| |
| |
| |
Vivian Liska
Apartheid en de holocaust
Het doel van academische conferenties in de humane wetenschappen is niet strikt bepaald. Men kan er immers zelden, zoals in de natuurwetenschappen, verslag doen van nieuwe ontdekkingen. Meestal wisselt men er moeilijker vatbare dingen uit, zoals meningen en benaderingswijzen. Dat brengt mee dat in die disciplines, waarin gezichtspunten belangrijker kunnen zijn dan feiten, opwerpingen en tegenargumenten dikwijls gemeten worden aan de mate waarin ze verzoenbaar zijn met de eigen uitgangspunten. Van buitenaf bekeken lijken die conferenties wel op een chemisch proces: posities verharden, verwante opvattingen gaan verbindingen aan en tegengestelden stoten elkaar af, tot alles stolt. Na afloop is iedereen nog meer van het eigen gelijk overtuigd, en is de dialoog waar men officieel naar verlangt, nog lang niet begonnen. Deze uitkomst lijkt wel een impasse. Toch kan ze onverwacht mogelijkheden scheppen voor het denken. Als er uitgesproken standpunten worden verdedigd en er zich tegengestelde par tijen aftekenen, kunnen gemeenschappelijke vooronderstellingen gemakkelijker naar boven komen, of kunnen onderliggende meningsverschillen blootgelegd worden, waarvan de inzet verder reikt dan het eigenlijke onderwerp van de conferentie. Dat kan dan weer een nieuw licht werpen op de posities die men kiest tegenover tegenover vraagstukken die intellectueel aan de orde zijn.
De conferentie ‘Searching for Memory and Justice: the Holocaust and Apartheid’, in de lente 1998, aan de Yale University, heeft een dergelijk verloop gekend. De Yale Law Department en het Fortunoff Center of Video Testimonies hebben er Zuid-Afrikaanse functionarissen en intellectuelen samengebracht met historici van de Holocaust en met politicologen, psychoanalytici, juristen en literatuurwe- | |
| |
tenschappers. Door die interdisciplinaire opzet werd de conferentie een ontmoetingsplaats voor uiteenlopende culturele vooronderstellingen, conceptuele registers en methoden, en voor denkscholen met vrij verschillende agenda's. Geëngageerde persoonlijkheden, die zich daadwerkelijk inzetten voor een betere samenleving, konden er gesprekspartners ontmoeten die, intellectueel betrokken, reflecteren over de samenleving. De wat onverwachte en intrigerende hoofdtitel van de conferentie, ‘Herinnering en Gerechtigheid’, legt een verband tussen twee abstracte begrippen, dat intuïtief wel betekenisvol lijkt, maar om verduidelijking vraagt. Vervolgens verbindt de titel twee historische trauma's die, ofschoon beide veroorzaakt door het meest verwerpelijke racisme, gewoonlijk niet samen behandeld worden: de nationaal-socialistische volkenmoord en de verdrukking van de zwarte meerderheid door het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Het voornemen van de conferentie ‘op zoek te gaan naar herinnering en gerechtigheid’ suggereert dat er daaromtrent onzekerheid heerst. Het geeft tevens aan dat het vinden van gepaste vormen om met een pijnlijk verleden om te gaan een proces is dat nooit voltooid is. Het feit dat hiervoor conferenties georganiseerd worden, geeft aan dat dit proces meer en meer naar klaarheid en reflectie streeft.
