| |
| |
| |
Jim Forest
Dorothy Day
Heilige en herrieschopper
Hoe zou u iemand noemen die een groot deel van haar leven heeft gewijd aan het opvangen van mensen voor wie wij liever naar de overkant van de straat uitwijken? Iemand die zich een halve eeuw ingespannen heeft opdat zij geen honger zouden lijden of dood vriezen in de winternachten? Die iedere dag naar de mis ging, tot haar benen haar niet meer zo ver konden dragen en dan de communie thuis gebracht kreeg? Die dagelijks bad voor vriend en vijand samen en van wie de gebeden, sommigen zijn er vast van overtuigd, wonderen bewerkten? Die wekelijks ging biechten? Die graag het rozenhoedje bad? Die tweedehandse kleren droeg en woonde waar geen voorziening voor warm water was? Van wie het levensdoel de navolging van Christus was en die Hem herkende in de mensen om haar heen? Misschien ‘een heilige’.
Hoe zou je iemand noemen die geen belasting wilde betalen, de vlag niet wilde groeten en die nooit naar de stembus ging? Die nu en dan in de gevangenis zat voor haar protest tegen oorlog en sociaal onrecht? Die onverbloemd, ja brutaal onze ‘manier van leven’ een schande noemde? Die erover klaagde dat de kerk onvoldoende belang hechtte aan haar eigen leer, en bepaalde priesters met haaien vergeleek? Misschien ‘een luis in de pels’.
Heiligen leefden voornamelijk lang geleden, zeker vóór wij geboren werden; zij zijn ons voorgesteld zonder vlek of smet. Wij zijn niet verrast te horen dat de heilige Wonderbread van de Noordpool, dochter van vrome ouders, haar eerste visioen had toen zij vier was, lid werd van de Orde der Heilige Slippendragers op haar elfde, 47 kloosters stichtte, de stigmata ontving toen zij 55 was en dat bij haar dood, twintig jaar later, niet alleen een goddelijk licht haar cel vervulde, maar dat de aanwezige zusters ook duidelijk het engelenkoor hoorden.
| |
| |
Maar ons wordt niet verteld dat de echte heilige Wonderbread van huis weggelopen is, een stem had die de rotsen kon splijten en driftbuien die ze weer aan elkaar konden smelten, meer duistere nachten van de ziel doorstond dan hemelse visioenen zag, door haar bisschop beschuldigd werd van ketterij, nauwelijks ontsnapte aan de brandstapel en, al leefde zij lang genoeg om gerehabiliteerd te worden, zich op haar sterfbed een mislukkeling voelde. Maar dit werd allemaal geschrapt toen zij gestorven was: dit soort feiten kon haar aureool doen verbleken.
Als Dorothy Day ooit heilig verklaard wordt, zal onze kennis over haar en over wat zij gedaan heeft en hoe, zo volledig zijn en open liggen voor iedereen, dat het niet kan verstopt worden onder de slagroom. Zij zal de beschermheilige zijn niet alleen van de daklozen en hun pleitbezorgers, maar ook van alwie al eens uitvliegt. Dorothy had haar scherpe kanten. Toen iemand haar zei dat ze te opvliegend was, antwoordde zij: ‘Ik beoefen meer zelfbeheersing per minuut dan jij zult doen in je hele leven’. Een student die een sarcastische vraag stelde over het recept van haar soep, kreeg te horen: ‘Je snijdt de groenten tot het bloed uit je vingers druipt’. En tegen een journalist die zei dat hij voor de eerste keer een heilige interviewde, snauwde zij: ‘Noem mij geen heilige: zo gemakkelijk moet je je niet van mij afmaken’.
| |
Gastvrijheid
Ik was twintig toen ik haar de eerste keer ontmoette. Zij was oud: 62 jaar; zeven jaar ouder dan ik nu ben. Dus heeft zij mij 35 jaar dagelijks op mijn donder gegeven en aangemoedigd. Dat zij al 17 jaar dood is, lijkt haar daarbij niet te hinderen.
