Streven. Jaargang 65
(1998)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Omer D'Hoe
| |
Niets kan een genocide rechtvaardigenHet blijft een moeilijke en delicate opgave zich aan een analyse van het Rwandese probleem te wagen. Niet alleen omdat de materie ingewikkeld is, maar ook omdat de twee kampen er harde en onverzoenlijke standpunten op na houden. Extremistische en emotionele houdingen lijken de doorslag te geven, niet alleen onder de Tutsi's en Hutu's zelf, maar ook onder hun wederzijdse aanhangers en tegenstanders elders. Elke poging om enige duidelijkheid te scheppen, hoe ernstig, objectief en evenwichtig ook, wordt ofwel door de enen naar zich toe gehaald en door de anderen op de korrel genomen, ofwel door beide partijen verguisd. Ontsnappen aan de polarisatie en de draaikolk van eindeloze discussies lijkt onmogelijk. Dit sluit evenwel niet uit dat er elke keer, zowel aan de ene als aan de andere kant, een grond van waarheid eri gelijk aanwezig kan zijn. Maar één enkele grond van waarheid is niet voldoende en kan zelfs een voedingsbodem voor extremisme worden. | |
[pagina 292]
| |
Een aantal basisgegevens en principes moet je voor ogen blijven houden, wil je de vragen die de gemoederen in beroering brengen, sereen benaderen. Temeer omdat er naast extremistische ook gematigde standpunten zijn. Vooral gewone mensen, en nog wel van beide etnieën, verlangen na zoveel ellende opnieuw in vrede met elkaar te leven. Er is geen sprake van, de genocide van 1994 te verdedigen, goed te praten, toe te dekken of te ontkennen. Het was een brutale en uitzinnige poging om de etnie van de Tutsi's helemaal uit te roeien. De dodelijke slachtoffers zelf hebben het ergste doorstaan wat een mens zich kan inbeelden. Zij verdienen alle respect. Hun gedachtenis is heilig en moet in ere gehouden worden, niet als een oproep tot onverzoenlijkheid en wraak, maar als een stille aanklacht tegen het waanzinnige geweld, dat er nooit had mogen zijn. Niemand van de om en bij het miljoen slachtoffers zal ooit hun onbeschrijflijke doodsangsten kunnen verwoorden. Ook de overlevenden moeten in hun leed en rouw worden gerespecteerd. Van velen onder hen werd de familie grotendeels, zoniet helemaal uitgemoord. Het is ongepast en zelfs cynisch meteen over vergeving en verzoening te spreken. Dat zou veronderstellen dat er eerst om vergeving wordt gevraagd, wat misschien nog moeilijker is. Je mag de gevoelens niet forceren, en er zal veel tijd overheen gaan, eer alle wonden zijn geheeld. | |
Meer dan etnische afrekeningenOok vele Hutu's die oppositie voerden tegen het regime van Juvénal Habyarimana, werden tijdens de genocide door hun etnie-genoten afgemaakt, omdat zij er van verdacht werden te heulen met het Rwandees Patriottisch Front (RPF). Ook de regionale rivaliteiten tussen de Hutu's van het centrum en het zuidelijke deel van het land, en die van het noordwesten speelden met de tijd een belangrijke en nefaste rol. Na de uitschakeling van de gemeenschappelijke vijand (Tutsi's) kwamen de interne en regionale tegenstellingen onder de Hutu's duidelijk aan het licht. Het ging vooral om het verwerven en bewaren van de macht, met de daaraan verbonden voorrechten voor een beperkte elite (la politique du ventre). En dat tot elke prijs. Met lede ogen heeft de partij van Habyarimana, de ‘Mouvement Révolutionnaire National pour le Développement’ (MRND), onder internationale druk moeten toestaan dat het meerpartijenstelsel werd ingevoerd. De Arusha-besprekingen legden die partij resultaten op die ze nauwelijks kon aanvaarden (o.a. ongeveer 1,5 miljard frank minder ontwikkelingshulp van België). Ondertussen kwam er een groeiende dreiging van het RPF, dat in dezelfde onderhandelingen een heel stuk meer had bekomen dan waar het vanuit democratisch standpunt en op grond van zijn bevolkingsaandeel recht op had (vijf zetels in de | |
[pagina 293]
| |
voorlopige regering en ongeveer 40% in het herenigde leger). Het chaotische politieke klimaat werd steeds gewelddadiger. Dat alles moest wel uitmonden in een soort nationale catastrofe. Het kwam er tenslotte op aan zoveel mogelijk mensen van de eigen Hutu-etnie te manipuleren, te intimideren en in slachtpar tijen mee te sleuren. Daarvoor zorgden o.a. een groeiend aantal opruiende racistische krantjes en de nooit gehoorde haatcampagne van Radio Mille Collines. Daarom zijn er ook verschillende graden van betrokkenheid, van de hoofdschuldigen die de volkenmoord hebben gepland, tot degenen die werden misleid of uit vrees voor het eigen leven hebben meegedaan. Dat er geweld op grote schaal was voorbereid, blijkt duidelijk uit de aanwerving en training van de milities, die zich vooral bij de ultieme afrekening’ hebben onderscheiden. Lang niet iedereen dacht aan genocide. Maar het lijkt er wel op dat de volkenmoord gepland is door een beperkte groep van politieke en militaire kopstukken (zoals de ‘akazu’, de kring rond Agatha, echtgenote van president Habyarimana), die vooral na het Arusha-akkoord geen andere uitweg meer zagen. | |
