Streven. Jaargang 65
(1998)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 614]
| |||||||
Kathleen Gyssels
| |||||||
[pagina 615]
| |||||||
invalshoek. Zij doorbreken allerlei stereotiepe identiteitsbeelden aangaande de zwarte vrouw en man, en schrikken er niet voor terug zich literair, geografisch en cultureel te ‘metisseren’. Zo beperkt Phillips zich niet langer tot het reilen en zeilen van de Caribische archipel, of wat het betekent als zwarte te leven in Europese steden. Hij neemt ook onderwerpen onder de loep die cultureel, raciaal en linguïstisch ver afgelegen lijken. | |||||||
De stem van de slachtoffersDe Engelstalige Caryl Phillips is in 1958 in Saint-Kitts geboren en in Leeds opgegroeid. Thans doceert hij aan het Amherst College in de staat New York. Met succes heeft hij zich aan het ‘cross-cultural’- en ‘gender-crossing’-paradigma gewaagd: zijn werk blinkt uit in het vermengen van de gangbare cultuur- en rolpatronen. Parameters die we gewoonlijk hanteren om de identiteit te bepalen, zoals geografische oorsprong, taal, raciale identiteit en sekse, worden op losse schroeven gezet, en de identiteit als hybridisch, ‘gemetisseerd’ gedefinieerd. In zijn laatst verschenen en meteen in het Nederlands vertaalde roman, The Nature of Blood (1997), behandelt Phillips zowel de joodse als de zwarte diaspora. Een gewaagde aanpak, die hem felle kritiek opleverde. Hilary Mantel verwijt hem dat hij de verschillen tussen mensen negeert en, onder het mom van altruïsme, andermans lijden misbruiktGa naar eindnoot4. Phillips wordt verguisd als ‘kolonialist’, terwijl hij juist tegen het kolonialisme reageert. Is de holocaust ongetwijfeld de moeilijkste materie om fictioneel te ‘vertalen’, dan vind ik het des te prijzenswaardiger dat Phillips het aandurft uit naam van andere verdrukte en vervolgde minderheden te spreken. Dat deden de pioniers van de négritude trouwens ook reeds. In zijn Cahier d'un retour au pays natal (1947) voelde Aimé Césaire zich als ‘[la] bouche des malheurs qui n'ont point de bouche, ma voix, la liberté de celles qui s'affaissent au cachot du désespoir’Ga naar eindnoot5. Ondanks de niet altijd harmonieuze relaties tussen de joodse en zwarte bevolking (bv. in de VS) vereenzelvigt Phillips zich met alle ‘Gedoemden der Aarde’ (zoals Frantz Fanon het noemde in zijn tweede, baanbrekende essay, Les Damnés de la terre). Dat Phillips bovendien gemakkelijk in de pen van een vrouwelijk personage kruipt, creëert een zo mogelijk nog grotere ambivalentie (waartoe zijn voornaam aanleiding geeft). Dat alles maakt het moeilijk deze auteur een label op te plakken, en dat bevalt hem zeer. Caryl Phillips is immers de mening toegedaan dat een zwarte auteur zich niet langer verplicht hoeft te voelen alleen maar voor en over zwarten te schrijven. Hij verzet zich tegen de eisen van een tot voor kort uitsluitend blank lezerspubliek, dat aan derdewereldliteratuur of literatuur van (etnische) minderheden verwachtingen als exotisme, dépaysement en | |||||||
[pagina 616]
| |||||||
couleur locale koppelde. Het bewust impliciet houden van verhaalelementen, het fragmentarische, elliptische en polyfone karakter van de romans, waarin verschillende verhalen door elkaar geweven worden, doen postmodern aan, maar juist die kenmerken worden door de recensenten niet altijd geapprecieerdGa naar eindnoot6. Phillips is een van de vele zwarte auteurs die rangschikkingen volgens geografische origine, huidskleur, (ideologische) overtuigingen en linguïstische identiteit steeds moeilijker makenGa naar eindnoot7. Zoals een aantal andere Caribische auteurs verliet hij zijn ‘moederland’ en publiceert hij noodgedwongen in een andere taal dan zijn ‘mother tongue’Ga naar eindnoot8. Zoals gezegd heeft hij geschreven over het lot van joden onder het nazisme. Zou een holocaustroman noodzakelijk door een overlevende van de concentratiekampen moeten worden geschreven? Phillips denkt van nietGa naar eindnoot9. Hij bewondert en inspireert