| |
Het verleden als toetssteen
Er zijn vele vormen van historische herinnering, en die heeft meerdere functies. Het is een erg actueel thema, zoals blijkt uit talrijke recente publicaties en conferenties. Aan het eind van de negentiende eeuw heeft Friedrich Nietzsche nog opgeroepen tot een ‘bewust vergeten’. De cultuur van zijn tijd leek hem zo belast met het gewicht van de geschiedenis, dat positieve en creatieve krachten slechts opnieuw konden vrijkomen door zich resoluut op het nu te richten. Honderd jaar later wekt Nietzsches oproep een dubbel verzet. Enerzijds wegen de gebeurtenissen die de twintigste eeuw getekend hebben zo zwaar dat vergeten onmogelijk is, tenzij als een vorm van verdringing die zich zal wreken. Anderzijds voelen vooral degenen die niet zelf bij die tragische gebeurtenissen betrokken waren, de ‘lichtheid van het bestaan’ - volgens velen een kenmerk van onze tijd - als een last aan; het verleden wordt dan ingeroepen om aan het heden ‘gewicht’ te geven. Geen van beide keuzes tegen het vergeten houdt echter een terugkeer in naar het vroegere historicisme, of naar een vorm van ‘monumentale geschiedschrijving’ die het grootse verleden voorstelt als een uitdaging voor het heden. Of het zich nu opdringt door zijn eigen gewicht, dan wel of het substantie geeft aan een doelloos heden, het verleden fungeert altijd
| |
| |
eerst als een spiegel. In die spiegel kijkt het heden zichzelf in de ogen, niet doordat het gelijkenissen of analogieën in het verleden vindt, maar omdat het ontdekt hoe het zelf omgaat met traumatische gebeurtenissen uit het verleden. Geen enkele historische gebeurtenis heeft méér als ‘spiegel’ gefungeerd dan de Holocaust. De interesse voor de Holocaust en voor wat die te denken geeft, blijkt nog steeds te groeien. De Holocaust heeft niet alleen, met de woorden van Michael Bernstein, gediend als ‘the last telos contemporary thinking still permits itself’, maar is voor velen ook een toetssteen voor elke politieke keuze en voor historische ontwikkelingen.
| |
Leerzame ongelijkheden
Niet alleen voor wie nu in Zuid-Afrika een nieuwe samenleving moet opbouwen, is het relevant het apartheidsregime met de Holocaust te vergelijken. Wanneer de Holocaust ons heeft gedwongen het begrip van humaniteit en beschaving opnieuw te denken, moeten de gebeurtenissen in Zuid-Afrika een soortgelijk denkproces in de hand werken. Tegelijkertijd over de Holocaust en over apartheid nadenken, vormt een intellectuele en existentiële uitdaging, waarbij beide partijen ook iets te verliezen hebben. De misdaden van het nationaal-socialisme tegen de joden, gekenmerkt door de wil om een volk totaal uit te roeien en door de industriële organisatie van die vernietiging, dreigen immers alle andere wandaden uit de geschiedenis te overschaduwen. Anderzijds dreigt de actualiteit van de Zuid-Afrikaanse poging om ná de apartheid en met de gevolgen ervan te leren leven, de Holocaust weg te duwen naar het verleden.
De apartheid behoort nog maar enkele jaren tot het verleden. De plaats ervan in de geschiedenis is nog niet geheel bepaald. De Zuid-Afrikaanse samenleving wordt nu elke dag opnieuw geconfronteerd met de zware opgave een collectief geheugen te ontwikkelen. Vijftig jaar wordt reeds gezocht naar vormen om de Holocaust gepast te denken: de dreiging van het vergeten neemt blijkbaar steeds een nieuw gezicht aan, vormt telkens een nieuwe uitdaging. Gewijzigde politieke omstandigheden, nieuwe gevaren, en verschuivingen in de betekenis die aan identiteit, nationalisme en etniciteit wordt gegeven, hebben tot gevolg gehad dat ook de vragen die de Holocaust oproept, anders worden gesteld. Terwijl de discussies vroeger bepaald werden door politieke en psychologische taboes, dreigen nu de gevaren van politieke exploitatie, banalisering, psychische of emotionele gewenning, relativistische werkelijkheidsopvattingen, en pogingen om de horror en betekenis van de Holocaust te relativeren uit politieke overwegingen. Een soort ‘wedloop onder de slachtof- | |
| |
fers’, waarbij de verschillende catastrofes elkaar beconcurreren op de bikkelharde ‘markt van de aandacht’, dreigt te ontstaan.