Verantwoordelijken moeten terechtstaanHet is evident dat de verantwoordelijken van de genocide voor hun daden moeten terechtstaan. Ook als daar kerkmensen bij berokken waren (daar kom ik nog op terug). Het is echter de vraag of het gerecht van Rwanda er ooit in zal slagen deze reusachtige opdracht tot een goed einde te brengen. Aan het ritme van vandaag kan het proces volgens Advocaten zonder Grenzen nog 300 jaar aanslepenGa naar eindnoot1. Geen wonder dat het ‘recht’ in eigen handen wordt genomen en dat de wraakacties, moorden, verdwijningen en wederrechtelijke terechtstellingen hun gang gaan. Dat gebeurt elke dag, systematisch en zoveel mogelijk in stilte. De uit Congo teruggekeerde Hutu's worden vaak zonder onderscheid van medeplichtigheid aan de genocide verdacht, en bij de minste aanwijzing aangehouden. Het enige wat hun te doen staat, is zo weinig mogelijk op te vallen, en zeker geen aanspraak te maken op hun rechten, noch op hun vroegere bezittingen (huizen, velden of andere eigendommen). Het aantal gedetineerden, dat in de centrale en vooral in de gemeentelijke gevangenissen in mensonwaardige omstandigheden samengepakt zit, groeit met de dag en bedroeg eind 1997 minstens 150.000. Alles bij elkaar een dubbelzinnige en onhoudbare situatie. De overlevenden van de genocide voelen zich bedreigd, als mogelijke getuigen van de slachtpartijen. Bovendien worden zij door de teruggekeerde Tutsi-vluchtelingen bekeken als tweederangsburgers, die op een of andere wijze met Hutu's hebben meegedaan en daar- | |
[pagina 294]
| |
door aan de slachtingen zijn ontsnapt. Beide bevolkingsgroepen leven in een klimaat van onveiligheid, wantrouwen en angst, dat verzoening en vrede bemoeilijkt en de wederopbouw van het land in de weg staat. In haar rapport over Rwanda van 25 september jl. heeft Amnesty International de schendingen van de mensenrechten na de terugkeer van de vluchtelingen uit Congo in kaart gebracht. De waslijst is indrukwekkendGa naar eindnoot2. | |
Bijkomende factorDe jongste maanden is er een gevaarlijke, destabiliserende factor bij gekomen. Men spreekt ronduit van een burgeroorlog. De gewelddadige overvallen van ex-FAR-militairen (Forces Armées Rwandaises) en van milities enerzijds en de reacties van het huidige Rwandese leger in het noordwesten van het land anderzijds, nemen onrustwekkende proporties aan. RPF-soldaten laten zich ontvallen dat zij naar het ‘front’ moeten. De situatie herinnert aan 1990, maar dan omgekeerd: de ‘regelmatige troepen’ van toen zijn de ‘rebellen’ van nu geworden. De bevolking zit tussen twee vuren en is opnieuw het slachtoffer. In deze voor hen vijandige streek geven ook de soldaten van het RPF zich over aan grootscheepse wraakacties. Maar volgens Aldo Ajello, de speciale afgezant van de Europese Unie in de regio van de Grote Meren, die de vredesoperatie in Mozambique tot een goed einde heeft gebracht, hebben de Rwandese autoriteiten er alle baat bij niet in de val te lopen van een blinde repressie, die de meerderheid van de bevolking nog meer zal afstoten. Doen zij dat wel, dan zijn ze, volgens Ajello, tot mislukken gedoemd. En daar rekenen de rebellen wellicht opGa naar eindnoot3. Ook de Rwandese bisschoppenconferentie heeft in haar brief van 12 december jl. haar grote bezorgdheid uitgedrukt ‘over de situatie van onveiligheid, moordpartijen en oorlog in de prefecturen Gisenyi en Ruhengeri, in het noordwesten van het land’. De bisschoppen betreuren ‘de gebruikte methodes, zoals het aanvallen van gevangenissen en scholen, het vernietigen van huizen, de hardnekkigheid van de racistische ideologie die het land heeft geruïneerd en het doden van onschuldige burgers, die het proces van vrede en verzoening in gevaar brengen’. Anderzijds halen zij fel uit naar de ordestrijdkrachten, wier optreden ‘eveneens veel slachtoffers maakt onder de bevolking en in geen geval bijdraagt tot een herstel van het vertrouwen tussen de burgers en het leger. De bevolking wordt in de tang genomen tussen leger en infiltranten en overgeleverd aan de uittocht, honger en dood’. Als ik bv. terugdenk aan de klopjacht op de Hutu-vluchtelingen in het oosten van CongoGa naar eindnoot4, besef ik hoe moeilijk het is uit te maken wie | |
[pagina 295]
| |
de schuld draagt van de burgeroorlog, de genocide en de gevolgen ervan. Zoals niets een genocide kan rechtvaardigen, zo kan geen enkele genocide de wraakacties en repressie rechtvaardigen, zoals die nu onder invloed van de harde lijn binnen het RPF worden uitgevoerd. Schuld treft dus niet alleen de volkenmoordenaars van 1994. Het is niet zo dat het slechts om uitzonderingen en persoonlijke, uit de hand gelopen vergeldingen gaat. Noch dat het huidige geweld en de repressie niet opwegen tegen de honderdduizenden slachtoffers van de genocide, en daarom toelaatbaar en zelfs gewettigd zouden zijn. Wie er zo over denkt, miskent het intrinsieke kwaad dat in elke moord aanwezig is, en lokt een kettingreactie uit zonder einde, waarbij elke partij het eigen geweld poogt goed te praten, maar zich toch wel schuldig maakt, ongeacht wie er ooit mee begonnen is. Het ene extremisme roept het andere op, en het maakt niet uit wie het eerst of het laatst heeft toegeslagen. | |
