Streven. Jaargang 65
(1998)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 634]
| |
Ignaas Devisch
| |
[pagina 635]
| |
Toeval of niet, maar de Parijse uitgeverij Minuit heeft het themanummer van het tijdschrift Critique dat aan Blanchot gewijd is (juni 1966, nr. 229), opnieuw uitgegeven. En zopas is een biografie verschenen van de hand van Christophe BidentGa naar eindnoot3. Aan belangstelling voor Blanchot dus duidelijk geen gebrek. | |
De onuitsprekelijke gemeenschapDe recente Nederlandstalige monografie is een goede aanleiding om een aantal aspecten van Blanchots denken eventjes onder de loep te nemen. Zijn ‘ethisch’ en ‘politiek’ denken bespreken is voor velen echter al een stap te ver: is er wel ‘een’ politiek en ethisch denken bij Blanchot aanwezig? Het antwoord is onomwonden ‘ja’: hoewel de lezer bijna vergeefs in zijn werk zal zoeken naar het woord ethiek, kan hij moeilijk miskennen dat de schrijver zich op het ethische terrein heeft begeven. Na de publicatie van Levinas' Totalité et Infini zal Blanchot zich bijvoorbeeld expliciet met de thematiek van ‘de ontmoeting met de ander’ bezighouden. In zijn boek L'entretien infini of Het oneindig onderhoud zal hij drie essays wijden aan Levinas' hoofdwerk. Een ervan, ‘Le rapport du troisième genre (homme sans horizon)’, is vertaald en opgenomen in de monografie. In die tekst zoekt Blanchot naar een andere verhouding tot het geweld, naar een derde weg, tussen het radicaal afwijzen van geweld (het Ghandi-achtige uitsluiten van geweld, door geweldloosheid als ethisch principe voorop te stellen) en de blinde vereenzelviging met geweld (de terreur, die de publieke ruimte tot geweldscène omtovert). Terwijl een ‘normale’ ethiek geweld meestal afwijst en geweldloosheid vooropstelt (maar het daardoor soms ook wegredeneert), is Blanchot op zoek naar een ethiek die rekening houdt met geweld. De zoektocht naar die derde weg wordt uitvoerig beschreven in het essay van Laurens Ten Kate, dat in de monografie is opgenomen. Het ethische en politieke denken van Blanchot kan misschien het best worden benaderd via de problematiek van de gemeenschap, waar het hedendaagse denken veel aandacht aan besteedt. Die hernieuwde belangstelling is voornamelijk de verdienste van het communitarisme, een contemporaine beweging van sociaal-wetenschappers, sociologen en filosofen, die sinds het begin van de jaren tachtig vooral in de Verenigde Staten veel aanhang heeft (maar ook stilaan in Europa, bv. in Duitsland). In die beweging staat het thema ‘gemeenschap’ bovenaan op de agenda. Volgens het communitarisme is de voorwaarde voor een geslaagd persoonlijk leven de inschakeling binnen een gemeenschap, die constitutief is voor het ‘zelf’, en dus de morele identiteit van het individu. Het belangrijkste boek waarin Blanchot de gemeenschapsproblema- | |
[pagina 636]
| |
tiek bespreekt, is La communauté inavouableGa naar eindnoot4 (in vertaling De onuitsprekelijke gemeenschap). Daarin bouwt hij voort op het begrip communauté dat Bataille in de context van de politieke crisis van de jaren der tig ontwikkelde. Ook het essay van Jean-Luc Nancy, La communauté désoeuvréeGa naar eindnoot5 (de ‘ontwerkte’ of de ‘onttakelde’ gemeenschap), heeft hem aan het denken gezet. Met Bataille en Nancy vraagt Blanchot zich af of de gemeenschap niet ook (of vooral) de afwezigheid van de gemeenschap (of de gemeenschap