| |
| |
| |
Arthur Cools
Is hermeneutiek nog actueel?
Feestbundels voor Theo de Boer
Op 27 juni 1997 heeft Prof. dr. Theo de Boer, bekend als auteur van talrijke degelijke essays over fenomenologie en hermeneutiek, aan de Vrije Universiteit van Amsterdam zijn afscheidscollege gegeven. De uitgeverij van de Vrije Universiteit heeft het afscheidscollege inmiddels gepubliceerd onder de titel De vier zuilen van de filosofie. De tekst beantwoordt aan de regels van de voordrachtkunst. Het is een heldere uiteenzetting, met soms verrassende wendingen en een vleugje humor. De dialoog met hedendaagse wijsgeren is nooit ver te zoeken, maar nooit zal hij ontaarden in een conceptueel steekspel. Kortom, de voordracht paste helemaal bij de gelegenheid waarvoor ze geschreven was.
Maar onder de lichtvoetigheid die De Boer als geen ander weet te bespelen, zit een essentiële vraag die hij nooit uit het oog verliest: wat is de drijfveer van de filosofie? Waar ligt de eigenheid van haar dynamiek? Die vraag heeft de filosofie nooit met rust gelaten. Maar misschien is een antwoord daarop, in tegenstelling tot vroegere tijden waarin de filosofie zich erop kon beroepen het sluitstuk of ‘de koningin’ van de wetenschappen te zijn, en zelfs in tegenstelling tot recentere tijden waarin ze nog meende een visie op mens en maatschappij te kunnen verkondigen, niet meer vanzelfsprekend. Aan het eind van de twintigste eeuw staat de filosofie voor een paradoxale situatie: meer dan ooit, en om uiteenlopende redenen, wordt de zelfstandigheid van haar object, van haar domein en van haar methode ter discussie gesteld; maar tegelijk krijgt de filosofie institutioneel als academische discipline een eigen plaats toegewezen waarin zij wordt geacht zich te ontplooien. Een dergelijke situatie houdt voor die ontplooiing van de filosofie een dubbel (en vermoedelijk complementair) gevaar in. Enerzijds dat ze zich laat annexeren door een logica van andere disciplines, terwijl men juist verwacht dat ze die logica kritisch bekijkt. In plaats
| |
| |
van probleemstelling en reflectie wordt ze dan echter de spreekbuis van een gevestigd denkpatroon. Anderzijds krijg je het gevaar dat ze als discipline louter op zichzelf begint te draaien, en meent zich door een nooit eerder geziene, onzinnige publicatiedrift te kunnen rechtvaardigen. In plaats van reflectie over ervaring, die per definitie een gedeelde ervaring is, wordt filosofie dan een sofistiek voor specialisten.
Aan beide gevaren ontsnapt De Boer in zijn Pleidooi voor interpretatie, dat eveneens vorig jaar verschenen is. Zoals de titel al aangeeft, houdt hij in dit boek een pleidooi voor wijsgerige hermeneutiek ‘als een zelfstandige zuil van de kennis in de mens- en cultuurwetenschappen’. Een dergelijke onderneming heeft volgens de auteur een dubbele pretentie. In de eerste plaats wil het interpreteren meer zijn dan een bijkomstig, onwetenschappelijk en subjectief commentaar; hermeneutiek wil een eigensoortige en onherleidbare bijdrage tot de kennis leveren. Bovendien verlangt het hermeneutische kennen een fundamentele rol te spelen in de constitutie van mens- en cultuurwetenschappen, en streeft mede daarom een universele betekenis na. Aan beide verwachtingen omtrent de hermeneutiek komt De Boer zelf tegemoet. Dat hermeneutiek een eigen bijdrage tot de kennis levert, beargumenteert hij door, in navolging