De genocide rechtvaardigt niet allesDe genocide mag geen reden zijn om elk ernstig onderzoek naar de ware oorzaken zomaar van de hand te wijzen. Als je probeert te begrijpen hoe alles in zijn werk is gegaan en de genocide mogelijk is geweest, betekent dat nog niet dat je de genocide meteen al goedkeurt of rechtvaardigt. Cathérine André en Tom De Herdt stelden, in hun artikel ‘Rwanda: Grond-rechten en geweld’Ga naar eindnoot5, dat de overbevolking een van de fundamentele, objectieve oorzaken van de oorlog en de daaropvolgende genocide is geweest. Talrijke jongeren zonder uitzicht op grondbezit voegden zich immers bij de massa's ontredderde jongeren in de steden (vooral Kigali) en werden een gemakkelijke prooi voor politici en militairen die hun macht en privileges tot elke prijs wilden behouden. Zij waren voorbestemd om de toekomstige milities te worden. Jean Casas heeft hun schrijnende situatie op aangrijpende wijze beschrevenGa naar eindnoot6. In die omstandigheden vormde de massale terugkeer van Tutsi-vluchtelingen die naar het buitenland gevlucht waren, sommigen al in 1959, stilaan maar zeker een onafwendbaar schrikbeeld, dat op gelijk welk moment de lont in het kruitvat kon werpen. Maar niet alleen zij vormden een grote bedreiging, ook de Tutsi's in het land zelf, die op dezelfde heuvels woonden. De vijand stond niet alleen voor de deur, hij zat al binnen. Dankzij de bestaande controle van de bevolking (cellen, sectoren, enz...), kon iedereen gemakkelijk te weten komen welke families zonen bij het RPF hadden, de verzetsbeweging die het toenmalige bewind in Kigali omver wilde werpen. En ten slotte dreef het RPF-offensief van 1 oktober 1990 de Hutu- | |
[pagina 296]
| |
bevolking bij honderdduizenden naar het zuiden, tot ‘voor de poorten van Kigali’ (kamp Nyaconga). Het veroorzaakte een ware chaos en onnoemelijk veel ellende onder de rest van de bevolking, op de plaatsen waar deze ‘ontheemden’ terechtkwamen. Dat was ongetwijfeld de strategie om het land op de knieën te krijgen. De bewoners van de vruchtbaarste streken, die in normale omstandigheden het land moeten bevoorraden, waren schooiers geworden. Het zuiden van zijn kant, dat voor de zoveelste keer door hongersnood werd getroffen, kwam zelfs niet in aanmerking voor de buitenlandse hulp die toen op gang was gebracht. Er was dus niet veel meer nodig om grote delen van de bevolking tot het uiterste te drijven. Het uiteindelijke resultaat overtrof de grootste vrees: volkenmoord, twee miljoen mensen drie jaar lang weg van huis en in den vreemde, gegijzeld, opgejaagd, uitgehongerd en met de dood bedreigd, het land zelf in puin, woningen verwoest, velden verlaten en verwaarloosd... De huidige toestand sluit daar logisch bij aan: algemeen voedseltekort en hongersnood, bevolking tussen rebellie en repressie, gevangenissen volgepropt met echte en vermeende moordenaars. | |
RacismeZeggen dat er verschillende rassen bestaan is nog geen racisme. De verschillen zijn in bepaalde gevallen zo duidelijk dat ze niet geloochend kunnen worden. Een zwarte is geen blanke. Dat is een objectieve vaststelling, waarvoor niemand ter verantwoording kan worden geroepen, en nog minder gestraft of gedood. Niemand heeft het ras gekozen waartoe hij behoort. Het is de geboorte die dat bepaalt. Respect ongeacht het ras waartoe je behoort, is een fundamenteel mensenrecht. Elk ras bezit eigen waarden en eigenschappen die een reden tot rechtmatige fierheid zijn, zolang die geen misprijzen of discriminatie voor anderen meebrengt. Het wordt racisme, als men zich uit hoofde van zijn toebehoren aan een bepaald ras beter acht, en handelt ten koste van wie er niet toe behoort. Opkomen tegen racisme lijkt per definitie het tegenovergestelde te zijn. Maar, wie misbruiken en wantoestanden van racistische inslag, veroorzaakt door een rivaliserende volksgroep, aanklaagt en bestrijdt, loopt het gevaar in hetzelfde euvel te vallen als zijn tegenstander en zich op zijn beurt aan racisme schuldig te maken. Dan komt het gemakkelijk tot een escalatie, waarbij de extremisten het geleidelijk voor het zeggen krijgen, het ‘eigen recht’ in handen nemen en zo nodig geweld gebruiken. Gematigden wordt de mond gesnoerd, figuurlijk of letterlijk. En dan staat men niet ver meer van april 1994, van een onverbiddelijke kringloop van haat, geweld, weerwraak en dood, die zich generatie op generatie kan voortzetten. | |
[pagina 297]
| |