In tegenstelling tot vele andere grootschalige misdaden heeft de Holocaust ruime aandacht gekregen. Als de belangrijke vragen eenmaal gesteld en van alle kanten behandeld zijn, en als er geen belangrijke ontdekkingen of wezenlijk nieuwe reflecties meer bij komen, kan er bijna alleen nog gepraat worden over het kiezen van posities en het verantwoorden van keuzes. Als men daarbij een gevecht zonder einde wil vermijden, moet men voor de bekende vragen nieuwe invalshoeken vinden. Daar kon het congres met het naast elkaar plaatsen van de Holocaust- en de apartheidspolitiek een bijdrage toe leveren. Het is duidelijk een delicate kwestie voor zulk een benadering de juiste focus te vinden. Van verre bekeken, verliezen Holocaust en apartheid immers hun eigenheid en worden ze ‘algemeen’ leed, gelijk aan om het even welke andere hel die mensen andere mensen op aarde hebben aangedaan. En van dichtbij wordt het beeld helemaal gevuld met de littekens van één mens of het stomme huilen van een kind, waarbij de pijn en het verdriet ononderscheidbaar worden van alle andere pijn en verdriet. In beide perspectieven wordt naast de focus van het onderwerp gekeken. Maar tussen die beide perspectieven komt men terecht bij moeilijke vragen en potentiële meningsverschillen. Want wat is dan de eigenheid van deze catastrofes? Kunnen en mogen ze ‘vergeleken’ worden?
Er zijn twee soorten bezwaren die het vaakst worden ingebracht tegen het verbinden van de Holocaust met andere massamisdaden. De eerste is bekend: de analogie met de ‘Endlösung’ is te dikwijls misbruikt om de meest diverse uitingen van verontwaardiging retorisch kracht bij te zetten, en geeft aanleiding tot ongepaste tegenstellingen. Een tweede groep van bezwaren wordt, omgekeerd, ingegeven door een trieste vaststelling: het gaat er soms op lijken dat slachtoffers van een gruwel geen serieuze aandacht meer kunnen krijgen als hun lotgevallen niet op een of andere manier met de Holocaust kunnen worden vergeleken. Maar wie dat betreurt, lijkt dan weer een morele uitzonderlijkheid te claimen voor de Holocaust en ‘gelijke rechten’ aan alle wreedheden en elk lijden te ontzeggen.
Aangezien academische discussies gemakkelijk verzanden in onverzoenbare tegenstellingen, en bovendien de complexe relaties tussen zwarten en joden in Amerika in dit geval voor bijkomende spanningen konden zorgen, had de conferentie van Yale kunnen resulteren in een blinde verdediging van het eigen standpunt en van het eigen belang. Maar de Holocaust en de apartheid werden er niet zozeer ‘vergeleken’ als wel ‘naast elkaar geplaatst’. Er werden geen globale ‘rekeningen van het leed’ gemaakt, en er werd niet gevraagd
| |
| |
op grond van dringende omstandigheden oud leed te vergeten ten gunste van de nieuwe pijn. De bezorgdheid dat de blijvend grote aandacht voor de massamoord op de joden als alibi zou kunnen fungeren om de misdaden van vandaag te vergeten, bleek ongegrond. Ook de ergerlijke algemene vraag naar de ‘vergelijkbaarheid van de Holocaust’ werd geruild voor specifiekere en interessantere vraagstukken en beschouwingen. Er werd nagedacht over aspecten van de Holocaust en van de apartheidspolitiek, die een vergelijking tussen beide onmogelijk maken, en juist die reflecties wierpen een nieuw licht op het bijzondere karakter van elk van beide gebeurtenissen, en op de vragen die ze oproepen.
| |
Twee manieren van spreken....