Ik ontmoette haar op de Catholic Worker Farm op Staten Island, toen op dit eiland nog iets over was van het landelijke leven, omdat de enige verbinding met de rest van New York City de veerboot was. Zij zat met een aantal mensen aan de gehavende eettafel van de communiteit. Vóór haar een pot thee, enkele koppen van uiteenlopend formaat en een stapel brieven. De Catholic Worker kreeg dagelijks heel wat post, hoofdzakelijk voor Dorothy. Vaak las zij de brieven voor en vertelde er een paar verhalen bij over de briefschrijvers. Dit was de Dorothy Day Universiteit in volle bedrijf; maar ik besefte dit toen nog niet. Zij schreef op een jaar een vracht brieven en notities als antwoord, maar bepaalde brieven gaf zij aan anderen door: omdat er geen persoonlijk antwoord op verwacht werd, of omdat zij de correspondent in contact wilde brengen met iemand van de staf. Een flink stuk van Dorothy's leven werd besteed aan het lezen en schrijven van brieven - ook haar maandelijkse kronieken waren meestal slechts lange brieven. Als zij ooit heilig verklaard wordt, kan zij zeker patrones van de briefschrijvers zijn.
Soms zien de mensen in haar de verpersoonlijking van het simpele
| |
| |
leven. In feite had zij het altijd druk, en verliepen haar dagen onregelmatig en zenuwslopend. Zij was vaak op reis: voor bezoeken aan andere communiteiten van de Catholic Worker, voordrachten op universiteiten, seminaries, parochies. Ze nam de bus of reed met een aftandse wagen.
Zij sprak in een directe, improviserende, verhalende stijl - geen nota's, geen retorische opsmuk, een stijl waarin een lichte verlegenheid klonk, maar ook wijsheid, overtuiging, geloof en moed. Zij was niet het soort spreker die de toehoorder laat zitten met een gevoel niet veel inzicht of talent te hebben.
Haar fundamentele boodschap was verrassend eenvoudig: God roept ons om van elkaar te houden zoals Hij van ons houdt. (Nu wringt men zich vaak in allerlei bochten om het woord ‘Hij’ te vermijden in zo'n zin, maar Dorothy wilde nooit weten van een woordenschat zonder geslachten.)
Naast ‘God’ was er nog een sleutelwoord: ‘gastvrijheid’. Altijd opnieuw haalde zij een gezegde uit de eerste kerk aan: ‘In ieder huis hoort een Christuskamer te zijn om de gastvrijheid te beoefenen’. Gastvrijheid, stelde zij, is doodeenvoudig de mensen om ons heen Gods barmhartigheid bewijzen. Christus is in de vreemde, in de persoon die nergens heen kan, die bij niemand welkom is. ‘Wie het gelaat van Christus niet kunnen zien in de armen, zijn echt atheïsten’, zei ze vaak. Er was in haar volwassen leven nauwelijks een dag dat zij niet over de werken van barmhartigheid sprak. Voor haar waren die niet louter plichten die de Heer oplegt aan zijn volgelingen. Zij zei: ‘Wij zijn op de wereld om Hem te loven door deze werken van barmhartigheid’.
Er ging geen dag voorbij of Dorothy sprak over de lichamelijke en de geestelijke werken van barmhartigheid: de hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de daklozen herbergen, de zieken verzorgen, de gevangenen bezoeken, de doden begraven, de zondaars vermanen, de onwetenden onderwijzen, de weifelaars raad geven, de treurenden troosten, het onrecht verdragen, alle beledigingen vergeven, bidden voor de levenden en de doden.
Zij leerde ons te begrijpen dat er niveaus zijn in de barmhartigheid: de mensen hongeren niet alleen naar voedsel maar ook naar geloof, niet alleen naar een plaats aan de tafel maar ook naar een hartelijk onthaal, niet alleen naar hulp maar ook naar een luisterend oor, niet alleen naar vriendelijke woorden maar ook naar eerlijke woorden. Er bestaat niet alleen een gastvrije deur, maar ook een gastvrij gezicht en hart.
De gastvrijheid van het hart maakt dat wij anders naar de mensen kijken en hen anders tegemoet treden. Hun behoeften gaan voor. Tom Cornell vertelt dat een weldoenster op een morgen naar het New Yorkse huis kwam en een diamanten ring schonk. Dorothy bedankte haar en stak zonder verpinken de ring op zak. Even later kwam een demente- | |
| |
rende dame binnen, een van de geregelde gasten van het CW-huis van wie je het op de zenuwen kreeg, een mens dat je het gevoel gaf dat je niet geschikt was voor de dienst in een tehuis. Zij werd ‘de wezel’ genoemd. Ik kan mij niet herinneren dat ze ooit dankjewel gezegd heeft of aanstalten maakte om het te zeggen. Ze had een stem waarmee ze het behang van de muur kon krabben. Dorothy nam de diamanten ring uit haar zak en gaf hem aan de dame. Een staflid vroeg Dorothy: ‘Was het niet beter geweest de ring in de diamantbeurs te verkopen en een jaar huur te betalen voor die dame?’ Dorothy antwoordde dat de dame haar eergevoel had en dat zij met de ring kon doen wat zij wou. Zij mocht hem zelf verkopen, voor het huurgeld of voor een reis naar de Bahama's. Of ze mocht ook eens genieten van het dragen van een diamanten ring, juist zoals de vrouw die hem geschonken had. ‘Denk jij soms’, vroeg Dorothy, ‘dat God diamanten geschapen heeft alleen voor de rijken?’