Een oude kringloop van geweldAls het over Tutsi's en Hutu's gaat, gebruikt iedereen, en op ce eerste plaats de betrokkenen zelf, de term ‘etnie’, die inhoudelijk sterk aanleunt bij het begrip ‘ras’. Meer nog, de fysieke eigenschappen en andere kenmerken die de Tutsi's van de Hutu's etnisch onderscheiden, waren reeds voor de kolonisatie algemeen aanvaard. Dat blijkt al uit het bestaan en gebruik van de woorden Tutsi, Hutu en Twa zelf, uit het culturele erfgoed met de daarbij horende spreekwoorden en volksgezegden, en uit de bloedige geschiedenis van de opeenvolgende koninklijke Tutsi-families. Maar uit die geschiedenis blijkt dat, als het erop aan kwam, het bezit van macht belangrijker was dan etnische solidariteit. De overgang van de ene dynastie naar de andere ging gewoonlijk met de nodige intriges en conflicten gepaard. De etnische tegenstellingen, die in de Rwandese maatschappij met de regelmaat van een klok naar boven komen, lijken diepere, oudere wortels te hebben. Het is juist omdat ze altijd zo gevoelig lagen dat ze bij de minste gelegenheid met succes aangesproken en misbruikt konden worden, om politieke of andere belangen te dienen, zoals dat inderdaad voor, tijdens en na de genocide is gebeurd, en nog gebeurt. Wel was er in tijden van vrede een modus vivendi, een zachtere vorm van discriminatie en onderhorigheid. Afspraken en contracten (zoals de ubuhake, een soort cliëntelisme met vruchtgebruik van vee en tegenprestaties) legden in het belang van elke groep taken en verplichtingen vast en zorgden ervoor dat het leven in onderlinge verstandhouding kon voortgaan. De kolonisator heeft deze situatie niet uitgevonden. Hij heeft er wel handig gebruik van gemaakt om het bestuur onrechtstreeks zelf in handen te houden. Ook de missionarissen hebben met het verschil tussen de etnieën moeten omgaan. Voor hen was het trouwens de normale regel, met bestaande structuren en gewoonten rekening te houden. Het is echter waarschijnlijk dat zij, door hun reactie op bestaande sociale ongelijkheden, waaronder vooral de Hutu-bevolking te lijden had, de tegenstellingen tussen Hutu's en Tutsi's nog hebben verscherpt. Sommigen beweren dat vooral de Vlaamse missionarissen hun eigen ontvoogdingsstrijd op Rwanda hebben geprojecteerd, en daardoor etnische en sociale tegenstellingen hebben gecreëerd die vroeger helemaal niet bestonden. Vooral een bepaalde Franstalige pers lijkt het een aantrekkelijk argument te vinden. Toch kan men met nog meer logica en geloofwaardigheid stellen dat de Vlaamse missionarissen van huis uit gevoeliger waren voor situaties van ongelijkheid die ze in Rwanda aantroffen, en die vroeg of laat moesten verdwijnen. Men vergeet ook dat de Belgische missionarissen van de jaren vijftig, die tot de nieuwe lichting van na de Tweede Wereldoorlog behoor- | |
[pagina 298]
| |
den, niet meer dezelfde waren als hun voorgangers tijdens de Duitse kolonisatie tot 1918 of de eerste periode van de Belgische voogdij. Hoe dan ook, in de traditionele samenleving, behalve in de Hutu-vorstendommen van het noordwesten, stonden Tutsi's aan de top van de sociale piramide. De koninklijke en bevoorrechte kasten vormden echter ook binnen de eigen etnie een kleine minderheid. Een groot deel van de Tutsi-bevolking was even arm en verwaarloosd als de massa van onderhorige Hutu's. Weliswaar werd in de ontvoogdingsstrijd van de Hutu's, eind jaren vijftig, met deze Tutsi's geen rekening gehouden. Zij werden tijdens de opeenvolgende onlusten en zuiveringen tot 1963 (laatste invallen van de zogeheten Inyenzi, kakkerlakken) het slachtoffer van etnisch geweld. Hoezeer ook de ideologen van het RPF thans beweren dat er tussen de Tutsi's en Hutu's geen verschil bestaat en nooit heeft bestaan, zij zijn de eersten om te denken dat het wel zo is en om er ook naar te handelen. Toegegeven, door het ‘samen leven’ op dezelfde heuvels en in eenzelfde maatschappij zijn er in de loop van de jaren tal van gemengde huwelijken geweest en werden in die gevallen de fysieke verschillen tussen de twee etnieën minder groot en zelfs onduidelijk. Maar in de andere gevallen zijn deze verschillen zo sterk gebleven dat ze niet geloochend kunnen worden, zoals bijvoorbeeld bij de meeste RPF-soldaten. | |
Westerse hulpverleningSinds de samenkomst van La Baule in 1990 werd de westerse hulpverlening afhankelijk gemaakt van de democratisering en eerbiediging van de mensenrechten. Volgens de democratische regels bepaalt de numerieke meerderheid de stembusuitslag, waardoor de minderheid wordt uitgesloten van de besluitvorming. Maar daarbij vergeet de meerderheid dikwijls, en niet alleen in Afrika, dat de minderheid eveneens volwaardige burgers zijn, met politieke en andere rechten die geëerbiedigd en beschermd moeten worden. Dit tweede beginsel hoort onafscheidelijk bij het eerste, als een noodzakelijke correctie ervan. Zonder deze twee pijlers loopt de samenleving het risico gedeeltelijk of geheel te ontsporen. En dat gebeurt wel meer, vooral als het om etnisch verankerde meerderheden of minderheden gaat. De meerderheid moet daar voortdurend aan herinnerd worden: door de politieke instellingen, als die tenminste bestaan en functioneren, door de mensenrechtenorganisaties, door de pers, als ze over voldoende vrijheid beschikt, en door de kerkelijke instanties, als ze hun kritische zending indachtig willen blijven. Het lijdt geen twijfel dat zulke tussenkomsten niet zonder gevaar zijn. In Rwanda hebben onder de twee republieken na de onafhankelijk- | |