zich op Toni Morrison, die het als haar taak beschouwt de slachtoffers van de geschiedenis - ‘the disremembered and unaccounted for’ - te herinneren en te rehabiliterenGa naar eindnoot10. Sinds de negerhandel en de traumatische transplantatie (‘middle passage’) lijken zwarten uit de Caribische archipel en Amerika tot nomadisme en culturele gespletenheid gedoemd. Geboren worden in The West Indies (West-Indië) - een archipel van eilandjes die ook vandaag nog het neokolonialisme en de dominantie van het Westen blijven ondergaan -, er al dan niet opgroeien, betekent geconfronteerd worden met thuisloosheid, kolonialisme en racisme. Vanaf zijn debuutroman, The Final Passage (1985), laat Phillips zien wat ballingschap en het pijnlijk zoeken naar integratie in het adoptieland allemaal meebrengen. Deze roman is sterk autobiografisch: Phillips' ouders verlieten zelf met hun vier maanden oude baby Saint-Kitts, om het moederland te gaan dienen. The Final Passage bevat alle ingredienten van een Caribische bildungsromanGa naar eindnoot11: het moeilijk opgroeien in een vreemd land, het conflict tussen dominante en gedomineerde waarden, tussen moedertaal en vadertaal, tussen religies en culturele waarden. Spoedig verlaat Phillips deze vrij klassieke, chronologische vertelvorm, met zijn te verwachten thema's als vervreemding, ontworteling en discriminatie. De volgende romans worden steeds ambitieuzer en gesofistikeerder. Ze getuigen van een meesterlijke stijl, verwijzen naar blanke en zwarte literaire antecedenten (intertekstualiteit), en brengen verschillende tijdperken, landen en continenten in kaart. De raciale en koloniale problematiek wordt als een diachronische, geografisch vertakte realiteit weergegeven. Tegelijkertijd is het er Phillips om te doen, ongehoorde stemmen te laten horen. Zij die tot nu toe geen plaats kregen in de traditionele geschiedenisboeken noch in de literatuur, die zelfs door de pioniers van de Antilliaanse en Afrikaans-Amerikaanse letterkunde vergeten werden, komen nu aan het woord: de blanke creoolse bijvoorbeeld. | |||||||
[pagina 617]
| |||||||
De auteur voelt het aan als een missie de anonieme slachtoffers in ere te herstellen en te herdenken. Als afstammeling van ex-slaven wordt hij met een collectief geheugen opgezadeld. In hem klinkt de stem van de hopeloze vader die rond 1792 zijn eigen ‘bloed’ verraadt: Tweehonderdvijftig jaar al luister ik naar het koor van vele tongen. En af en toe ontdek ik, te midden van de talrijke rusteloze stemmen, die van mijn eigen kinderen. Mijn Nash. Mijn Martha. Mijn Travis. [...] Er is geen terug. Naar een land vertrapt door de modderlaarzen van anderen. Naar een volk opgehitst tot onderlinge oorlog. (blz. 9) Even belangrijk als de stem van de Afrikaanse vader is die van de kapitein zelf, die op 24 augustus 1752 met de Duke of York naar de Bovenwindse Kust van Afrika vaart om er zijn handelswaar te halen en naar de Antillen te brengen. Zijn logboek getuigt van fijnheid en tederheid, maar tegelijk van de meest mercantiele zorg om de vracht die in de scheepsbuik ligt: [West-Afrika, de 25. april] Tegenover dit journaal, waarin herinneringen uit een verleden van schaamteloze mensenhandel en westerse koloniale expansie zijn neergeschreven, staat de mondelinge, dus uitgewiste herinnering van de slachtoffers. De drie kinderen belanden respectievelijk in Amerika (Martha), terug in Afrika (Nash, die priester wordt in Sierra Leone) en Europa (Travis). In Engeland belanden tijdens de Tweede Wereldoorlog zwarte Amerikaanse soldaten, waaronder G.I.'s. Zo raakt Travis | |||||||
[pagina 618]
| |||||||
verliefd op een blanke Engelse, met wie hij een kind heeft dat in een weeshuis opgroeit. ‘Le Pils de ceux qui survécurent’ (naar een formule van Edouard Glissant), de Afrikaanse afstammeling, komt terecht in het land waar de sinistere driehoeksreis begon. Migraties en verplaatsingen brengen alsmaar existentiële vertwijfeling en familietragedies voort. De menselijke aard lijkt wel onophoudelijk en onverbeterlijk op zoek naar dominantie, uitbuiting en oppressie van anderen, uit angst anders zelf uitgebuit en verdrukt te worden. | |||||||