van de late Husserl en Heidegger, tegenover de heerschappij van een empirisch-analytisch of hypothetisch-deductief wetenschapsmodel, de voorrang te bepleiten van de zelfkennis (die een interpreterende kennis is); (epistemologische) begrippen als ‘objectiviteit’, ‘toetsing’, ‘adequaatheid’, ‘waarheid’, ‘correspondentie’ en dergelijke krijgen op grond van dat uitgangspunt een nieuwe betekenis. Meer in het bijzonder stelt de auteur de vraag in hoeverre de metafoor van de tekst en het zogenaamde tekstmodel naar het domein van de menselijke ervaring geëxtrapoleerd mogen worden; als wetenschap van het individuele zou daarin namelijk een alternatief kunnen liggen voor het cartesiaanse model, ook wel machinemodel genoemd, dat slechts oog heeft voor algemene wetmatigheden. Wat de rol van de hermeneutiek in de opbouw van de mens- en cultuurwetenschappen betreft, onderwerpt De Boer de centrale positie
van de psychologie binnen het geheel van de menswetenschappen aan een kritisch onderzoek, in de kantiaanse betekenis, dat de grondslagen van de psychologie nagaat. Zodoende zet hij in de eerste drie hoofdstukken van Pleidooi voor interpretatie een onderzoek voort dat reeds in 1980 uitmondde in de publicatie van Grondslagen van een kritische psychologie. Daarin stelde hij zich tot doel de ontologische implicaties van de methode van de psychologie en haar verwevenheid met een buitenwetenschappelijke context te expliciteren. Dat onderzoek wordt nu, in Pleidooi voor interpretatie, vanuit de opvatting van hermeneutiek als een zelfstandige interpreterende wetenschap, geformuleerd en vervolledigd.
| |
| |
Hermeneutiek, zo concludeert De Boer, is dus niet langer een ondergeschikte discipline, maar een universele praktijk in mens- en cultuurwetenschappen. Die opgang is te danken aan een ruimere cultuurhistorische ontwikkeling, waaraan de auteur de laatste drie hoofdstukken van zijn boek wijdt. Doorslaggevend is in die ontwikkeling geweest, dat de twee pijlers van de moderniteit, de eenheid van de rationele waarheid en de transparantie van het innerlijke bewustzijn, door uiteenlopende tendensen ondergraven werden: door het succes van de empirische wetenschappen, door het groeiende besef van de historiciteit van het bestaan, door de ideologiekritiek en de psychoanalyse die de kijk op de menselijke conditie grondig hebben veranderd, en zo meer. Op maatschappelijk vlak heeft deze ontwikkeling geleid tot een opwaardering van de doxa en tot het ontstaan van een plurale, multiculturele en democratische samenleving, op ethisch vlak - door de teloorgang van de klassieke leer van het natuurrecht en van de rationele moraal - tot een crisis van de normativiteit, en op esthetisch vlak tot de autonomie en de meerzinnigheid van het kunstwerk. Op al deze verschillende terreinen, die deel uitmaken van wat De Boer de ‘namoderne’ tijd noemt, heeft de kunst van het interpreteren een (hernieuwde) actualiteit verworven. In de botsingen tussen levensbeschouwelijke tradities, in het zoeken van een antwoord op de vraag naar het goede leven en in de omgang met bevreemdende kunstwerken biedt de hermeneutiek, als een onderzoek naar de (tijdelijke) samenhang van individuele verschijnselen binnen particuliere contexten, de mogelijkheid om in de vele ervaringen van onzin, onbegrip en onverschilligheid een voorlopig en partieel begrip te herstellen.