[pagina 299]
| |
heid een aantal gebeurtenissen in de kaart gespeeld van de Hutumeerderheid. Zo was o.a. het uitmoorden van de Hutu's in Burundi in het jaar 1972 voor Kayibanda een voldoende argument om een aantal etnische zuiveringen in scholen, administratie en leger door te voeren. Van de inval van het RPF op 1 oktober 1990 werd door Habyarimana handig gebruik gemaakt om duizenden mensen op te pakken. Nog een aanleiding was de moord op de Burundese president Ndadaye, eind 1993. Die moord heeft in zekere mate meegespeeld in de escalatie van geweld, die geleid heeft tot de genocide van 1994. Door het machtsmisbruik van de meerderheid wordt de democratische ‘minderheid’ ertoe gedreven buitenparlementaire activiteiten te ontwikkelen, om, zo nodig met geweld, de macht te grijpen én te bewaren. De minderheid kan dat echter niet alleen en op eigen krachten. Zo moest het RPF een beroep doen op de diaspora voor fondsen en mankracht, kon het rekenen op bevriende en gelijkgezinde staatshoofden, zoals Museveni en zelfs Mandela. Van Museveni is alom geweten dat zijn land de hele tijd de thuishaven is geweest van het offensief van het RPF. Dit laatste krijgt ook vandaag nog militaire hulp en training van de Verenigde Staten, die uit strategisch eigenbelang ook hier hun zaken kwamen behartigen. De Tutsi's hebben gedurende de dertig jaar van hun ballingschap geen tijd verloren. Velen kregen een degelijke vorming aan belangrijke universiteiten en militaire academies. Bekwame en dynamische krachten konden belangrijke posten bekleden in grote internationale machtscentra, zoals de Verenigde Naties, en in regeringen van bevriende landen, zoals Uganda en onlangs de Democratische Republiek Congo. De Tutsi's ondernamen een indrukwekkend lobbywerk en wisten al van bij het begin van hun inval op 1 oktober 1990 de meerderheid van de pers voor hun zaak te winnen. Maar toen ze uiteindelijk aan de macht waren, konden ze geen duurzaam democratisch vredesproces op gang brengen: het was een minderheidsbewind, dat uiteraard niet kon steunen op de numerieke meerderheid. Het moest blijkbaar de weg op van Burundi, waar sinds 1962 een Tutsi-minderheid alleen met geweld en repressie aan de macht kon blijven. De minderheid is dus niet altijd het onschuldige slachtoffer noch de meerderheid de sterkste par tij. Wie eenmaal aan de macht komt, meerderheid of minderheid, wil die niet graag afstaan of delen. De ene partij is niet beter dan de andere, wat ze ook beweert. De term ‘minderheid’ betekent echter niet altijd ‘numerieke minderheid’. Je kan er ook de ‘zwakken, de kwetsbaren, de kleinen, de verdrukten’ mee bedoelen. Een groep wordt ‘minderheid’, als ze door de rest van de maatschappij opzij wordt gezet, of zich onrechtvaardig behandeld voelt. En in Rwanda, zoals in alle landen van de Derde Wereld, is dat meestal het gewone volk, Hutu's én Tutsi's samen. Zo kan een bevol- | |
[pagina 300]
| |
kingsmeerderheid ‘minderheid’ zijn, en bovendien ook nog tot de twee et[...]ieën behoren. Ondanks de eis van de Internationale Gemeenschap die de ontwikkelingshulp afhankelijk maakte van de democratisering en de eerbiediging van de mensenrechten, ging het in Rwanda in de jaren negentig grondig fout, zowel wat de democratisering als wat de mensenrechten betreft. Toch werd de hulp juist toen meer dan verdubbeld, wat ernstige vragen doet rijzen. De Internationale Gemeenschap liet zich misbruiken, en mag daarom medeverantwoordelijk worden geacht voor de escalatie van het geweld, zoniet voor de genocideGa naar eindnoot7. | |
VN-VredesmachtOok de vredesmacht van de Verenigde Naties (VN) draagt een zware verantwoordelijkheid voor de genocide. Het optreden van de blauwhelmen is een roemloze aftocht geworden. De verblindende mediashow van de Amerikaanse troepen in Mogadishu, die binnen de kortste keren uiteenspatte als een doorprikte ballon, hing nog fris in het geheugen. Dat de vredesmissie ook in Rwanda op haar beurt een fiasco werd, was er voor de VN te veel aan. De onbegrijpelijke afwijzing door het hoofdkwartier in New York van de alarmerende oproepen uit Kigali, de fatale aarzelingen en besluiteloosheid van het legercommando ter plaatse, de onbedwingbare hysterie onder de Rwandese soldaten in het kamp van Kigali, die de Belgische blauwhelmen verantwoordelijk achtten voor de dood van de president, en de dubbelzinnige houding van hun officieren (vooral kolonel Bagosora) tegenover de VN-militairen werden de tien Belgische blauwhelmen fataal. Hun dood deed ook voor de families en de Belgische publieke opinie de maat overlopen. Het resultaat was de overijlde en eenzijdige terugtrekking van de Belgische eenheden, en daarna van de hele VN-vredesmacht, op 250 manschappen na. De Rwanda-commissie bevestigde, wat algemeen al werd aangenomen, dat de 2500 blauwhelmen, samen met de 1500 Belgische, Franse en Italiaanse para's die hun landgenoten uit de hel kwamen redden, op dat moment de slachtpartijen hadden kunnen stoppenGa naar eindnoot8. Dat gebeurde echter niet. De bevolking werd aan haar lot overgelaten, en een menigte van honderdduizenden aan de genocide overgeleverd. Zeker is dat de vredesmacht geen hulp heeft verleend aan mensen in levensgevaar. Door een aaneenschakeling van tekorten en gebreken in de VN-organisatie zelf, werd het een gemiste kans. Het ontbrak de VN-vredesmacht aan coördinatie, eensgezindheid in de beslissingen, en vooral aan een degelijk mandaat. Om de operatie op een efficiënte wijze te leiden, was er te weinig geld, omdat de leden er niet voldoende financiële inspanningen voor over hadden. Dat geldt met | |