CambridgeCambridge (1991) confronteert de lezer met dezelfde geschiedenis van overplanting (transplantatie), aliënatie en kolonialisme. In een eerste luik lezen we het eerste deel van het dagboek van de Victoriaanse Miss Emily Cartwright, die inscheept naar West-Indië om er de plantage van haar vader te inspecteren, in die tijd een hoogst ongewone taak voor een jonge dame. Eigenlijk is het een manoeuvre om te ontsnappen aan een door de vader gearrangeerd huwelijk. In de negentiende eeuw was de blanke vrouw het object van economische speculaties en transacties, die de patriarchale macht bestendigden en bevestigden. Emily's autobiografisch relaas doet heel authentiek aan, omdat de vertelster precies de taal, de visie en de mentaliteit heeft van een Britse dame uit die tijd, wat betreft de kolonies en de zwarten. We kunnen moeilijk anders dan in de observaties van Miss Cartwright onze westerse superioriteitsidee en arrogantie te herkennen. Zoals uit volgende passages blijkt, zijn de autochtonen in haar ogen amper de titel ‘mens’ waardig: Het karakter van deze Caribische Indianen kan het beste worden omschreven als wreed, bijgelovig en wraakgierig, te allen tijde gereed om hun woede te koelen op alles en iedereen, levend of levenloos. Hun razernij vertoonde meer overeenkomst met de woeste irrationaliteit van de leeuw dan met de hartstochtelijke gedrevenheid van de mens. [...] Daar zij zich tevreden stelden met het zwerven over hun geboortegrond, raakten hun redelijke vermogens uiteraard ondervoed en werd hun verstandelijke ontwikkeling afgeremd. [...] Wij mogen van geluk spreken dat het heidendom, met al zijn bijbehorende gruwelen, heeft plaatsgemaakt voor een mildere leer die dit land heeft bevrijd van het weerzinwekkende verzwelgen van mensenvlees waarmee de oorspronkelijke bewoners het ooit hadden bezoedeld. (blz. 34-35) Na de uitroeiing van de Arawaks en de Galibi's twijfelen de overheersers aan de menselijkheid van de Afrikanen die ze als goedkope arbeidskrachten - ‘pièces d'ébène’ - hadden verscheept. Zwarten lijken | |||||||
[pagina 619]
| |||||||
lui, leugenachtig, onbetrouwbaar, een idee-fixe die door talloze Europese chroniqueurs werd verspreidGa naar eindnoot12. Helaas wordt het grootste deel van het leven van een tropenarts verspild aan de bizarre denkbeeldige ziekten waaraan de neger beweert te lijden. Maandagmorgen is een uitgelezen moment voor de luie of onwillige negers om zich te verzamelen bij het ziekenkot, hun hoofd verbonden, kreunend als in doodsnood, [...]. Dergelijke sentimenten worden besloten met een langdurig en klaaglijk gejammer, waarmee de zwarte zijn luie en bedrieglijke doel poogt te verwezenlijken, namelijk op zijn gemak in het ziekenkot te liggen. (blz. 46-47) Over de seksuele losbandigheid en ongeremde lusten van de ‘neger’ wil de kuise vertelster het volgende kwijt: Ik heb al uitgeweid over hun liefdesleven, dat niet meer dan een liederlijke bevrediging van dierlijke lusten is. De negervader, aan wie gezag en macht over zijn kinderen ontnomen zijn, [...] is het minst aan zijn kroost gehecht. [...] de heilige verantwoordelijkheden die de verhouding tussen ouder en kind zo nobel maken, zijn in deze wereld volstrekt afwezig. (blz. 53) Cambridge leert ons heel veel over de wereld die de Martinikaanse essayist, romanschrijver en dichter Edouard Glissant ‘l'univers de plantation’ noemtGa naar eindnoot13. In heel wat encyclopedische uitwijdingen, die m.i. te frequent voorkomen, verneemt de lezer alles over de dagelijkse gang van zaken op een suikerrietplantage (het oogsten van het suikerriet wordt uitvoerig beschreven) en over de métissage, die een veelheid van fenotypes (en onderlinge vooroordelen) voortbrengt. Wel 108 kruisingen van zwart en blank heeft Moreau de Saint-Méry in zijn