van de afwezigheid) moet oproepen, wil zij ontsnappen aan een ‘eenwordingsproces’, zoals we dat bijvoorbeeld in het communisme hebben gekend. In zo'n gemeenschap versmelten de ‘elementen’ tot een ‘fusionele eenheid’. Als ‘element’ tellen ze niet meer mee. In La communauté désoeuvrée oppert Jean-Luc Nancy de gedachte dat de moderne socialiteit meestal wordt geassocieerd met desintegratie, ontrafeling van de oude structuren, fragmentatie en versplintering van de sociale verbanden, kortom, met morele en sociale ‘verkruimeling’. Dat is niet alleen een sociologische stelling (onder meer Niklas Luhmann en Georg Simmel hanteren deze ‘differentiatiegedachte’), maar volgens Nancy ook een gangbare opvatting in de moderne politieke filosofie. Spreken van verlies, van desintegratie is vaak ook spreken van de oorsprong en het herstel van een ooit aanwezige eenheid. Elke vraag naar een terugkeer (naar vroeger, naar waarden, naar zin) kan worden begrepen als de eis van een terugkeer van de mens naar zichzelf, het verlangen naar een thuiskomst na een reis van vervreemding (cfr. Odysseus). Anders gezegd, een roep om herstel van het oorspronkelijke bijeenzijn. ‘Herstel’ is in het moderne denken al evenzeer aanwezig als ‘verlies’. Jean-Jacques Rousseau was volgens Nancy de eerste die deze beweging van een ‘retour à’ (in tegenstelling tot een ‘retour de’)Ga naar eindnoot6 tot uitgangspunt van zijn denken nam. Al moest Rousseau daarvoor wel de natuur zelf ‘uitvinden’. Rousseau was, zo stelt Nancy, de eerste die de vraag naar de (moderne) samenleving ervoer als het bewustzijn van een breuk met de gemeenschap (cfr. het klassiek geworden onderscheid van Ferdinand Tönnies tussen Gesellschaft en Gemeinschaft). De geschiedenis werd bij Rousseau gedacht op grond van een verloren (en te herwinnen) gemeenschappelijke intimiteit. Hoe dan ook, volgens Nancy wordt het appel aan de gemeenschap gedragen door een nostalgie. De politieke vorm van deze nostalgie is het totalitarisme of immanentisme. | |
ImmanentismeHet eigenlijke probleem van een moderne socialiteit, aldus Nancy, is nochtans niet het herstellen van een versplinterde premoderne ge- | |
[pagina 637]
| |
meenschappelijkheid. Integendeel. Juist in het streven naar het herstel van die eenheid, in het fantasma dat het ook mogelijk is, schuilt het grote gevaar van ‘immanentisme’. Immanentisme is de gedachte dat de essentie van een gemeenschap ligt in de voortdurende en ononderbroken communicatie tussen de leden ervan. De immanente gemeenschap brengt zichzelf tot stand vanuit de gedachte (of het fantasma) van een homogeen lichaam dat bij zichzelf aanwezig is, zich uitsluitend tot zichzelf verhoudt. Zij is haar eigen werk (oeuvre). Het immanentisme wordt gedreven door een logica of een verlangen waarin de gemeenschap zichzelf tracht te funderen als het ‘werk’ dat ze zelf tot stand brengt. Deze absolutistische logica ligt evenzeer ten grondslag aan het (humanistische) individualisme: het individu begrepen als een afgescheiden entiteit zonder relaties, een ‘id-entiteit’, die pas in tweede instantie sociale banden aangaat, en dus primair alleen zichzelf tot grond heeft. Een individu die niet gewoon ‘alleen’ is, maar ook ‘alleen is in dat alleen zijn’, zoals Nancy het uitdrukt. Een immanente gemeenschap, zoals beschreven in La communauté désoeuvrée, geeft zichzelf een bepaalde eigenheid, een essentie. Ze