschuw vervullen: ‘schraperige keelgeluiden, [...] steeds weer nieuwe modeuitdrukkingen [...] en veel te veel vreemde woorden. Er is dus geen enkele reden om het Nederlands van Nederland over te nemen’ (De Rooij, o.c., blz. 793). M.a.w., dit taalgebruik beantwoordt niet aan de in Vlaanderen gefixeerde puristische woordenschatvoorstellingen en uitspraaknormen die het object vormen van een etnocentrisch gevoel dat naar divergentie streeft. (Duidelijkheidshalve wil ik erop wijzen dat de Vlamingen toch ook grote waardering kunnen opbrengen voor het taalgebruik van bepaalde - meestal zuidelijke of oostelijke of | ||||||||||
[pagina 1003]
| ||||||||||
oudere - Nederlanders, dat de toets van de hierboven genoemde vereisten wel kan doorstaan.) Door de barrièrewerking van de staatsgrens zijn taalverschillen ontstaan; door de congruentie en associatie van deze verschillen met het verschil in nationaliteit wordt het identiteitsgevoel versterkt, zodat het moeilijk - maar uiteraard nooit onmogelijk - wordt zich in de eigen gemeenschap te tooien met de uiterlijke talige symbolen van de andere. Het antwoord op de vraag waarom Nederlandse Limburgers of Tilburgers zo anders spreken, laat ik maar over aan W.F. Hermans: ‘Waarom lukt het Nederlandse dialectsprekers binnen de Nederlandse rijksgrenzen wel foutloos algemeen beschaafd Nederlands te schrijven, en waarom slagen de Belgen, die zoveel lawaai maken over hun taal, daarin zo goed als nooit? Het antwoord luidt: omdat ze Nederland en het Nederlands eigenlijk haten [...]. Want in hun hart hebben ze veel meer eerbied voor de Fransen dan voor ons’Ga naar eindnoot6. | ||||||||||
Nieuwsnederlands: geen norm voor een dagelijkse omgangstaalDe term BRT-Nederlands is enigszins misleidend. Niet zozeer omdat de openbare omroep sinds kort VRT heet, maar omdat niet alle taalgebruik dat deze zender uitstraalt, beantwoordt aan wat men onder de term verstaat, en omdat ook de taal van sommige programma's op andere zenders onder die noemer valt. De taal waaraan de Vlaming het hoogste gezag toekent en die hij dagelijks hoort, is het Nederlands van de nieuwsredacties van alle Vlaamse zenders; ook de taal van de vaste medewerkers in een aantal amusements- of praatprogramma's kan ertoe gerekend worden. Jonge Vlamingen horen de taal ook in sommige lessen of colleges. Ook wie van taal of communicatie zijn beroep gemaakt heeft of er zich om andere redenen op toelegt, spreekt volgens deze norm en slaagt er zelfs in zijn taalgebruik in diverse levenssferen adequaat te variëren. Toch is de gesproken norm waarmee de Vlamingen dagelijks geconfronteerd worden, meestal gelezen of gereciteerd Nederlands. Dit Nieuwsnederlands is in hoge mate gecodificeerd, en wel zo dat het binnen de variatiegrenzen valt die de Nederlanders voor de standaardtaal trekken; het is echter ontoereikend geëlaboreerd om de gebruikelijke alledaagse domeinen aan te kunnen: die worden (tot nu toe in Vlaanderen) door de dialecten of (elders) door de diverse registers van de normale omgangstaal verwerkt. Voor het gesprek met de buren of de kinderen is het Nieuwsnederlands geen geschikt alternatief voor het dialect, en met de informele gesproken registers van het Nederlands is - zoals gezegd - de gemiddelde Vlaming niet vertrouwd. Voor de lagere dialectvervangende registers is er een autonoom standaardiseringsproces op gang geko- | ||||||||||
[pagina 1004]
| ||||||||||
men dat verre van beëindigd is. De nieuwe televisiezenders vormen de voedingsbodem waarop zulke standaardtaalvorming kan gedijen: de Vlaamse productiehuizen moeten vooral aan de reclamezenders dagelijks verscheidene uren amusement leveren. De toegenomen mobiliteit en de verdichting van de communicatiestromen versnellen de behoefte aan en de ontwikkeling van zulk bovenregionaal uitdrukkingsmiddel. In eerste instantie wordt deze evolutie gekenmerkt door individuele pogingen tot distantiëring van het dialect in de richting van de schrijftaal. Aanvankelijk treden daarin enorme fluctuaties op, maar naarmate de communicatie toeneemt, groeit er om redenen van verstaanbaarheid en prestige een nivelleringstendens, zet een geleidelijke stabilisering in, en wordt de ruimte voor variaties kleiner. | ||||||||||