In Pleidooi voor interpretatie werkte Theo de Boer de zelfstandigheid en de eigenheid van de filosofie die hem dierbaar is, theoretisch uit. Het is net op die zelfstandigheid en eigenheid van de filosofie dat hij in De vier zuilen van de filosofie alludeert, wanneer hij in de ‘peroratie’ van zijn afscheidscollege aan enkele eenvoudige premissen herinnert: ‘Hou eens op met al die onzin en ga gewoon aan het werk: lezen, schrijven en voorlezen!’ Bescheiden, ongetwijfeld, in vergelijking met de wijsgerige bezinning van Pleidooi voor interpretatie, maar er zit toch wel een heel uitgesproken stellingname in. Wat ook de uitkomst mag zijn van een denkwijze die zich presenteert als een bijdrage tot de filosofie, die denkwijze heeft in ieder geval een specifieke praktijk nodig. Als je De Boers voordracht vanuit die optiek herleest, dan merk je dat ze niets minder is dan een poging om op een actuele wijze de eigenheid van die praktijk te articuleren.
Niet één, maar vier elementen in hun onderlinge samenhang maken de specificiteit uit van die praktijk: inspiratie, ervaring, verbeelding en redelijk denken. En deze volgorde is voor De Boer niet zonder belang:
| |
| |
niet de vaardigheden die door oefening worden geleerd, bepalen in de eerste plaats de eigenheid van de filosofische praktijk, maar wel de bezieling of het engagement en de betrokkenheid op concrete fenomenen. Natuurlijk zijn de vier elementen niet bij alle filosofen in gelijke mate aanwezig, maar dat, zo stelt De Boer, komt alleen maar de meerstemmigheid van de filosofie ten goede.
Men kon Theo de Boer wellicht niet beter eren dan door juist deze meerstemmigheid van de filosofie aan het woord te laten. Naar aanleiding van zijn emeritaat zijn twee feestbundels verschenen met zeer verschillende bijdragen: ‘een exclusief vriendinnenboek’, Liber amicarum, samengesteld door voormalige promovendae en vrouwelijke collega's, en Hermeneutiek & Politiek, waarmee leerlingen en collega's hulde brengen aan ‘de meester’. Beide bundels knopen expliciet aan bij de wijze van filosoferen die De Boer in praktijk heeft gebracht, namelijk de hermeneutiek. Beide nemen als uitgangspunt de ervaring van het vreemde, waarin de hermeneutiek haar oorsprong heeft. De ervaring van het vreemde brengt een dubbel interpretatieproces op gang, dat enerzijds licht werpt op wat als ‘vreemd’ verschijnt, en anderzijds de vanzelfsprekendheid onderzoekt van de eigen interpretatiekaders, waarin het vreemde zich niet zomaar laat inpassen. Zo verstaan reduceert de hermeneutische analyse het vreemde niet tot een voorafgegeven verklaringsmodel, maar respecteert ze het onderscheid tussen het vreemde dat om een uitleg vraagt, en de interpreet die het tracht te begrijpen. Ze voltrekt zich als een zelfkritische, contextgebonden, en dus eindige reflectie op de verschillende levenswijzen en ervaringswerelden waarin het zelfverstaan is verankerd.
Deze methodische invalshoek is in beide boeken de aanleiding om verschillende hermeneutische uitgangspunten te belichten vanuit de actuele bestaanservaring. De thematiek die de bijdragen van de eerste bundel met elkaar verbindt, is de subjectiviteit, die de hoeksteen blijft van de hermeneutische analyse. Liber Amicarum vertrekt van de vaststelling dat, mede onder invloed van de hernieuwde belangstelling voor hermeneutiek, filosofen op zoek gaan naar nieuwe vormen van subjectiviteit. De moderne wijsbegeerte ging uit van een abstract subject, dat ze verstond als een intentioneel handelend en rationeel denkend wezen. Deze interpretatie van het subject schiet tekort ten aanzien van de hedendaagse bestaanservaring, waarin het subject geconfronteerd wordt met een complexe werkelijkheid die het niet beheerst, noch doorziet. De verschillende bijdragen in de bundel thematiseren dit tekort, door de positie van het subject in de hedendaagse cultuur te analyseren of door alternatieve opvattingen van subjectiviteit in kunst, filosofie en literatuur aan het licht te brengen.