| |
Wonen en werken in New York
Al reisde zij veel, Dorothy bracht het grootste deel van haar leven door in New York City. Vóór haar bekering in 1924 - zij was toen 26 jaar - had zij een strandhuisje gekocht op Staten Island, en dat was en bleef een stuk van haar leven tot op de dag dat zij te zwak was om er nog naartoe te gaan. Het was een simpel gebouwtje met een paar eenvoudige ruimten en een gietijzeren kachel. Wandelend over het strand of naar het postkantoor, rozenhoedje in de hand, worstelde zij zich biddend door een buitenechtelijke zwangerschap, door de catechismus van Baltimore, naar het doopsel van haar dochter Tamar in de naburige katholieke kerk, bad zij zich door de teloorgang van een burgerlijk huwelijk en naar haar doopsel, bad zich door het onbegrip van haar atheïstische vrienden, die alle religie slijmerig vonden. Het was in de eerste plaats in het strandhuis dat zij, jaren later, de vrede en de stilte vond om haar autobiografie te schrijven, The Long Loneliness.
Het grootste deel van haar leven in New York bracht zij in Manhattan door bij de stadsafdeling van de Catholic Worker-communiteit. In de jaren zestig lag het Sint-Jozefs Opvangtehuis in de Chrystie Street: een vervallen huis van drie verdiepingen op een blok afstand van de Bowery, toen de groezeligste laan van de stad. Er was zo weinig ruimte dat de armoedzaaiers vaak aanschoven op straat om voeding of logies te vragen - voornamelijk mannen, die onder de verzamelnaam ‘bums’ (schooiers) vielen. Bums waren al lang een belangrijke groep in het leven van Dorothy, al van toen zij van de universiteit afging in Illinois, om naar New York te komen. Zij huurde een kamer op de Lower East Side - zij was 18 - en werd reporter voor de socialistische krant van New York, The Call.
| |
| |
Dorothy's kantoortje bij de Catholic Worker, vlak bij de voordeur, was nauwelijks groot genoeg voor haar werktafel. Hier zaten zij en ik nogal eens te overleggen, soms te ruziën, over wat er in de volgende editie van het blad moest komen. Het was niet de meest aangewezen plaats om te converseren. Op de benedenverdieping werd het eten klaar gemaakt en opgediend, iedere maaltijd voor opeenvolgende ploegen, want er waren maar een paar banken om op te zitten. De dag door was er een of ander lawaai. Toen wij op een middag elkaar bijna niet konden verstaan, veerde Dorothy recht, snokte de deur open en gilde ‘Heilige Stilte’. Een paar minuten was het bijna stil.
Op de tweede verdieping, waar de opslagplaatsen waren van de kleren, één voor de mannen en één voor de vrouwen, was een ruimte voorzien voor het dagelijkse gebed - lauden, vespers, completen - en voor het bidden van het rozenhoedje na de middag. Niemand werd daartoe verplicht, maar er was al tijd wel een deel van de communiteit; die was een mengsel van ‘staf’ (de naam voor de vrijwilligers onder ons) en ‘familie’ (mensen die al vaker om kleren of een kom soep gekomen waren en van lieverlede tot het huishouden waren gaan behoren).
Het was geen comfortabel leven. Toen ik erbij kwam, had Dorothy zes hoog in Spring Street een flat zonder lift. Voor 25 dollar beschikte ze daar over twee kamers, een badkuip naast het aanrecht van de keuken en een toilet de grootte van een bezemhok. Dit mag verre van aantrekkelijk klinken, maar voor Dorothy was de buurt luxe genoeg. Uit een Italiaanse bakkerij aan de overkant dreef er altijd een geur van brood aan, vers uit de oven, en je kreeg het water in de mond van de Italiaanse kooklucht. Het feest van de heilige Januarius werd ieder jaar gevierd om de hoek - een hele week was die wijk van Manhattan een dorp onder de rook van Napels.