befaamde Description topographique, physique, civile, politique et historique de la partie française de l'Isle Saint-Domingue (1784-1790) geïnventariseerd. Zijn taxonomie wordt bijna letterlijk door Emily overgenomen: De nakomeling van een blanke man en een zwarte vrouw is een mulat; de mulat en de zwarte brengen een zambo voort; van de mulat en de blanke komt een quadroon; van de quadroon en de blanke een mesties; het kind van een mesties en een blanke man wordt een mestizo fino genoemd; en de kinderen van de mestizo fino zijn vrij bij wet en hebben in alle opzichten dezelfde rechten als blanken. (blz. 71) In het tweede luik van Cambridge laat Phillips ook een zwarte slaaf aan het woord, Olumide. Overgebracht naar de Cariben, wordt hij onderwezen door zijn meester, die hem naar Engeland verhuist. De geëmancipeerde slaaf, een hooggeletterd man, met een blanke vrouw | |||||||
[pagina 620]
| |||||||
getrouwd, wordt echter opnieuw in de boeien gekluisterd, als hij naar Afrika reist om er aan evangelisatiewerk te doen. Cambridge, de nieuwe naam voor de geassimileerde slaaf, eindigt als verkocht ‘goed’ op een West-Indische plantage. De verwesterde slaaf wordt dus het slachtoffer van een tweede, rampzalig noodlot, van een tweede middle passage. Olumide / CambridgeGa naar eindnoot14 heeft meerdere namen, die hem worden opgelegd door de kolonisatoren. Zij zijn het die zijn identiteit en rol bepalen. In de ogen van de blanken blijft deze man een zwarte, en dus een minderwaardig, verhandelbaar mens. Het fictieve ikverhaal van de slaaf is een herschrijving van The Interesting Narrative of the Life of Olaudah Equiano or Gustavo Vassa, The African, Written by Himself (1789). Zoals het betaamt in de Afrikaans-Amerikaanse slave narratives getuigt de verteller van respect ten aanzien van zijn eerste, Britse eigenaar, aan wie hij de kennis van de Engelse taal verschuldigd is. Zijn autobiografie geeft een kijk op de relatieve macht van de meester, en de relatieve machteloosheid van de slaaf. In zijn relaas stelt Cambridge zich heel onderdanig op en probeert hij tegelijk door zijn dankbare houding tegenover de blanken respect en aandacht af te dwingen. Zijn pleidooi vraagt anderzijds om begrip en zelfs vergeving voor de moord op Brown, de opzichter die zijn vrouw van hem had vervreemd en tot waanzin had gedreven: Vergeef mij dat ik zo vrij ben met deze haastige regels mijn hart te luchten, maar God zij geloofd dat Hij mij in staat heeft gesteld mij in de Engelse taal uit te drukken. (blz. 169) Na deze retorische aanhef wijst hij op de hypocrisie van de christelijke planters en kolonialen. Nu hij als christen leeft en denkt, worstelt hij met de vraag: ‘Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen?’ (blz. 188) Phillips verlegt in Cambridge het accent van de verdrukker naar de verdrukte, zonder daarbij te vervallen in het manicheïstisch portretteren waaraan heel wat koloniale en négritude-literatuur zich wel schuldig maakte. Blanke en zwarte, vrouw en man worden er om beurten het slachtoffer van de maatschappelijke structuren en het plantagesysteem, van het cultureel imperialisme van ‘the empire’, van de rassen- en klassenhiërarchie die eeuwenlang de Caribische samenleving heeft verdeeld. Phillips schetst meesterlijk de culturele schok, de economische onmacht (wegens het vrouw-zijn), de uitsluiting die tot ‘zinsverbijstering’ leidt - allemaal kwalen die een westers product als Miss Cartwright kan verwachten in een dergelijke streng gesegregeerde, patriarchale en raciale samenleving. Haar opponent, Christiana, de slavin die uitgehuwelijkt wordt aan Cambridge, is het stemloze slachtoffer, gereduceerd tot een tertium quid. Zij herinnert aan een ander bekend personage, ‘the Creole madwomen’ uit | |||||||
[pagina 621]
| |||||||
Jean Rhys' magistrale Wide Sargasso Sea (1966), waarin de Brits-Dominikaanse auteur Jane Eyre herschreef. | |||||||