In de bundel Hermeneutiek & Politiek staat een heel ander uitgangs- | |
| |
punt van de hermeneutiek centraal, namelijk het luisteren. Luisteren veronderstelt openheid en aandacht voor het andere, en erkenning van de eigen beperktheid of eindigheid. Het boek expliciteert de maatschappelijke implicaties van dit hermeneutische uitgangspunt: de veelheid van culturele overtuigingen en de noodzaak van tolerantie. Hier vullen hermeneutiek en politiek elkaar aan: hermeneutiek veronderstelt pluraliteit en tolerantie, en geeft zelf ook een rechtvaardiging aan, en een invulling van een politiek van tolerantie. De verschillende bijdragen van Hermeneutiek & Politiek gaan dieper in op deze dubbele verhouding tussen filosofie en politiek. In een eerste deel staat de hermeneutiek als filosofisch project zelf ter discussie, in het licht van een snel veranderende maatschappelijke context; het tweede deel vraagt zich af in welke mate hermeneutiek in staat is ethische kwesties en politieke beginselen te denken of te funderen. Het derde deel belicht de relatie tussen hermeneutiek en politiek vanuit een aantal concrete en actuele kwesties; het bevat boeiende analyses over het problematische begrip van de intrinsieke waarde van de natuur, over de paradoxale functie van de soap en over de spanningsverhouding tussen efficiëntie en spiritualiteit in de gezondsheidsethiek.
Door hun opzet beantwoorden beide bundels aan de zelfkritische instelling van een hermeneutisch georiënteerd onderzoek: in de analyses die alle een of ander aspect van de hedendaagse culturele context tot voorwerp nemen, worden ook de uitgangspunten van de hermeneutiek zelf geëxpliciteerd en onderzocht. Mede onder impuls van dat onderzoek menen beide bundels echter dat ze met de hermeneutische houding als zodanig breken: beide stellen uitdrukkelijk dat de verschillende bijdragen het domein van de hermeneutiek verlaten. Aan deze bewering ligt eenzelfde vooronderstelling ten grondslag: dat de complexiteit en de meerzinnigheid van de culturele context, die in beide bundels wordt verstaan als postmodern, zich onttrekken aan het begrip dat door de hermeneutiek wordt geconstrueerd. In de reële historische ervaring is begrip niet meer gegeven: er is geen kader meer waarin de betekenis van culturele tradities vanzelfsprekend is.
Ten aanzien van deze situatie zou de hermeneutiek een dubbele reductie uitvoeren. Aan de ene kant interpreteert ze de veelheid en de vreemdheid van de culturele vormen van begrijpen slechts voorzover die de locus zijn waarin zijzelf verankerd is. M.a.w., de hermeneutiek legt de nadruk op de filosofische reflectie zelf, en maakt een reflectie over de ongrijpbaarheid van de cultuur ondergeschikt aan een reflectie over de (historisch gegroeide en cultureel bepaalde) eigenheid van de filosofie, opgevat als discipline. Aan de andere kant weet de hermeneutische analyse zich gebonden aan een eenduidige doelstelling: ze is gericht op het herstel van begrip. Voor de hermeneutiek is onbegrip
| |
| |
niets anders dan de onvermijdelijke beperktheid (want gesitueerdheid) van het begrijpen in de veelheid van vertogen. Onbegrip heeft voor haar niet als zodanig een positieve betekenis, in de ervaring zelf gegeven.