[pagina 301]
| |
name voor België, dat door de publieke opinie onder druk werd gezet. Het was een soort psychologische ontwapening, die ook op het terrein haar impact niet heeft gemist. VN-operaties mochten zeker geen doden meer kosten. Somalië was meer dan genoeg geweestGa naar eindnoot9. En tenslotte was Rwanda Koeweit niet, en zwarten zijn geen blanken. | |
De Rwandese KerkDe Kerk in Rwanda ligt nog steeds zwaar onder vuurGa naar eindnoot10. Zij wordt ervan beschuldigd dat zij in gebreke is gebleven, dat zij heeft gezwegen, dat zij de etniciteit in de hand heeft gewerkt, dat zij zich met de politieke machthebbers heeft gecompromitteerd en dat zij zelfs schuldig zou zijn aan de genocide. Die schuld werd nog eens duidelijk beklemtoond in een reportage die op 2 november jl. in het programma ‘Lichtpunt’ van de Vrijzinnige Omroep op tv2 werd uitgezonden. Tijdens mijn laatste verblijf in Rwanda kreeg ik te doen met een RPF-soldaat die toevallig langskwam en mij verbood een grafmonument van de genocide te filmen, terwijl de prefect van Butare het filmen had toegestaan. Van die soldaat kreeg ik te horen: ‘The priests are very bad...’. Er valt op de Kerk inderdaad heel wat aan te merken. Dé Kerk bestaat immers ook uit mensen die in de fout kunnen gaan en die zich schuldig maken. Maar buitenstaanders en tegenstanders moeten beseffen dat er ook in de Kerk verantwoordelijken en gewone gelovigen zijn (om de traditionele termen te gebruiken), die dat weten en inzien. Meer nog, velen van hen lijden eronder en klagen het aan, ook in Rwanda. Daarvan getuigen, naast tal van individuele gevallen, de twee kerkelijke tijdschriften Dialogue en Kinyamateka. Dialogue heeft altijd een beroep gedaan op een brede waaier van Rwandese intellectuelen, kerkmensen, politici, enz., die uiteenlopende visies konden uitdrukken. Geen enkel actueel onderwerp was taboe, ook niet tijdens de escalatie die de genocide voorafging. De voorwaarde was eerbied voor de journalistieke deontologie en voor de anderen. Voor al wie Rwanda van nabij wil volgen, is dit tijdschrift onmisbare lectuur. Kinyamateka verschijnt om de veertien dagen, in het Kinyarwanda. Het staat dus dichter bìj de bevolking. Dit blad heeft een kritische en moedige rol gespeeld. Twee van de hoofdredacteurs kwamen vlug in ernstige moeilijkheden. De eerste, abbé Sylvio Sindambiwe, werd door de kerkelijke overheid ontslagen en, na een aantal mislukte aanslagen, op 7 november 1989 door een vrachtwagen verpletterd. De tweede, abbé André Sibomana, werd door de overheidsinstanties voor het gerecht gedaagd, nadat in het tijdschrift ophefmakende onthullingen waren verschenen over machtsmisbruik, corruptie en struisvogelpolitiek met betrekking tot de hongersnood in het zuiden van Rwanda. | |
[pagina 302]
| |
Abbé Sibomana wist zich echter op schitterende wijze te verdedigen, terwijl een grote menigte, buiten het gerechtsgebouw, in de volkswijk Nyamirambo, de zaak op de voet volgde. Hij werd samen met zijn collega's journalisten op 26 september 1990 vrijgesproken. Maar ook hij was voor, tijdens en na de genocide het doelwit van talrijke aanslagen, van de kant van zowel Hutu- als Tutsi-extremisten. Kinyamateka werd in de gaten gehouden, niet alleen omdat het allerlei wantoestanden aanklaagde, maar ook al om zijn opvoedkundige en bewustmakende rol bij de gewone bevolking. Want tot op de verste heuvels van het binnenland zat men erop te wachten. 's Avonds werd het door jong en oud luidop voorgelezen. Dankzij Kinyamateka hebben velen zelfs leren lezenGa naar eindnoot11. Het doet denken aan de rol die Bon Nouvel in Haiti heeft gespeeld. Hoeveel mensen zich tijdens de fatale gebeurtenissen door het tijdschrift hebben laten leiden, zal men wel nooit helemaal kunnen achterhalen. De tijd dat de Kerk kon worden beschouwd als een monolithisch blok van volgzame gelovigen, behoort op vele plaatsen in de wereld tot het verleden. De Rwandese Kerk is zeker geen voorbeeld van progressiviteit, en het is waar dat vooral de kerkelijke hiërarchie in gebreke is gebleven. Zo valt het te betreuren dat Vincent Nsengiyumva, aartsbisschop van Kigali, zichzelf én de Kerk heeft gecompromitteerd door zijn nauwe banden met het toenmalige regime, en dat hij zelfs door Rome tot de orde geroepen moest worden. Hij werd door RPF-soldaten in Kabgayi vermoord. Phocas Nikwigize, bisschop van Ruhengeri, heeft niet meer geluk gehad. Toen hij eind 1996 