De aard van het bloedIn The Nature of Blood (De aard van het bloed) worden drie families, drie eeuwen en drie continenten samengebracht. Het grootste gedeelte gaat over het recente verleden, over de meest tragische gebeurtenis van de twintigste eeuw, aldus Phillips: de shoah of holocaust. Deze woorden komen echter niet voor in de roman, waardoor de onwetendheid van de slachtoffers (en de interne visie van de protagonisten) beklemtoond wordt. We krijgen een gedetailleerde beschrijving in de vorm van een gedramatiseerd fragmentair dagboek, dat van een vrouwelijk personage blijkt te zijn. Zowel haar seksuele als haar joodse identiteit worden alleen uit de context duidelijk. Eva Stern (Duits voor ster) noteert de aanloop van het antisemitisme en de verschillende maatregelen die door het nazi-regime genomen worden. Zij beschrijft een langzaam proces waartegen ze niet kan reageren, alleen al omdat ze een jong meisje van 17 is, en haar ouders de verkeerde beslissing nemen. Eva herinnert zich de eerste alarmerende signalen, de steeds grotere dreiging van het nazi-regime, en vervolgens de uitvoering van de Endlösung. Het leven in de kampen zelf behoort uiteraard tot de meest ondraaglijke scènes voor vertelster en lezer: Openlijke vernedering. Geen privacy. Een optrekje, enkeldiep in menselijk vuil, een stank die verstikt als een wolk, hurken als vogels op een lijn, [...] diarree plakt aan kleren, druipt langs benen, niets om je mee te wassen, blaasontsteking betekent vaak wassen met urine, dromen van de volle emmer die over blote benen klotst, walgelijk warm, maar warm. (blz. 192-193) Erger dan deze mensonwaardige omstandigheden is de arbeid die Eva wordt opgedrongen: Geklede lijken branden langzaam. Uitgeteerde lijken branden langzaam. Inwendig huilt ze, vers en naakt, graag. Vrouwen en kinderen branden vlugger dan mannen. Verse naakte kinderen branden het snelst. Kijk niet naar hen die kijken. (Ik weet altijd waar de dichtsbijzijnde bewaker staat.) (blz. 139) In de korte proloog die Eva's dagboek voorafgaat, spreekt een anonieme stem van een nieuw vaderland dat Israël zal heten. Die stem zal de lezer veel later identificeren met Oom Stephan, op tijd gevlucht naar Amerika, en bruggenhoofd van het zionisme. Eva overleeft de | |||||||
[pagina 622]
| |||||||
deportatie naar Belsen. Ten slotte komt ze terecht op Malta, waar de Engelse en Amerikanen een transitkamp hebben opgericht in afwachting dat de overlevenden een bestemming kiezen of krijgen. Na Eva's monoloog komt een derde tekstfragment, dat ons het verst terugvoert in het verleden, zoals de datum aangeeft: maart 1480. Portobuffole, vlak bij Venetië, herbergt joden die waren gevlucht voor antisemitische maatregelen en onverdraagzaamheid, met name in Keulen. Zij werden algauw in een getto opeengehoopt, zoals een etymologische noot op pagina 183 uitlegtGa naar eindnoot15. Ook hier worden ze weer het slachtoffer van xenofobie, van onbegrip tegenover andere godsdiensten en van collectieve hysterie. Wat zich in Portobuffole afspeelt, is een sinister voorspel op de pogroms en antisemitische wetten van de twintigste eeuw. In dit gedeelte van zijn roman baseert Phillips zich op een aantal geschiedenisboeken, die hij overigens vooraan in het boek vermelt. De historiserende fictie ontpopt zich als een aanvulling en rechtzetting van de officiële historiografie, getekend en vertekend door het westerse imperialisme en het eurocentrisme. In een kleine, katholieke gemeenschap wordt beweerd dat joden een jongetje hebben ontvoerd en zijn bloed hebben geofferd. Eerst probeert de overheid de beschuldigingen tegen te spreken. Het ‘Contract van Mozes’ moet het discrimineren van joden tegengaan. Er komt een tweede proces in Venetië. De woede van het volk neemt de overhand: Servadio en Moses, twee rijke geldschieters, en ook Giacobbe worden door de Grote Raad van Venetië tot de brandstapel veroordeeld. Een derde ikverteller neemt het woord en ontmaskert zich langzaam. Na een korte beschrijving van zijn blanke bruid vangt hij het relaas