Uiteindelijk kwam de dag dat vijf verdiepingen trappen klimmen te veel werd voor haar ouder wordende knieën en wij brachten haar over naar een soortgelijke flat op een eerste verdieping in Ridge Street - ook 25 dollar per maand, maar in een slonziger buurt. De woning was afschuwelijk uitgeleefd. Stuart Sandberg en ik trokken ernaartoe om de twee kamers op te ruimen en een laag verf te geven; we sleepten doos na doos oude linoleum en andere rommel naar buiten, o.m. ook een, in onze ogen afzichtelijke afbeelding van de Heilige Familie: Maria, Jozef en Jezus in een paar felle kleuren tegen een slagschipgrijze achtergrond op een stuk triplex. We keken er meewarig naar, zetten het neer bij het huisvuil op het trottoir en gingen weer aan het werk. Dorothy kwam kort daarop aan met het schilderijtje in de hand. ‘Kijk wat ik gevonden heb! De Heilige Familie! Dat is een goed voorteken en een zegening!’ Zij zette het op de schoorsteenmantel van het gemetselde haardvuur. Dorothy had een opmerkelijk talent om schoonheid te ontdekken waar een ander rommel zag.
| |
| |
| |
Spreken over God
Dorothy Day was zeker een van de meest vrije personen ter wereld, maar tegelijk een van de meest gedisciplineerde. Het duidelijkst bleek dat in haar religieuze leven. Of zij op reis was of thuis, er was vrijwel geen dag waarop zij niet naar de mis ging. En op zaterdagavond ging zij biechten. Het sacramentele leven was de rots waarop haar bestaan gebouwd was. Nooit dwong zij anderen om haar voorbeeld te volgen, maar God weet dat zij het voorbeeld gaf. Wanneer ik aan haar denk is het eerste beeld dat mij voor ogen komt, dat zij geknield bidt voor het heilig Sacrament in de kapel van de hoeve of in een van de vele kerken in de buurt van de Catholic Worker. Op een dag keek ik de bijbel en het missaal in die zij op de tafel had laten liggen toen zij aan de telefoon geroepen werd, en ik zag lange lijsten van mensen, levenden en doden, voor wie zij dagelijks bad.
Het gebeurde wel eens dat zij iets zei over haar ‘bidden’: ‘Wij geven te eten aan wie honger hebben, jawel. Wij proberen een onderkomen en kleren te geven aan de daklozen, maar daar steekt een stevig geloof achter: wij bidden. Als een buitenstaander die op bezoek komt geen oog heeft voor onze gebeden en wat die betekenen, dan ontgaat hem de kern van de zaak’.
Zij onderhield vastendagen en vastentijden. In verband hiermee vertelde zij mij iets over haar gebed. Jarenlang, zei ze, had zij zwaar gerookt. Een sigaret opsteken was 's morgens haar eerste werk. En ieder jaar opnieuw was het in de vasten haar grote versterving niet te roken. Maar zonder sigaret werd zij iedere dag wat meer prikkelbaar, tot de hele communiteit smeekte dat zij iets zou opsteken. Op een keer, toen het bijna weer vasten was, drong de priester bij wie zij biechtte erop aan dat zij dat jaar de sigaretten niet zou laten, maar iedere dag zou bidden: ‘Goede God, help mij te stoppen met roken’. Zij heeft dit een aantal jaren gebeden zonder dat het invloed had op haar verslaving. Ten slotte, op een morgen tastte zij weer naar haar sigaretten en merkte dat zij er geen zin in had - zij heeft er nooit meer een gerookt.
Dorothy was nooit ‘te beleefd’ om over God te spreken. Niets van wat wij bereikten was ons eigen werk, het was Gods barmhartigheid die door ons heen ging. Onze liefde was niet de onze. Hadden wij iemand lief, onze vrouw of kind of vriend of vijand, het was Gods liefde. ‘Als ik wat verwezenlijkt heb in mijn leven’, zei ze op hoge leeftijd, ‘dan was dit omdat ik niet beschaamd was over God te spreken’.
| |
Communiteitsleven als Vagevuur
De mensen zeggen me soms dat ik toch maar geluk heb gehad door tot de communiteit van Dorothy te behoren. Ze stellen zich een groep
| |
| |
min of meer heilige personen voor die ervan genieten goede werken te doen. In feite leek het leven in de communiteit van de Catholic Worker in Manhattan in de jaren zestig veel op een vagevuur. De ‘staf’ bestond uit mensen met heel verschillende achtergrond, belangstelling, temperament en overtuiging. Bij ons vond je het hele gamma, van het meest meegaande, sociabele type tot het altijd woedende, opvliegende. Er was een heremiet, Keith, die in een kamer achter op de derde verdieping de adressenlijst bijhield - een heel karwei, want The Catholic Worker had bijna honderdduizend abonnees. We zagen hem zelden en hij zei nooit een woord; de communicatie met hem ging via briefjes. Een ander staflid was de woeste dochter van een steenrijke uitgever van een krant; het laatste wat ik over haar hoorde, was dat zij een marxistische sekte leidde.