Tegenover deze hermeneutische ingesteldheid plaatsen beide bundels een reflectie die breekt met de daaraan voorafgaande, oorspronkelijke geste waardoor de hermeneutiek zich als discipline constitueert, maar waardoor ze tegelijk reeds de veelheid synthetiseert, tot begrip brengt en dus reduceert. Liber amicarum presenteert de verschillende bijdragen van de bundel onder het motto van ‘een excentrisch onderzoek’ waarin niet de filosofie, maar een bepaald aspect van de cultuur het voorwerp van de analyse uitmaakt. Het gevolg is een caleidoscoop van analyses (van een installatie, een gedicht, een schilderij, een film, een filosofisch fragment, een debat) waarin de schakeringen van het interpretatiespel tegelijk ook een licht werpen op de onbepaaldheid en de opaciteit van het interpretandum. De bijdragen in Hermeneutiek & Politiek onderzoeken de groeiende intrusie (in de bestaanservaring) van belevingen en processen (zoals beeldcultuur, lichamelijkheid of economische processen) die zich meer en meer onttrekken aan, en zich minder en minder laten normeren door vertogen of zingevingsprocessen, waarin de hermeneutiek ze nog tracht in te schrijven. Vanuit de postmoderne conditie stellen de auteurs het belang dat de hermeneutiek aan zingeving, vertoog en narratieve identiteit toekent, ter discussie.
Beide bundels laten dus kritische geluiden horen ten aanzien van degene aan wie ze worden opgedragen. Maar het is zeer de vraag of De Boers opvattingen over hermeneutiek en filosofie door die kritiek aan actualiteit inboeten. De kritiek gaat immers terug op één premisse, die tot nader order niet vanzelfsprekend is, namelijk dat de zogenaamde postmoderne situatie van die aard is dat het hermeneutische project er niet meer aan beantwoordt. Als je zo'n bewering hard wil maken, volstaat het niet de hermeneutiek vast te pinnen op haar uitgangspunten, om vervolgens op zoek te gaan naar die fenomenen in de bestaanservaring, die aan een hermeneutisch perspectief ontsnappen. De hermeneutiek is flexibeler dan dat. Dankzij haar radicaal historische en zelfkritische karakter doet ze niets anders dan voortdurend haar eigen uitgangspunten opnieuw te formuleren, de meerzinnigheid ervan aan te geven en het tekort ervan te expliciteren in het licht van de veranderende context. Wie beweert dat de postmoderne situatie de mogelijkheid van een hermeneutisch project op de helling zet, moet eerst maar eens aantonen dat het postmoderne ‘tijdvak’ op totaal andere grondslagen is gestoeld dan op de grondslagen die een hermeneutisch project mogelijk maken. M.a.w., men zou moeten kunnen aantonen dat de ‘post’moderniteit een sprong is uit, en niet alleen maar een complexer
| |
| |
worden van de moderniteit. Zolang dat werk niet is geleverd, lijkt me dat de geste die zich op de postmoderniteit beroept om het hermeneutische project als voorbijgestreefd af te schrijven, al te gemakkelijk iets fundamenteels opgeeft. Ze laat de idee varen die de dynamiek uitmaakt van de wijsgerige reflectie, de idee namelijk van een eigensoortige en zelfstandige filosofische discipline die, juist in de toenemende complexiteit van de historische context, aan de doelstelling vasthoudt de heterogene bestaanservaring en de veelheid van de verschillende vormen van begrijpen tot (een voorlopig en beperkt) begrip te brengen, terwijl ze tegelijk zelfkritisch het bewustzijn aanscherpt van de reducties die bij zo'n interpretatieproces onvermijdelijk zijn.
Dat hij aan een dergelijk hermeneutisch project een meerzinnige en genuanceerde uitdrukking geeft, is niet de geringste van De Boers verdiensten.
Theo de Boer, De vier zuilen van de filosofie, VU / Uitgeverij, Amsterdam, 1997. |
Theo de Boer, Pleidooi voor interpretatie, Amsterdam, Boom, 1997. |
H.J. Pott, V. Vasterling, R. van de Vall, K. Vintges (red.), Over kunst, literatuur en filosofie. Liber amicarum, Boom, Amsterdam, 1997. |
G.A.M. Widdershoven & A.W.M. Mooij (red.), Hermeneutiek & Politiek, Eburon, Delft, 1997. |
|
|