aan van zijn aankomst en verblijf in Venetië. Hij stelt zichzelf voor als een vreemdeling die van de marge naar het centrum migreert. Ook spreekt hij van zijn huidskleur, die in Venetië opvalt en voor afstandelijkheid en misprijzen zorgt. Phillips is niet de enige postkoloniale auteur die zich door Shakespeares Othello laat inspireren. Othello trekt aan, omdat hij anticipeert op wat Homi K. Bhabha mimicry (‘mimétisme’), en Frantz Fanon ‘lactification’ noemen. In het verhaal van Phillips onderneemt de zwarte generaal allerlei pogingen om deel te nemen aan de Venetiaanse samenleving. Hij neemt er de talen, gedragscodes en het protocol van over. Maar ondanks zijn culturele ‘marronnage’Ga naar eindnoot16 blijft hij een marginaal figuur, aan de rand van de westerse samenleving. Venetië wordt een getto voor de Afrikaanse vader en echtgenoot, die beseft dat hij zijn familie en zijn volk verraden heeft. Stilaan hoort hij de opwerpingen van een onduidelijk te identificeren stem, die wel eens een alter ego van de auteur zelf zou kunnen zijnGa naar eindnoot17. Door die stem wordt hij zich de ijdelheid en gekheid van zijn plan bewust. De briljante leidersfiguur beseft nu dat assimilatie onmogelijk is, en het verlies onherroepelijk: ‘Mijn vriend, een | |||||||
[pagina 623]
| |||||||
Afrikaanse rivier heeft geen vergelijk met een Venetiaans kanaal. Broeder, spring uit haar bed en vlieg terug naar huis’. Een aantal hoof themata en figuren dringen zich steeds weer op: de marginalisering op grond van etniciteit of religie (uitsluiting van de zwarten - Othello, Cambridge - en van de joden in Portobuffole), de figuur van de zendeling (Nash, Cambridge), relaties die stuklopen ten gevolge van culturele barrières (Travis en zijn Engelse vrouw, Cambridge en Christiana, Emily en de verdrukte liefdesgevoelens tegenover Mr. Brown, Eva en haar Engelse verzorger), de mentale wanorde en het lijden na traumatiserende ervaringen, dat de auteur bij uitstek aan vrouwelijke personages toekent (het autisme van Eva, het onbeheerste gedrag van Christiana, de uiteindelijke lethargie van Emily). Phillips' leidmotieven zijn verplaatsingen, individueel of massaal, hun historische en sociaal-maatschappelijke oorzaken, en de desastreuze veranderingen die ze teweegbrengen in het individu, losgekoppeld uit zijn familiale context, als de adoptieplaats zich vijandelijk en allesbehalve gastvrij opstelt. Op het moment dat de staat Israël zijn vijftigste verjaardag viert, en dat, in dezelfde maand, nl. op 22 april, de slachtoffers van de holocaust worden herdacht, is het werk van Caryl Phillips bijzonder actueel. The Nature of Blood reveleert de onverdraagzaamheid van fanatieke joden tegenover andersdenkenden en anders-belijdenden, en de ambigue houding van de zionisten tegenover de zwarte Ethiopische joden die de hongersnood in de jaren tachtig ontvluchtten en ook tot de jonge natie wilden behoren. Het belang van Phillips' romans lijkt mij dan ook dat ze de keerzijde van situaties laten zien, dat ze de gangbare beeldvorming aangaande minderheden en sekserollen nuanceren, en machtsmechanismen en uitsluitingsprocessen blootleggen. Door een subtiele confrontatie tussen heden en verleden, tussen officiele geschiedschrijving en ongeschreven geschiedenis nodigt de auteur de lezer uit zijn visies, opinies en vooroordelen te herzien. Phillips zou zich allicht terugvinden in het beeld van de rhizomatische identiteit, zoals gedefinieerd door Edouard Glissant. Antillianen, zo stelt Glissant, dragen zoveel culturen, talen, religies in zich mee, ‘metisseren’ een op zijn minst drieledige erfenis (Afrika, Europa, de ‘Nieuwe Wereld’). De wortels van de Caribische identiteit zijn niet uniform, verticaal, maar vertakt en onvoorspelbaar veranderlijk, zoals ook Bénito-Rojo in The Repeating Island (1989) laat zienGa naar eindnoot18. | |||||||
[pagina 625]
| |||||||
Romans van Caryl Phillips
| |||||||
Artikelen van Caryl Phillips
| |||||||
Over Caryl Phillips
|
|