Maar niet iedereen stond vol stekels. Zo was er de magere, vriendelijke, lankmoedige, in Harvard afgestudeerde advocaat, Charlie Butterworth: zijn pacifisme had hem bij de Catholic Worker doen belanden. Arthur J. Lacey, de bonenstaak, was in hoofdzaak in de kamer met de mannenkleren bezig; hij had zichzelf de titel ‘Modekoning op de Bowery’ gegeven. En er was ook de plaaggeest Stanley Vishnewski, die zei dat de meesten van ons ‘niet bij de beweging van de Catholic Worker behoorden, maar bij de Catholic Shirker (lijntrekker)’.
Eensgezindheid in de staf was even zeldzaam als een bezoek van de president van de Verenigde Staten. Het meest verbeten conflict dat ik meegemaakt heb, ging over de vraag of het beter was de kleine voorraden eieren, boter en andere smakelijke dingen die wij wel eens kregen, te geven aan ‘de rij’ (de mensen die aanschoven voor de maaltijden en die wij vaak niet bij name kenden) of ze te bewaren voor ‘de familie’, zoals al lang het gebruik was. Al werkten wij zij aan zij, zagen wij elkaar dagelijks en baden wij samen, de spanning binnen de staf was zo hoog opgelopen dat vergaderen niet meer kon. Dorothy en Charlie Butterworth verdeelden het werk, en als je een taak had bleef die van jou tot je ze opgaf. Het hoogste gezag was Dorothy Day; zij was niet gesteld op die verantwoordelijkheid, maar niemand anders kon een definitieve beslissing nemen die de hele staf zou aanvaarden. Deze keer, toen Dorothy terug was van haar tournee voordrachten in het hele land, zei ze aan de twee mensen die voor de keuken instonden dat de boter en de eieren naar de familie moesten gaan, waarop de twee ontslag namen uit de keukentaak en kort daarop de communiteit verlieten in een sliert zwarte rook, overtuigd dat Dorothy niet trouw was aan wat zij zelf voorhield.
Een van de wonderen van Dorothy's leven was dat zij bijna een halve eeuw bij een verscheurde communiteit bleef. En nog verrassender: zij volhardde in haar hoop en dankbaarheid tot het einde. (Af en toe had zij het over ‘de plicht van de hoop’.)
| |
| |
| |
Een controversiële dame
Dorothy was en blijft een controversiële dame. Bijna alles wat ze deed lokte kritiek uit.
Zelfs gastvrijheid ergert bepaalde mensen. Wij kregen het verwijt dat de mensen slechter werden door onze actie, niet beter, omdat wij niets deden om hen te ‘bekeren’. Een maatschappelijk werker vroeg op een dag aan Dorothy hoe lang mensen die aan de grond zaten bij ons mochten blijven. ‘We laten hen voorgoed blijven’, zei Dorothy. ‘Zij leven bij ons, zij sterven bij ons, en wij geven hun een christelijke begrafenis. Wij bidden voor hen wanneer zij overleden zijn. Als zij eenmaal opgenomen zijn, worden zij leden van de familie. Of juister nog: zij waren altijd al leden van de familie. Zij zijn onze broeders en zusters in Christus’.
Wat haar het meest in de problemen bracht, was haar scherpe maatschappijkritiek. Zij verkondigde dat patriottisme een krachtiger drijfveer was in het leven van veel mensen dan het evangelie. Hoewel zij alle vormen van tirannie verafschuwde en altijd Amerika dankbaar bleef omdat het zoveel mensen op de vlucht voor armoede en onderdrukking had opgenomen, was zij heftig in haar kritiek op het kapitalisme en het consumentisme. Zij beweerde dat Amerika de neiging had de mensen te behandelen als papieren zakdoekjes: gebruiken en weggooien. ‘Onze problemen komen voort uit ons aanvaarden van dit smerige, verdorven systeem’.