Het naast elkaar plaatsen van de Holocaust en de apartheidspolitiek heeft duidelijk doen uitkomen hoe anders er over beide historische gebeurtenissen gesproken wordt, soms in tegengestelde zin. De Holocaust wordt voorgesteld als een breuk in de tijd, een gaping. Herinnering is dan het besef van een afgrond. Die afgrond, betoogt men, mag niet achteraf met betekenis gevuld worden. Auschwitz moet in al zijn aspecten in de herinnering bewaard blijven als een ‘Zivilisationsbruch’. De plicht tot een rouw zonder einde wordt uitgedrukt met termen als ‘het ontroostbare’, het ‘gebrokene’, het ‘onzegbare’. Woorden als ‘samenhang’, ‘harmonie’ of ‘vertrouwen’ hebben onherstelbaar en voor altijd hun inhoud verloren, en zelfs het vermogen tot spreken zélf komt op de helling te staan, omdat het onvermijdelijk de mogelijkheid tot zingeving en het scheppen van waarden veronderstelt. Het denken-na-de-Holocaust wordt bepaald door ‘negatieve’ concepten als ‘onbeslistheid’, ‘het onherstelbare’, ‘het niet-assimileerbare’. (Herhaalde verwijzingen naar Lyotards ‘différend’ suggereerden een parallel tussen het ‘post-holocaust-vertoog’ en het begrippenapparaat van het postmoderne denken.) Het besef van de ‘barst’ tekent alle niveaus van de menselijke verhoudingen. Men spreekt van ‘onvermijdelijke verdeeldheid’, ‘herinnering zonder verwerking’, ‘een nieuw begrip van het kwaad’, ‘een definitieve morele ineenstorting’ en ‘een breuk in het menselijke zelfbesef’. Al die uitdrukkingen wijzen de idee van afsluiting en verlossing radicaal af. Zelfs de mogelijkheid van het ‘gedenken’ zelf is aangetast: wat rest zijn slechts verzamelde herinneringen die eigenlijk geen
‘collectief geheugen’ meer kunnen heten, wanneer de notie van een door iedereen gedeelde menselijkheid zo radicaal in vraag wordt gesteld. Na de Holocaust is elke vorm van consensus een illusie. De traditionele idee van gerechtigheid geldt niet meer.
| |
| |
Er kan alleen nog naar rechtvaardigheid gestreefd worden in heel concrete en beperkte kwesties, zoals de restitutie van goederen.
Lijnrecht daartegenover staat het officiële discours over de situatie in Zuid-Afrika. Daarin is geen sprake van breuken of ‘discontinuïteit’. De leden van de Truth and Reconciliation Commission benadrukken de ‘verzoening’, het ‘genezen’ en het ‘goedmaken’. Er moet ‘onderhandeld worden’ om na de apartheid een consensus te bereiken en de gemeenschapszin te herstellen. Men gelooft dat ‘volledige openheid’ en ‘zuivere waarheid’ mogelijk en haalbaar zijn en dat deze houdingen moeten kunnen leiden tot een gemeenschappelijk verhaal over hetgeen er gebeurd is en wat mensen beleefd hebben. Het herdenken van het kwaad en leed uit het verleden zou hoopgevend moeten zijn, als men maar bereid is wraakgevoelens op te geven ter wille van een betere toekomst. Het scherpe contrast van dit Zuid-Afrikaanse discours met de manier waarop over de Holocaust wordt nagedacht, was de centrale kwestie op deze conferentie. Er werden heel verschillende vragen en uiteenlopende hypotheses geformuleerd. Hoe kan of moet men omgaan met een traumatisch verleden: de ‘breuk’ recht doen en (ge)denken, of vergeten en vergeven? Is ‘verzoening’ geen streven dat teruggaat op een anachronistisch, optimistisch, christelijk-humanistisch waardesysteem? Is het een variant van wat Adorno ‘afgedwongen verzoening’ heeft genoemd? Of is het werkelijk zo dat er in Zuid-Afrika, zoals op de conferentie gesteld werd, een nieuwe vorm van geschiedenis wordt gemaakt? In het zich bewust worden van het gewicht en de implicaties van deze vragen lag wellicht het belangrijkste resultaat van deze ontmoeting.