VerkavelingsvlaamsHet zou verkeerd zijn de invloed te negeren die het Algemeen Nederlands uitoefent op de ontplooiing van deze taalvorm, en dat via verschillende wegen: door de schrijftaal, het onderwijs, de media, de (klein)kunst en... het (beperkte) directe contact met het gesproken noordelijk Nederlands. Vooral de grammaticale basisstructuren van het Algemene Nederlands worden door de Vlamingen niet alleen niet betwist, maar ook als categorisch ervaren. Toch conformeren de Vlamingen hun taalgebruik hoofdzakelijk aan elkaar, met inachtneming van de (sociaal-economische) dominanties die van het centrum uitgaan (Goossens, 1980). Maar het gezag van Brabant wordt niet expliciet-formeelGa naar eindnoot7 en niet door alle Vlamingen erkend, zodat er grote onduidelijkheid over de eigen norm heerst. Dat bleek onlangs weer uit de door Vlamingen gevoerde discussie over de zuidelijke woorden die in het nieuwe Groene Boekje opgenomen werden. Sommigen bepleiten een uitgebreide empirische beschrijving van dit ontwikkelingsproces, een eigen woordenboekbeleid (Deprez, 1990) en een referentiekader voor het Vlaamse Nederlands. De mij bekende en als zodanig bedoelde codificatiepogingen van de ‘Vlaamse Taal’ (sic) zijn voorlopig zeer amateuristisch-idiolectisch van opzet en enorm polemisch-offensief van toon. Voor de (een?) Vlaamse omgangstaal tussen dialect en Nieuwsnederlands heeft G. Van Istendael de term ‘Verkavelingsvlaams’ geijktGa naar eindnoot8. Verkavelingsvlaams is echter veel meer dan de lingua franca van de nieuwe stadswijken, het is ook de informele omgangstaal van alledag, op het werk, in de winkel, de taal waarin de ‘communicatieve’ Vlaamse politicus debatteert of in een interview zijn antwoorden formuleert, misschien zelfs het idioom van de uitleg in de wiskundeles of van talrijke Nieuwsnederlandssprekenden-na-hun-werkuren. Veel Vlaamse intellectuelen koesteren grote afkeer van deze taalvorm. Toch is ze een | ||||||||||
[pagina 1005]
| ||||||||||
realiteit die steeds vastere vorm aanneemt. Deze taalvorm mag m.i. niet langer exhaustief op terminologisch negatieve wijze gedefinieerd worden, in de zin van ‘een soort mengtaal bestaande uit substraat van ABN en plaatselijke dialectkenmerken’ of als ‘een overgangsvorm tussen standaardtaal en dialect’Ga naar eindnoot9. Deze omgangstaal is integendeel een zelfstandige talige grootheid (aan het worden), d.w.z. moedertaal van veel dialectlozen en doeltaal van veel dialectsprekenden: het tastbaar maar wankel resultaat van een autonome informele taalstandaardisering. | ||||||||||
Een Vlaamse omgangstaal voor alledag?Krijgt het nieuwe Vlaanderen, dat in het zuiden een taalgrens heeft die staatsgrens wordt, nu in het noorden een staatsgrens die taalgrens wordt? De veranderingen in het noordelijke Nederlands en de ontwikkeling van de informele registers in de omgangstaal van Vlaanderen (voorlopig ‘Verkavelingsvlaams’ genoemd) zijn synchroon beschouwd in grote mate autonome processen die divergent verlopen. Het dialectale continuüm tussen Noord en Zuid maakt geleidelijk plaats voor twee verschillende vormen van omgangstaal die door de staatsgrens gescheiden worden. Een treffende illustratie van de toenemende uitspraakverschillen biedt de dissertatie van Hans Van de Velde, Variatie en verandering in het gesproken Standaard-Nederlands (1935-1993), Nijmegen, 1996. Tegenover de idealistische oproep van Fr. Debrabandere ‘De norm ligt in Nederland: ja’, in De Standaard, Taal-bijlage, 10/3/98: ‘Op één punt kan het Noorden iets in het Zuiden leren. Wij hebben de uitspraaknormen van de Nederlanders overgenomen en zijn die blijven toepassen’, staat de realistische uitspraak van W.F. Hermans: ‘Ze [de Vlamingen] mogen wat mij betreft schrijven en spellen wat ze willen, maar ze moeten niet denken ons hun fouten in de maag te mogen splitsen om het zichzelf gemakkelijk te maken’. Het feit dat de Vlamingen na hun principiële overname van het noordelijke Nederlands in de vorige eeuw - tot grote verwondering van de Nederlanders - nu hun rechten i.v.m. dat Nederlands opeisen, wordt door Deprez (1990, blz. 122) ‘Het Grote Heel-Nederlandse Misverstand’ genoemd. Zolang de omgangstaal in Vlaanderen grotendeels buiten de variatiegrenzen valt zoals die door de Nederlanders getrokken wordenGa naar eindnoot10, zullen elementen ervan niet voor overname in aanmerking kunnen komenGa naar eindnoot11. Zo stoten we op de Vlaamse taalparadox: naarmate de Vlamingen meer volgens de Nederlandse norm zullen spreken, zal de noordelijke ontvankelijkheid voor hun taal toenemen. Bedreigt deze ontwikkeling de eenheid van het Nederlandse taalgebied, of heeft men hier met variëteiten van het(zelfde) Nederlands | ||||||||||