Zij had geen goed woord over voor oorlog of alles wat ermee te maken heeft: oorlog was gewoon moord verpakt in vlaggen. Zij was ervan overtuigd dat Jezus al zijn volgelingen ontwapend had toen hij tot Petrus zei: ‘Berg je zwaard op, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen’. In een leven gebouwd op liefde, met inbegrip van de liefde voor de vijanden, was geen plaats voor het doden. Je kon geen barmhartigheid beoefenen met de ene hand en vergelding uitvoeren met de andere.
Zij kende de binnenkant van de gevangenis. Zij kwam er een eerste keer in terecht als jonge vrouw na een betoging van suffragettes vóór het Witte Huis ten tijde van de Eerste Wereldoorlog; de laatste keer was het omdat zij meedeed aan een stakingspost van landarbeiders; zij was toen al over de zeventig. Zij was fier op de jonge mannen van de Catholic Worker die liever de gevangenis ingingen dan hun dienstplicht te doen - zij noemde dit ‘een goede manier om gevangenen te bezoeken’. Maar zij verwelkomde ook hartelijk de leden van de communiteiten van de Catholic Worker die in de Tweede Wereldoorlog van het front terugkwamen. Je kon een andere mening hebben over de beste manier om het nazisme te bestrijden, maar - zei ze vaak - ‘er bestaat geen partijlijn in de beweging van de Catholic Worker’.
| |
| |
Vaak werd Dorothy verweten dat haar katholicisme te vroom was. Hoe kon zij zo radicaal zijn op sociaal gebied en zo conservatief in kerkelijke zaken? Zij betreurde wel eens bepaalde verklaringen of acties van leden van de hiërarchie, maar voerde zeker geen oppositie tegen de bisschoppen of iemand die opkwam voor structurele veranderingen in de kerk. Er was geen nood aan een nieuwe doctrine, zei ze, maar aan onze beleving van de oude. Zeker, bepaalde priesters leken nauwelijks christenen, maar wij moesten hun bekering bewerken en dat zou niet lukken door op hen te schelden, maar door hen te laten ontdekken wat hun roeping van hen eiste. Dat moesten wij doen door het voorbeeld te geven.
‘Ik ben niet katholiek geworden om de kerk te zuiveren’, zei ze eens tegen Bob Coles. ‘Jaren geleden ontmoette ik iemand die voortdurend herhaalde dat zij zich zou bekeren als de Catholic Workers erin slaagden de kerk te zuiveren. Ik dacht eerst dat zij dat zei om mij te plagen, maar merkte gaandeweg dat zij het meende. Ten slotte heb ik haar gezegd dat ik niet probeerde de kerk te hervormen of par tij te kiezen in al de zaken waarin de kerk verwikkeld was; ik probeerde een loyale dienares te zijn van de kerk die Jezus gesticht heeft. Zij dacht dat ik dat schertsend bedoelde. Zij herinnerde mij aan mijn kritiek op het kapitalisme en op Amerika. Waarom dan niet op het katholicisme en op Rome?... Ik heb geantwoord dat ik geen reden zag tot kritiek op het katholicisme als godsdienst, noch op Rome als vestigingsplaats van het Vaticaan... En wat betreft de katholieken over de hele wereld, de leden van de kerk inbegrepen: zij zijn niet beter dan tal van hun critici; en misschien zijn velen van ons, katholieken, slechter dan onze slechtste critici’.
Toen het werd toegestaan de mis in huis te vieren en de volkstaal werd ingevoerd in de liturgie, was zij heel blij. Maar het was niet naar haar zin dat men de grens tussen het sacrale en het profane niet al tijd eerbiedigde. Op een dag gebruikte een priester die vriend aan huis was, een koffiekop als kelk in de mis die hij opdroeg in de soepkeuken in First Street; zij nam achteraf de kop, kuste hem en begroef hem in de achtertuin. Het paste niet hem nog voor de koffie te gebruiken: het bloed van Christus was erin geweest. Ik leerde die dag meer over de eucharistie dan ik ooit had geleerd uit een boek of een preek. Ook voor de priester was het een leerzame ervaring - hij gebruikte van toen af een kelk.
