Streven. Jaargang 65
(1998)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 797]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 798]
| |
bleem was dat het ontgonnen land indaalde, en bijgevolg werd bedreigd door buitenwater. Deze dreiging probeerde men te ondervangen door het nieuw ontgonnen land te bedijken. Vanaf deze tijd nu is er in Nederland sprake van een ‘georganiseerde’ strijd tegen het water. Deze ‘georganiseerde’ strijd tegen het water wordt veelal gekarakteriseerd met de uitdrukking ‘wie water deert, die water keert’: wie belang heeft bij het instandhouden van de bedijking, dient ervoor zorg te dragen. Dit hield in dat de grondeigenaren in nieuw ontgonnen gebied verantwoordelijk waren voor de zorg voor het aan hun land grenzende gedeelte van een dijk. Aanvankelijk zag het plaatselijke publieke gezag erop toe dat de dijk inderdaad goed werd onderhouden. Later werd deze controle overgedragen aan hiervoor in het leven geroepen zogeheten ‘waterschappen’: particuliere instellingen van belanghebbenden, die zorg droegen voor de waterlozing en -kering. Naast de waterschappen vervulden ook de gewestelijke besturen, en in mindere mate de stadsen plattelandsbesturen, een rol op dit gebied. Het zwaartepunt lag echter bij de lokale en interlokale waterschappen. De zorg voor de bedijking was daarmee vooral een plaatselijke aangelegenheid; er bestonden dan ook de nodige verschillen in grootte, taken en bevoegdheden van de verschillende waterschappen. Tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (vanaf circa 1600 tot 1795) nam de invloed van de gewestelijke besturen op de waterstaatszorg geleidelijk toe, met name op het gebied van regelgeving en subsidiëring. In grote lijnen bleef dit systeem bestaan tot op heden, zij het in aangepaste, want gecentraliseerde vorm. | |
IIn de loop van de tijd ontwikkelde zich echter in de waterstaatszorg een streven naar een zekere centralisering. Het inzicht groeide dat tal van problemen op dit gebied, met name met betrekking tot de rivierverbetering, alleen door samenwerking konden worden opgelost. De oprichting van een nationale instelling voor waterstaatszorg werd echter pas mogelijk gemaakt door ingrijpende staatkundige hervormingen. Aan de vooravond van, maar vooral na de Franse inval in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1795 werd uitvoerig gedebatteerd over een nieuwe staatsinrichting. Daarbij stonden de zogeheten ‘Unitarissen’ - die een eenheidsstaat nastreefden - tegenover de zogeheten ‘Federalisten’ - die een zo groot mogelijke autonomie voor de provincies voorstonden. Beide partijen konden geen overeenstemming bereiken over een nieuwe grondwet. Daarop pleegden radicale Unitarissen op 22 januari 1798 een staatsgreep; zij schakelden de oppositie uit en voerden een nieuwe grondwet in. De ‘Bataafsche Republiek’ kreeg het karakter van een nationale eenheidsstaat. | |
[pagina 799]
| |
Ook de waterstaatszorg werd nu gecentraliseerd: door middel van het ‘Plan ter beheeringe van den waterstaat der Bataafsche Republiek’ werd een ‘Bureau voor den Waterstaat’ opgericht, de eerste nationale dienst voor waterstaatszorg. In mei 1798 werd definitief vastgesteld hoe dit Bureau bestuurlijk en organisatorisch zou worden opgezet - al bleef onduidelijk hoe de taken en bevoegdheden van dit Bureau zich verhielden tot die van lagere overheden en waterschappen. Het ‘Bureau voor den Waterstaat’ - sinds 1848 Rijkswaterstaat genaamd - vierde in mei 1998 het tweehonderdjarig bestaan. Bij die gelegenheid verscheen het boek Twee eeuwen Rijkswaterstaat, 1798-1998, waarin de geschiedenis van deze organisatie vanaf de oprichting tot heden wordt geschetst. | |
IIDe Nederlandse Rijkswaterstaat heeft over de hele wereld bekendheid gekregen vanwege zijn inderdaad vaak indrukwekkende technische prestaties op het gebied van kustverdediging, havenaanleg en rivierverbetering. Voorbeelden uit de twintigste eeuw zijn de aanleg van de Afsluitdijk (voltooid in 1932), de Deltawerken (1958-1986) en, recentelijk, de Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg (voltooid in 1997). De auteurs van Twee eeuwen Rijkswaterstaat, de historicus A. Bosch en de geograaf W. van der Ham, beperken zich echter in hun geschiedenis van deze organisatie niet tot de beschrijving van dergelijke tot de verbeelding sprekende hoogtepunten. Integendeel: met grote zorgvuldigheid plaatsen zij alle werkzaamheden van de Rijkswaterstaat steeds in hun politieke en maatschappelijke context. Een voorbeeld is de aanleg van het Noord-Hollands-Kanaal (voltooid in 1824), één van de grootste projecten op het gebied van de infrastructuur uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Bij de realisatie van dit kanaal speelden allerlei factoren een rol. De aanleg van het kanaal was van belang om economische redenen: het diende Amsterdam een kortere verbinding met de Noordzee te geven. Ook strategische motieven speelden een rol: de vloot kon Amsterdam niet alleen via het IJ bereiken of verlaten, maar ook via dit kanaal. Uit technische overwegingen werd het kanaal aangelegd in noordelijke, niet in westelijke richting: de gevolgen van het doorgraven van de duinen - wat nodig was bij een kanaal in westelijke richting, zoals het later aangelegde Noordzeekanaal - konden niet worden overzien. Het kanaal werd ontworpen door ir. J. Blanken, een van de twee Inspecteurs-Generaal van Rijkswaterstaat. Zowel op het ontwerp als op de aanleg oefende koning Willem I persoonlijk invloed uit, zoals hij tijdens zijn bewind in het algemeen de stuwende kracht was achter tal van verbeteringen van de infrastructuur in het koninkrijk. | |