wil alleen maar meester worden over zichzelf en over al wat is. Ze sluit zichzelf af en kent geen ‘buiten’. Ze gedraagt zich als een zelfbewuste, afgeronde, vervulde en gesloten entiteit (clôture). In een dergelijke maatschappelijke hang naar eenheid telt het individu alleen maar mee als hij een bijdrage kan leveren aan ‘de zaak’, ‘het project’, het Rijk, enz. Kafka's verhaal De Chinese Muur is er een goede illustratie van. Het gaat over het bouwen van een muur, die alsmaar langer moet worden; zo wordt het ‘vandaag’ van de voltooiing een ‘eeuwig morgen’. De voltooiing komt er nooit (net zoals Kafka's verhaal zelf op metaforische wijze onafgewerkt blijft)Ga naar eindnoot7. Om het met de woorden van Blanchot te zeggen: de voltooiing blijft een niet aan zichzelf toekomende negatie, een negatieve beweging die nooit in positiviteit omslaat en daardoor om een dernier effort blijft vragenGa naar eindnoot8. | |
Een constitutieve afwezigheidNet als een extreem opgevat individualisme, streeft de gemeenschap als een ‘maatschappelijke monade’, een afgesloten gemeenschap zonder relatie, naar uitsluiting van al wat/ wie de geslotenheid, de immanentie verstoort. Om dergelijke ‘immanente’ tendensen tegen te gaan, tracht Nancy de gemeenschap, de socialiteit ‘anders’ te denken. Ook Blanchot stelt de neiging van een gemeenschap om onmiddellijk en exclusief bij zichzelf aanwezig te zijn, ter discussie. Nancy en Blanchot ondernemen als het ware een ‘deconstructie’ van het verlangen naar ‘presentie’, naar een absolute immanentie van mens tot mens. Noch- | |
[pagina 638]
| |
tans ligt dat verlangen aan het heropflakkerende heimwee naar gemeenschappelijkheid ten gronde. Volgens Nancy en Blanchot moet een gemeenschap echter beseffen dat ze in relatie staat met hetgeen niet gemeenschappelijk is en de immanentie openbreekt. Die ‘onvoltooidheid’ en ‘ont-werking’ (désoeuvrement) zijn zelfs een voorwaarde voor het bestaan van de gemeenschap. Het ‘verlies’ aan immanentie ten gevolge van een relatie met ‘iets anders’ is niet als een verlies te beschouwen, want juist dat relationele karakter constitueert de gemeenschap. Integendeel, als er geen relatie is met ‘iets anders’, dan moet je dat als een verlies beschouwen, omdat dat leidt tot het einde van de gemeenschap. Afwezigheid hoort bij de gemeenschap, en niet als een mislukking, maar veeleer als de ‘constitutieve mogelijkheid van haar onmogelijkheid’. Pas door het doorbreken van een afgesloten gemeenschappelijkheid wordt een gemeenschap mogelijk, een ‘gemeenschap zonder gemeenschappelijkheid’. Elke gemeenschap draagt volgens Nancy haar eigen ont-werking of onttakeling (désoeuvrement) in zich. Het absolute isolement van de autarkische, zelfgenoegzame immanente gemeenschap wordt verbroken, ‘ont-werkt’ of ‘ont-takelt’ door een wezenlijke relatie met hetgeen niet tot gemeenschappelijkheid herleid kan worden. Bij Jean-Luc Nancy en Maurice Blanchot wordt de gemeenschap niet meer gedacht als een supra-individuele instantie die de sterfelijke wezens opneemt in een transcendente realiteit. Volgens hen is de gemeenschap een werkelijkheid die mensen voor hun eindigheid, hun sterfelijkheid plaatst. Nancy heeft een Heideggeriaanse eindigheid of ‘Sein-zum-Tode’ voor ogen, niet zozeer op het vlak van het individuele Dasein, maar op het vlak van het meervoudige Mitsein. (Daar was Heidegger volgens Nancy nog niet aan toe.) | |