met de vluchtelingen uit de streek van Goma terugkwam, werd hij aan de grens opgepakt. Sindsdien is hij spoorloos. Enkele maanden tevoren had hij zich inderdaad in compromitterende bewoordingen uitgelaten, en men wist dat hij het RPF niet genegen was. Maar de bisschoppen hebben niet altijd gezwegen, ook Vincent Nsengiyumva nietGa naar eindnoot12. Vooral in de crisisperioden van 1959-63 en 1990-94 hebben zij tegen racisme en geweld gewaarschuwd. Er zijn opvallende en moedige voorbeelden, zoals Thaddée Nsengiyumva, bisschop van Kabgayi, een Hutu, die eveneens door de soldaten van het RPF werd vermoord. Hij was de bezieler van de oecumenische commissie die niet ophield de betrokken autoriteiten te interpellerenGa naar eindnoot13. Jammer genoeg waren de kerkelijke verantwoordelijken niet altijd waakzaam genoeg. Zij hadden niet altijd de moed om grove wantoestanden en misbruiken van etnische, politieke, economische en sociale aard aan te klagen. Het traditionele, triomfalistische kerkmodel dat zij bleven aanhangen, belette hen een confrontatie met de politieke macht aan te gaan. Hun streven was meer gericht op ‘bekering’ en formele godsdienstige praktijken (gebed, devotie, sacramenten, die vooral de volksmens aanspreken) dan op echte verantwoording en verdieping | |
[pagina 303]
| |
van de geloofsbeleving. Zoals elders in Afrika zocht de missiekerk ook hier meer kwantiteit dan kwaliteit. Er was echter nog een andere, niet minder belangrijke factor: ook de christelijke gemeenschappen waren samengesteld uit Rwandezen, van beide etnieën. Zij waren en blijven ook zelf een deel van het probleem. Allen hebben de tragedie meegemaakt en ondergaan. Wie het overleefd heeft, zit met zijn eigen verhaal, en heeft er wellicht de grootste moeite mee. De verantwoordelijken werden gedecimeerd. Ook gewone christenen kwamen ontredderd, verlamd en verdeeld uit de genocide. Zij hebben tijd nodig om te herstellen. Het komt er nu op aan de fouten van het verleden niet meer te herhalen. De jongste verklaring van de bisschoppen, waar ik al naar verwezen heb, was geen slecht begin. Ze zal ook niet door iedereen in dank worden afgenomen. De kerken, nog niet zolang geleden het toneel van slachtpartijen, zitten opnieuw afgeladen vol. Volgens sommigen een bewijs dat de mensen niets hebben bijgeleerd: ze willen erbij zijn en met anderen meedoen, om zich veilig te voelen. Maar anderen zien in die volle kerken het bewijs dat de beschuldigingen tegen de Kerk niet helemaal kloppen. Het vertrouwen van de gelovigen is blijkbaar niet geschokt. En zij waren toch rechtstreeks betrokken bij de tragedie, zij waren de protagonisten, en hebben nu het recht om zelf te oordelen en te beslissen. Als zij hun angsten en argwaan kunnen overwinnen, samen komen en elkaar stilaan opnieuw tekenen geven van tegemoetkoming en verzoening, dan mag de Kerk zich daaraan niet onttrekken. Meer dan in gelijk welk ander land is er in Rwanda sprake van een collectief traumatisme. Het samenzijn in de kerkgemeenschap is daartegen de beste collectieve therapieGa naar eindnoot14. | |
Verwijten aan de KerkBeschuldigingen berusten wel eens op gedeeltelijk verkeerde en eenzijdige opvattingen over dé Kerk en over sommige aspecten van de missionering. Conclusies gaan dikwijls verder dan de premissen, en worden door de feiten tegengesproken. Zo heeft men het gewoonlijk over dé Kerk in het algemeen, terwijl het al tijd om concrete mensen gaat. Vergissingen en wangedrag van individuele gelovigen mogen niet veralgemeend worden, tenzij zou blijken dat de priesters en religieuzen massaal aan de genocide zouden hebben deelgenomen. Dat was zeker niet het geval. Er is geen voorbeeld bekend van een priester of religieus die rechtstreeks aan de moorden zou hebben deelgenomen, laat staan zelf zou hebben gedood. Er werden integendeel tientallen priesters en religieuzen vermoord. Het heeft dus geen zin om veralgemenend over dé Kerk te spreken, en alles en iedereen | |
[pagina 304]
| |
over dezelfde kam te scheren. Twee zusters Benedictinessen van Sovu (bij Butare) zouden hulp hebben geweigerd aan mensen in levensgevaar. Maar hun schuld is nog niet uitgemaakt. Het gerechtelijk dossier van een van de twee is afgesloten, wat betekent dat er geen redenen tot aanklacht waren. Het dossier van de andere, Gertrude Mukangango, werd nog niet grondig onderzocht, zodat de zaak hangende blijft. Gedragingen en reacties in momenten van angst en paniek, zoals tijdens een genocide, zijn uiteraard vatbaar voor interpretatie. De ene versie van de feiten komt dan tegenover de andere te staan, en dat is hier blijkbaar het geval. Dat beide zusters uit Rwanda werden teruggeroepen, was een voorzorgsmaatregel, die iedereen wel zou nemen in een land waarin tot op heden een juridische chaos heerst en mensen op de minste verdachtmaking worden gearresteerd, om vervolgens in gevangenissen te creperen of te verdwijnen zonder vorm van proces. De zusters werden niet aan de rechtspraak onttrokken, ze werden immers ter beschikking gesteld van het