Dorothy's gevoeligheid voor het sacrale verklaart ten dele haar, in die tijd zeldzame voorliefde voor de orthodoxe kerk, die geprezen werd - of verguisd - om haar tegenzin tegen het invoeren van een meer moderne, rationele, korte of eenvoudige liturgie. Zij keek verlangend uit naar een hereniging van de kerk. Zij nam mij wel eens mee naar de bijeenkomsten van een kleine groep in New York City, die het Derde
| |
| |
Uur heette, waar katholieke en orthodoxe christenen bijeenkwamen, en minstens ook één Anglicaan, de dichter W.H. Auden. Het was door Dorothy dat ik de Russisch-orthodoxe kathedraal bezocht verderop in de East 97th Street. Daar stelde zij mij voor aan de Russische priester die er dienst deed, Pater Matvei Stadniuk, nu deken van de Epifaniekathedraal in Moskou. Het was pater Matvei die, in 1988, het eerste project op touw zette van de christelijke vrijwillige ziekenhuisdienst in het toenmalige Sovjet-Rusland; hij was het ook - niet ik - die zich onze eerste ontmoeting herinnerde, 26 jaar later, op het ogenblik dat ik hem een exemplaar van mijn biografie van Dorothy aanbood. ‘Dorothy Day? Hebt u haar gekend?’ Toen keek hij mij eens aandachtig aan en zei: ‘Ik heb u ontmoet toen u nog een jonge man was, toen Dorothy u meebracht naar onze kerk’.
| |
Dostojevski en Teresia van Lisieux
Ik weet niet zeker hoe bij Dorothy dat warme gevoel ontstaan was voor de orthodoxe christenheid in het algemeen en meer bepaald voor de Russisch-orthodoxe kerk. Mogelijk was het omdat zij veel hield van Dostojevski's boeken, vooral van zijn roman De Gebroeders Karamazov. Voor Dorothy zal wel het belangrijkste fragment daarin geweest zijn het gesprek van een rijke dame met de oude monnik Zosima. Zij vraagt hem hoe zij met zekerheid kan weten dat God bestaat. Pater Zosima zegt haar dat geen enkele verklaring of argument haar die zekerheid kan geven; alleen het ‘actieve beoefenen van de liefde’. Hij verzekert haar dat er geen andere weg is om de realiteit van God te kennen. De dame verklapt hem dat zij soms droomt van liefdevol dienstbetoon; zij denkt er zelfs aan kloosterzuster te worden, in heilige armoede te leven en de armen zo nederig mogelijk te dienen. Dit lijkt haar zo'n heerlijke gedachte dat zij erbij de tranen in de ogen krijgt. Maar dan bedenkt zij hoe ondankbaar bepaalde mensen zullen zijn. Sommigen zullen klagen dat de soep die zij voorzet niet heet genoeg is, het brood niet vers genoeg, het bed te hard, de dekens te dun. Zij bekent dat zij een dergelijke ondankbaarheid niet zou kunnen verdragen. En zo verdwijnen haar dromen over het dienen van de anderen, en zij staat opnieuw voor de vraag of er echt wel een God bestaat. Daarop antwoordt Pater Zosima: ‘De praktijk van de liefde is moeilijk en pijnlijk vergeleken bij het dromen over liefde’, woorden die Dorothy vaak herhaalde. Voor mij is de orthodoxe monnik Zosima een beetje de medestichter van alle tehuizen van de Catholic Worker.
In hetzelfde boek van Dostojevski staat het verhaal van een vrouw die bijna gered wordt door een ajuin. Na een volslagen zelfzuchtig leven kwam zij in de hel terecht. Ze had eigenlijk iedere dag van haar leven de hel gekozen. Maar haar bewaarengel wilde haar zelfs na haar
| |
| |
dood nog redden, ging naar de Verlosser en wees erop dat er een vergissing gebeurd was: ‘Herinnert u zich niet dat Olga eens een ajuin gegeven heeft aan een bedelaar?’ Dat de ajuin al begon te rotten werd zedig verzwegen, en ook dat hij niet van harte gegeven was aan de bedelaar, maar hem toegeworpen. De Verlosser zei: ‘Je hebt gelijk. Je hebt mijn zegen om haar uit de hel te gaan trekken met een ajuin’. Dus vloog de engel het schemerdonker van de hel in - al die mensen op een kluitje bijeen en toch zo ver verwijderd van elkaar - en daar zat de zelfzuchtige vrouw, starend naar haar buren. De engel bood haar de ajuin aan en begon haar ermee uit de hel te tillen. Om haar heen keken ze toe, merkten hoe sterk de engel was en zagen hun kans schoon. Zij grepen de benen van de vrouw en werden met haar opgetild, een streng mensen die gered werden door één ajuin. Maar de vrouw was nooit op gezelschap gesteld geweest. Zij begon te trappen en te gillen tegen haar ongewenste gasten: ‘Voor mij alleen! Voor mij alleen!’ Deze drie woorden zijn eigenlijk de hel. De ajuin begon te rotten en de vrouw en allen die aan haar vast hingen, vielen terug in het isolement van de hel.