[pagina 1006]
| ||||||||||
te doen? Volgens Goossens, o.c., en Geerts (1989, blz. 529-531) bepalen de ‘taalwil’ en de ‘naamgeving’ of we met één taalgebied te doen hebben of niet. Ondanks het bestaan van de ‘Nederlandse’ Taalunie en de officiële bepaling dat Vlaanderens taal ‘Nederlands’ heet, is hier enig scepticisme geboden. Voor Nederland verwijs ik naar noot 10, voor Vlaanderen naar de (vooral bij de jeugd) meer dan vroeger geconstateerde weerstand om hun taal Nederlands te noemen en de in de media toegenomen voorkeur voor de termen Vlaams en Vlaamstalig. | ||||||||||
Bipolariteit: twee talen of de taal van twee?Deprez verdedigt het Vlaams-Nederlands als nationale variëteitGa naar eindnoot12, en ziet in de nationale variatie een uitdrukking van zijn Belgische identiteit en als bewijs van Vlaamse rijkdom en macht. Volgens Goossens en Geerts creëert de introductie van de begrippen variatie of variëteit slechts een eenheidsillusie. Deprez trekt daarbij vergelijkingen met de verschillende varianten van het Engels en het Duits. M.i. onderschat hij hierbij de specifieke problematiek van de tweepoligheid. Het Engelse taalgebied (ook het Spaanse) verschilt m.i. door zijn multinationale en multipolaire of polycentrische structuur grondig van het Nederlandse; bovendien garandeert de Engelse taalidentiteit de participatie aan een wereldomvattend communicatienetwerk. Een binationaal taalgebied krijgt gemakkelijk een bipolaire constructie. Bipolariteit - ik deins terug voor het gebruik van de lichtjes contradictorische term bicentrisme - houdt het gevaar in van overfixering op de eigen identiteit en overaccentuering van de verschillen; zij vergroot het risico van een permanente patsituatie die in een conflictmodel kan ontaarden, zoals in een federale staat met slechts twee deelstaten gebeurt. Binationale bipolaire taalgebieden zijn daarom ook uitzonderlijker en hun bestaan vaak kortstondiger dan poly- of monocentrische. Ik illustreer dit met een paar voorbeelden. Vanaf de veertiende eeuw namen de Slowaken de met hun dialecten nauw verwante Tsjechische schrijftaal over, voor zover de hegemonie van het Hongaars dat toeliet. In de eerste helft van de negentiende eeuw creëerden zij echter op basis van hun Slowaakse dialecten een eigen taal, die er zich volgens haar auteurs beter toe leende om aan de Slowaakse identiteit uitdrukking te gevenGa naar eindnoot13. Voorbeeld twee heeft betrekking op Noord-Europa. Zolang Noorwegen een provincie van Denemarken was, gold het Deens als onbetwiste schrijftaal in de hele unie. Toen Noorwegen in 1814 van Denemarken gescheiden werd, begon ook de talig-culturele verzelfstandiging. De Noorse stedelijke elite ging een Deens met duidelijke Noorse kenmerken spreken, en declareerde in 1907 de wettelijke onafhanke- | ||||||||||
[pagina 1007]
| ||||||||||
lijkheid van haar omgangstaal, met een eigen spelling en een eigen naam: het Noorse Riksmål (later Bokmål)Ga naar eindnoot14 De derde anderstalige illustratie ten slotte is veel minder spectaculair, maar toch vermeldenswaard. Sinds de verdwijning van de DDR is het Duitse taalgebied in de praktijk binationaal geworden, omdat de Duitstalige Zwitsers onder elkaar slechts dialect spreken en nauwelijks invloed hebben of claimen op de norm van het Standaardduits. Dit heeft het Oostenrijkse profileringsstreven inzake taal de laatste tijd aanzienlijk verhoogd en een enorme publicatiegolf over nationale variatie op gang gebrachtGa naar eindnoot15. De voorstanders van de Nederlands-Vlaamse taalintegratie zijn er steeds van uitgegaan dat contact, geduld en vlijt de eenheid naderbij zouden brengen. Intussen blijkt dat de motivatie om inzake taalkwaliteit inspanningen te leveren afneemt, de tijd opschiet, en de contact-toename niet alleen erg bescheiden uitvalt, maar bovendien polariserend en averrechts werkt. Hoe kunnen de Lage Landen uit deze bipolaire impasse geraken? Omdat het erop lijkt dat binnen de Europese constellatie het staatsnationale denken (met zijn overgeïdealiseerde zelfbeelden) voor de culturele en regionale identiteit zal wijken, zie ik maar één mogelijkheid: een zekere multipolariteit die in een transnationale ruimte met modern gestructureerde regio's wellicht automatisch zal ontstaan en tot de ontspanning van de taalreflexen bijdraagt; ook het Brabantse monocentrisme zal dan binnen Vlaanderen aan kracht verliezen. | ||||||||||
[pagina 1008]
| ||||||||||
Literatuur
|
|