Het is een grote en belangrijke opgave om, meer dan de conferentie zelf toeliet, te reflecteren over de achtergronden en vooronderstellingen die het verschil in benadering van de Holocaust en de apartheid bepalen. Sommige specialisten van de Holocaust hebben benadrukt dat de taal van het christelijk humanisme geschikt kan zijn voor Zuid-Afrika. Maar dat betekent volgens hen nog niet dat ze evengoed geschikt is om de Holocaust te denken. Hier rijzen moeilijke vragen, die nader onderzocht moeten worden. Welke rol spelen culturele, legale en religieuze tradities in de verschillende benaderingswijzen? Hebben ze te maken met fundamentele verschillen in de aard en de dimensie van de gebeurtenissen zelf, of met de verschillen in de politieke regimes die beide vormen van verdrukking hebben gemotiveerd? Hangen de verschillen in benadering samen met de toestand waarin de overlevenden zich vandaag bevinden?
| |
| |
| |
...En hun tegendeel
De tegenstelling tussen het joodse discours van de ‘breuk’ en de Zuid-Afrikaanse keuze voor ‘verzoening’ bleek echter, bij nader toezien, veel minder duidelijk en zelfs oppervlakkig. De conferentie werd ook bijgewoond door enkele jonge Zuid-Afrikaanse intellectuelen die zich kritisch opstelden ten opzichte van het officiële Zuid-Afrikaanse standpunt. Zij toonden meteen aan dat de consensus, de gemeenschapszin en de samenhorigheid waarnaar een aantal Zuid-Afrikaanse vertegenwoordigers hadden verwezen, toch problematischer is en minder werkelijk dan men het voorstelt. De alternatieve stemmen riepen ‘schimmen van het ongezegde’ op, en maakten duidelijk dat het officiële verhaal een ander verhaal bedekt. Ze hadden het over de druk die wordt uitgeoefend op slachtoffers die niet uit zichzelf geneigd waren te vergeven, en over dissidente meningen die door de officiële consensus worden overstemd. Een opmerking van een lid van de Truth and Reconciliation Commission - hij sprak over een ‘wij’ vandaag dat in de tijd van de apartheid ‘them’ was (we were ‘they’) - was voldoende om aan te geven dat ook in Zuid-Afrika zelfs uit het spreken de verdeeldheid niet zo gemakkelijk te bannen is. Wordt Zuid-Afrika's indrukwekkende poging om een nationale eenheid te creëren dan toch tegelijk betaald met een verdringingsproces dat nu bezig is? Evenzo bleek ook het eensgezinde discours over de Holocaust niet onproblematisch. Het insisteren op de Holocaust als een moment ‘buiten de geschiedenis’ en de radicale weigering om iets af te sluiten, kan door verabsolutering een dogma worden. Nochtans is een absolute afwijzing van homogeniteit en consensus een contradictio in terminis: absolute grootheden zijn per definitie één en zonder schaduw. Als men een radicale discontinuïteit in de
geschiedenis verkondigt, raakt men bovendien aan de grens van de mogelijkheid zelf van de herinnering. Hoe kun je het verleden nog gedenken als de breuk in de geschiedenis radicaal is? In Yale kwam dit soort kritische bedenkingen niet van de genodigde sprekers, maar uitsluitend van het aanwezige publiek, wat wellicht iets over de hedendaagse Amerikaanse academische wereld zegt. Het wijst net ironisch op het feit dat het discours dat pleit voor ‘heterogeniteit’ en ‘verschil’ zelf bijna eengemaakt of unaniem klinkt.
Zowel het discours over de Holocaust als dat over de apartheid impliceren het ‘andere’ (Lyotards différend) van wat ze openlijk belijden. Beide lopen ze het gevaar van verabsolutering. Het dominante holocaustdenken, dat de breuk en de weigering van verzoening radicaliseert, dreigt het verleden te bevriezen en te sacraliseren als een onaantastbare realiteit die aan elke menselijke greep ontsnapt.
| |
| |
Aan de andere kant gaan de vertegenwoordigers van Zuid-Afrika voorbij aan het verlangen naar gerechtigheid van de slachtoffers, als ze eensgezindheid en verzoening idealiseren. Afwijkende meningen wordt het zwijgen opgelegd. Het feit dat de officiële grootmoedigheid vermoedelijk veeleer pragmatisch dan moreel gemotiveerd is, daar ze noodzakelijk is om een burgeroorlog of een economische ineenstorting te voorkomen, wordt verdoezeld. Wellicht ligt ook de ‘new way of making history’ nog voor ons. Maar een eerste stap in die richting, waartoe een conferentie als Yale bijdraagt, ligt in het besef van de beperkingen van de oude manieren om met geschiedenis om te gaan.
|
|