‘De hel is: niet meer liefhebben’, heeft Dorothy zo vaak gezegd, een aanhaling uit een andere geliefde schrijver van haar, Georges Bernanos.
Dorothy Days bijzonderste verdienste is geweest dat zij ons de ‘Kleine Weg’ van de liefde aanleerde, die erop neerkomt zeer veel ajuinen in stukjes te snijden. Het pad naar de hemel is, naar het schijnt, te herkennen aan open deuren en de geur van ajuinen. ‘De hele weg ten hemel is de hemel’, zei ze geregeld, een aanhaling uit Catharina van Siëna, ‘want Hij heeft gezegd: “Ik ben de weg”’.
| |
De norm is Christus
Het was in de eerste plaats door de geschriften van de heilige Teresia van Lisieux dat Dorothy tot de ‘Kleine Weg’ was aangetrokken. Er was naar haar mening geen betere beschrijving van het ideale christelijke handelen. In haar eigen woorden: ‘Schrijfwerk, het huis poetsen, de ontelbare bezoekers ontvangen die de hele dag over de vloer komen, de telefoon opnemen, zijn geduld niet verliezen en zijn verstand gebruiken, d.i. een beetje zin ontdekken in al wat er voorvalt - ook dat alles is vredeswerk en het lijkt vaak een heel kleine weg’.
Ik krijg wel eens te horen: ‘Dorothy is een schitterend voorbeeld voor mensen die niet hoeven te zorgen voor een gezin en de afbetaling van hypotheken; maar wij, de rest, wat hebben wij eraan?’
Wij, daar horen ook mijn vrouw en ik bij. Ik heb niet voldoende vingers aan één hand om onze kinderen te tellen, en de eerste van de maand is betaaldag voor de hypotheek. Maar telkens als ik gasten binnenlaat, is dat nog ten dele de verdienste van Dorothy Day. Telkens
| |
| |
als ik over de dingen nadenk in het heldere licht van het evangelie en niet zozeer in het grijze licht van het geld of het schemerlicht van de politiek, is dat onder invloed van haar voorbeeld. Telkens als ik tracht de gemene, zelfzuchtige neigingen in mezelf de baas te blijven, is dat ten dele dankzij het voorbeeld van Dorothy Day. Telkens als ik weersta aan een opwelling om iets te kopen dat ik kan missen, heeft Dorothy Days voorbeeld van vrijwillige armoede opnieuw invloed op mij gehad. Telkens als ik Christus' aanwezigheid tracht te zien in het gelaat van een vreemdeling, sta ik weer eens in de schuld bij Dorothy Day. Niemand heeft mij zoveel doen denken aan de woorden die wij te horen zullen krijgen op het laatste oordeel: ‘Watje gedaan hebt voor de minste mens, heb je voor mij gedaan’. Wat ik weet over Christus, de kerk, sacramenteel leven, de bijbel, en de waarheid spreken, dat dank ik in grote mate aan haar; maar wat in mijn gedrag laf, opportunistisch of wreed was, heb ik ondanks haar gedaan.
Niet dat Dorothy Day de norm is. Christus is dat. Maar ik heb nooit iemand anders ontmoet voor wie Christus zozeer het richtsnoer van het leven was dat ik er zelf door geholpen werd om mijn wezen meer op Christus te richten.
Het is al een eeuw geleden dat Dorothy Day geboren werd en bijna twintig jaar geleden dat zij gestorven is, maar zij raakt ons nog altijd in ons leven, niet alleen als iemand aan wie wij met dankbaarheid terugdenken, maar als een heilige - als wij met dit woord ‘heilige’ een persoon bedoelen die ons helpt te zien wat het betekent Christus te volgen.
‘Leven van dag tot dag’, heeft zij ooit gezegd, ‘zonder aan morgen te denken, Christus herkennend in iedereen die naar ons toekomt en proberend het evangelie onverkort te volgen, dat is waaruit dit werk ontstaan is’.
Dit artikel gaat terug op een lezing gehouden op 19 oktober 1997 aan de Marquette University, Milwaukee, Wisconsin, op een colloquium over Dorothy Day. Een kortere versie van deze tekst verscheen in U.S. Catholic, november 1997. Vertaling Geert Boeve.
|
|