[pagina 800]
| |
Bij die verbeteringen van de infrastructuur speelde Rijkswaterstaat een belangrijke rol. Naast zijn oorspronkelijke taak, de ‘beheering der zeeweringen, zeedijken en de waterstaat der Bataafsche Republiek’ (blz. 34), kreeg Rijkswaterstaat immers ook de zorg voor de aanleg van rijkswegen en, in samenhang daarmee, de bouw van bruggen; de dienst had bemoeienis met de aanleg van de eerste spoorlijnen; en was betrokken bij de bouw van uiteenlopende publieke bouwwerken - van scholen tot gevangenissen tot (gesubsidieerde) kerken tot nationale monumenten, zoals dat ter herinnering aan de Slag bij Waterloo. De veranderingen in het takenpakket van Rijkswaterstaat hadden vanzelfsprekend consequenties voor de organisatie en de omvang van de dienst. De verschuivingen in het takenpakket van Rijkswaterstaat - die uiteraard werden beïnvloed door de heersende politieke verhoudingen zo goed als door het sociaal-economische klimaat - en de organisatorische veranderingen bij deze dienst zijn dan ook thema's die herhaaldelijk aandacht krijgen in dit boek. In de tweehonderd jaar van zijn bestaan heeft de Rijkswaterstaat als geen andere organisatie het uiterlijk van Nederland bepaald - door het verleggen van de loop van rivieren, door de aanleg van kanalen en wegen, door de bouw van bruggen, scholen, kerken, enzovoorts. In hun geschiedenis van deze dienst laten de auteurs niet alleen zien hoe dit proces zich heeft voltrokken, maar ook wat de maatschappelijke context was die de vaak ingrijpende veranderingen mogelijk maakte. | |
IIITot ver na de Tweede Wereldoorlog was de geschiedenis van de techniek een onderwerp waarvoor historici maar weinig belangstelling hadden. De geschiedenis van de techniek werd dan ook vooral door technici geschreven. Zij concentreerden zich overwegend op de technische ontwikkelingen zelf - reden waarom hun werk nog wel eens denigrerend ‘schroeven en moeren’-geschiedenis wordt genoemd -, en hadden nauwelijks oog voor andere aspecten als bijvoorbeeld de maatschappelijke context van technische ontwikkelingen. Deze benadering van de geschiedenis van de techniek wordt daarom ook wel als ‘internalistisch’ aangeduid. Na de Tweede Wereldoorlog groeide onder historici van de economie belangstelling voor de geschiedenis van de techniek. De aandacht ging daarbij eerst en vooral uit naar de effecten van technische ontwikkelingen - wat betekenden zij voor de werkgelegenheid, of voor de economische groei? - en minder naar de techniek zelf. Om deze reden wordt deze benadering van de geschiedenis van de techniek ‘externalistisch’ genoemd. Vanaf de jaren zestig van deze eeuw is een derde benadering van | |
[pagina 801]
| |
de geschiedenis van de techniek opgekomen: de in de Verenigde Staten opgerichte Society for the History of Technology propageert een zogeheten ‘contextualistische’ benadering. Deze houdt in dat wordt geprobeerd de sterke kanten van beide voornoemde benaderingen te verenigen: technische ontwikkelingen worden beschreven in hun politiek-maatschappelijke context in de meest brede zin van het woord. Uitgangspunt daarbij is, dat er een wisselwerking bestaat tussen techniek en context: de context beïnvloedt de techniek evenzeer als de techniek de context beïnvloedt. In Twee eeuwen Rijkswaterstaat zoeken de auteurs nadrukkelijk aansluiting bij de laatste benadering: zij proberen de prestaties van een bij uitstek technische dienst als de Rijkswaterstaat steeds in een brede context te zien. Bosch en Van der Ham slagen uitstekend in deze opzet. Op grond daarvan mag hun boek toch wel baanbrekend worden genoemd: het is in het Nederlandse taalgebied één van de eerste voor een groot publiek geschreven werken waarin de contextualistische benadering van de geschiedenis van de techniek zo goed tot haar recht komt. Deze jubileumuitgave schetst daarmee niet alleen de geschiedenis van de Rijkswaterstaat tegen de achtergrond van zijn tijd, maar geeft bovendien inzicht in de plaats van en de omgang met de (civiele) techniek in de hedendaagse Nederlandse samenleving. Een kleine kanttekening moet in dit verband worden gemaakt. De auteurs hebben steeds oog voor staatkundige veranderingen, en hun betekenis voor de Rijkswaterstaat. Het is daarom een merkwaardige inconsequentie dat de activiteiten van de dienst in het zuidelijk gedeelte van het koninkrijk in de periode 1815-1830 geheel buiten beschouwing blijven. Op inhoudelijke overwegingen kan deze omissie toch niet berusten!
In zijn ‘Voorwoord’ schrijft de huidige Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat, dr. ir. G. Blom, dat hij trots is op dit jubileumboek (blz. 9). Hij heeft alle reden om er trots op te zijn: het is een voor een breed publiek heel lezenswaardige, wetenschappelijk verantwoorde uitgave geworden - en bovendien zeer verzorgd uitgegeven en prachtig geïllustreerd. Ga naar eindnoot1 |
|