gerecht, dat normaal zijn werk moet kunnen doen. Maar dat is in Rwanda nog niet mogelijk. Zo zijn er op dit ogenblik in België 27 dossiers geopend tegen Rwandezen, uiteraard niet alleen kerkmensen, die bij de genocide betrokken waren. Dat religieuzen tegen de pers worden beschermd, is evenmin verdacht. Het is niet de eerste keer dat de journalistieke deontologie door een schandaal- en partizanenpers met de voeten wordt getreden. Een voorbeeld daarvan met betrekking tot Rwanda is het Franse tijdschrift Golias, dat op 24 april 1997 door de correctionele rechtbank van Lyon werd veroordeeld wegens eerroof en laster tegen abbé Wenceslas Munieshyaka, pastoor van Sainte-Famille. Er wordt ook wel eens beweerd dat de missionarissen bij hun aankomst in Rwanda een eeuw geleden ‘niet in staat waren hun etnische opvattingen te overstijgen’. Het optreden van de missionarissen moet echter in historisch perspectief worden gezien, d.w.z. zoals het toen werd begrepen, en niet zoals wij het nu zien, een eeuw later. De missionering ging inderdaad gepaard met de kolonisatie. Deze was één grote beweging van globalisering: een economische, politieke, culturele en dus ook religieuze globalisering op zijn westers, die geen begrip opbracht voor, en dus ook geen rekening hield met de eigen waarden, toestanden, structuren, gewoonten en cultuur van het volk dat werd ‘gekoloniseerd’. Alles en iedereen moest zich laten inpassen in het strakke keurslijf van een koloniaal model, een ‘natiestaat’, waarvan zelfs de grenzen geen rekening hielden met de traditionele woongebieden (Congres van Berlijn, 1885). Dat heeft men zelfs hier pas kort geleden ingezien. Verleden eeuw dacht geen enkel koloniaal daarover na. Alleen de ‘onderworpenen’ voelden het des te scherper aanGa naar eindnoot15. Het lijkt mij echter al te gemakkelijk wegens dat verleden de missionaris- | |
[pagina 305]
| |
sen verantwoordelijk te stellen voor al het onheil dat Rwanda in de jongste decennia getroffen heeft, laat staan voor de genocide. Velen vergeten dat de missionarissen en de kerkelijke verantwoordelijken, in tegenstelling tot de regeringen van Kayibanda en Habyarimana, het quotasysteem niet hebben toegepast, en geen onderscheid maakten bij het toelaten van leerlingen en kandidaten op hun scholen en seminaries. Mede om die reden werd hun verweten dat ze een Tutsi-kerk waren. Maar de kerk was bekommerd om ‘mensen’, en niet om Hutu's of Tutsi's, zoals de eindconclusie van boven genoemde reportage ten onrechte liet uitschijnen. Een van de Tutsi jongeren die zijn opleiding aan de Kerk te danken heeft, is Privat Rutazibwa, die in die reportage uitvoerig aan het woord komt. Hij werd een maand voor de inval van het RPF (1 oktober 1990) door de paus in Rwanda tot priester gewijd. Bij de eerste gelegenheid liet hij als jonge priester de hem toevertrouwde taak staan, om zich bij het RPF in Uganda aan te sluiten. Hij werd geïncardineerd in Goma, het bisdom van Mgr. Ngabu, en kwam na de genocide in 1994 met het RPF naar Kigali terug. Hij is intussen een van de ideologen van het RPF geworden en houdt zich o.a. bezig met de ‘heropvoeding’ van de onlangs teruggekeerde Hutu-vluchtelingen. Ook wordt vergeten dat de hogere oversten geregeld samenkomen om de etnische problemen in een open gesprek te behandelen. Er wordt evenmin aandacht geschonken aan een aantal initiatieven, hoe moeilijk en schuchter ook, die door Rwandese christenen in de nieuwe situatie worden genomen om de toenadering tussen de mensen mogelijk te maken en te bevorderen. Dat er positieve en hoopvolle voorbeelden voorhanden zijn, heb ik getoond in een videoreportage, die door KTRO op 26 oktober jl. werd uitgezondenGa naar eindnoot16. | |
Gedeelde verantwoordelijkheidWie naar schuldigen en verantwoordelijken zoekt, moet weten dat hij in deze moeilijke materie telkens gevaar loopt simplistisch en eenzijdig uit te halen. Er zijn gevallen waar geen twijfel mogelijk is, maar gewoonlijk is het veel ingewikkelder en moet van gedeelde verantwoordelijkheid gesproken worden. Elke betrokken par tij die op eender welke wijze met Rwanda te maken heeft gehad - Hutu of Tutsi, collectief of individueel, Rwandees of vreemdeling, geëngageerde of gewone toeschouwer, veraf of van dichtbij, voor lange of korte duur - zou zich voor deze gewetensvraag geplaatst moeten weten. Het gebeurt dat wie het hardst van leer trekt en alle gelijk naar zich toehaalt, zich schuldig maakt aan partijdigheid, eenzijdigheid, wraaklust of onverzoenlijkheid. Noch de betrokken etnieën, noch de politieke partijen, noch de kerkelijke instanties, noch de parasieten die van de | |
[pagina 306]
| |
situatie hebben geprofiteerd, noch zij die de genocide hebben meegemaakt, gaan volledig vrijuit. De hele bevolking moet dat leren inzien en aanvaarden, als een onontbeerlijke voorwaarde om het resistente virus van het telkens terugkerende etnische geweld, dat de Rwandese samenleving sinds lang is binnengedrongen, zoniet uit te roeien, dan tenminste in te dijken en onschadelijk te maken. |
|