De dood van de anderDie visie op gemeenschap zal Blanchot in La communauté inavouable, geduldig en geruisloos verder uitwerken en nuanceren. Net als Georges Bataille gelooft Blanchot in een eindige gemeenschap, samengesteld uit onvolledige, eindige wezensGa naar eindnoot9. De onvolledigheid van het bestaan beschouwt hij niet als een verlies. Hij wil niet terugvallen in de nostalgische beweging, van verlies naar herstel, waar Nancy zijn kritiek op gericht heeftGa naar eindnoot10. Onvolledigheid is een constitutief beginsel van de gemeenschap. Het gebrek of gemis wil niet opgeheven worden, maar is veeleer op zoek naar een ‘exces’ dat ‘dieper wordt naarmate het wordt opgevuld’. De gemeenschap is een gave van het woord, die nimmer de zekerheid kan verschaffen ooit door de ander te worden ontvangen, hoewel alleen de ander het verzoek om te spreken mogelijk maakt. Dat is | |
[pagina 639]
| |
vergelijkbaar met wat Derrida in zijn tekst over religieGa naar eindnoot11 de ‘fiduciaire’ of ‘testimoniale’ bron van de godsdienst noemt: de basisvoorwaarde van de communicatie, het geloof dat mijn woord door de ander zal worden ontvangen. We kunnen maar iets zeggen als we geloven dat de anderen ons woord zullen ontvangen (en het dus mogelijk ook niet ontvangen). We moeten onszelf op het spel zetten, extatisch buiten onszelf plaatsen, om zo aan ‘ex-sisteren’ toe te komen. In het bestaan, in de communicatie doet elk wezen een beroep op een ander. Meer zelfs: om te bestaan ga ik naar de ander toe, die macht krijgt over mijn leven en mij eventueel kan negeren. Het is pas door die eventuele ‘ontzegging’ dat ik mij bewust word van het feit dat ik geen afgescheiden individu kán zijn. Wat ons bovenal buiten onszelf plaatst, volgens Blanchot, is de dood van de ander. In zijn ‘Onuitsprekelijke gemeenschap’ schrijft hij dat de dood van de ander de enige dood is die me werkelijk aangaat. Het is het gebeuren dat het meest aanspraak op mij maakt: de dood van de ander brengt me buiten mezelf en ‘vormt de enige scheiding die mij, hoe onmogelijk ook, kan openen naar het Opene van de gemeenschap’. Door de dood van de ander is een immanente, gesloten gemeenschap onmogelijk. Nancy heeft het over de onmogelijkheid werk te maken (faire oeuvre) van de dood (of de gemeenschap); de ‘ont-werking’ (désoeuvrement) schrijft zich in als gemeenschap. Blanchot zegt: ‘het leren kennen van de dood van de ander als een eeuwige en ondraaglijke afwezigheid; mijzelf aan deze dood blootstellen en overgeven, enz. Op dit punt raken we de uiterste vorm van de communautaire ervaring: de gemeenschap van hen die geen gemeenschap vormen’Ga naar eindnoot12. Dat is de ‘ware’ gemeenschap van de eindige subjecten die wij allen zijn. Ethiek begint wanneer het gelaat van de ander plots mijn bestaan op losse schroeven zet en mij tot verantwoordelijkheid oproept. Dit radicaal uitgangspunt van Emmanuel Levinas neemt Blanchot als het ware in zijn denken mee, wanneer hij stelt dat het uiteindelijk de ‘dood van de ander’ is die een eenwording van de gemeenschap onmogelijk maakt. Anders gezegd: door geconfronteerd te worden met de dood van de ander, word ik als eindig subject op mijn ‘onvolledigheid’ (eindigheid) teruggeworpen, en tegelijk blootgesteld aan de andersheid van de ander. Daar, in die onmogelijkheid tot eenwording, in die ‘ont-werking’, gebeurt er gemeenschap. |
|