Streven. Jaargang 65
(1998)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
ForumDe memoires van Lea Rabin
| |
[pagina 165]
| |
helemaal neutrale taalgebruik. | |
Een leven voor IsraëlLea Schlossberg werd in 1928 geboren in Koningsberg in een welstellend Duits-joods gezin. Haar ouders waren typische Duitse ‘Bildungsbürger’, die hun dochter de best mogelijke opvoeding wilden bezorgen, met Kinderfraulein en alles, maar de datum voor een dergelijk project was slecht gekozen. Vader Schlossberg vertrok al de dag na Hitlers verkiezingsoverwinning in 1933 naar Palestina, waar hij als hoteleigenaar in Tel-Aviv een nieuw bestaan opbouwde, zonder ooit het respect voor de humanistische Duitse ‘Hochkultur’ te verliezen. Op school wordt Lea lid van de socialistische (en seculiere) zionistische jeugdbeweging en, onder meer door de dood van haar grootvader in Auschwitz, steeds meer betrokken bij de zionistische politiek. Toen Yitzhak Rabin in 1922 in het mandaatgebied Palestina geboren werd, was zijn moeder Rosa al een jaar lang commandante van de Hagana van Haifa, waarmee ze instond voor de bescherming van de pioniers tegen Arabische aanvallen. Ook zijn vader Nehemia was een geëngageerd zionistisch politicus. Als briljant student sloot Yitzhak aan bij de Palmach, de kern van het latere Israëlische leger. In 1946 werd hij als lid van de toen verboden Palmach een half jaar door de Engelsen geïnterneerd, maar in 1948 speelde hij reeds een belangrijke rol in de Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog. Hoewel hij jarenlang geen lidkaart wou nemen van de heersende Arbeiderspartij (Mapai), maakte hij heel snel een indrukwekkende militaire carrière, die dan later, zoals vaak in Israël, tot topfuncties in de politiek zou leiden. Zo was hij samen met Moshe Dayan een van de succesrijke militaire leiders van de Zesdaagse Oorlog, en meteen een oorlogsheld voor het leven. Door zijn opleiding aan een Britse militaire school en zijn rijke ervaring uit de praktijk werd hij een van de belangrijkste strategen van Israël. Hij was een fervent voorstander van de vitale samenwerking met de Verenigde Staten, waar hij als ambassadeur blijvende contacten legde met zowat alle presidenten, militaire leiders en adviseurs buitenlandse zaken sinds Richard Nixon. In het boek worden vooral de sociale banden met al deze leidende families in de verf gezet. Ook Lea, die zijn engagement volledig deelde, was zich heel de tijd bewust van het enorme militaire, politieke en economische belang van die bondgenootschappen. Terwijl de Amerikanen deze intelligente militair in volle vertrouwen als ‘our man in Jerusalem’ beschouwden, bekeek Rabin zijn Amerikaanse relaties even correct als ‘our men in Washington’. Na de bijna fataal afgelopen Jom Kippoer-oorlog van 1973 en de overwinning van Likoed (Begin) in 1977 verdween hij voor een tijd van het toneel. Zijn carrière werd verder bedreigd door een financieel schandaal, terwijl hij zich ergerde aan de onverstandige, ideologisch gemotiveerde nederzettingenpolitiek en het riskante Libanese avontuur van zijn politieke tegenstanders, die op een confrontatie met Syrië en de Sovjet-Unie had kunnen uitlopen. Wanneer ook de conservatieve Likoedpartij in 1984, na de pijnlijke mislukking in Libanon, gedwongen wordt tot een herziening van haar strategie, wordt Yitzhak Rabin als lid van de Arbeiderspartij minister van Defensie in een coalitieregering van nationale eenheid. Bij het | |
[pagina 166]
| |
uitbreken van de Intifada, de Palestijnse volksopstand tegen de bezetting, in december 1987, staat Rabin achter het advies van Henry Kissinger: ‘hard toeslaan, en de media erbuiten houden’. Hij wil echter geen doden, omdat hij tijdens zijn verblijf in de VS door de Vietnamcontroverse ontdekt had hoe gevaarlijk een slechte pers voor een regering kan zijn. Vandaar zijn berucht geworden uitspraak, dat de Israëlische soldaten dan maar ‘de botten moeten breken’ van de met stenen gooiende Palestijnse kinderen. Die woorden, gekoppeld aan de gruwelijke beelden die we nooit meer zullen (of mogen) vergeten, hadden zo ongeveer het omgekeerde media-effect, en dwongen Rabin en andere Israëlische politici hun Palestinapolitiek opnieuw te bekijken. Was Rabin, de oorlogsheld en strateeg, dan in 1988 een monster geworden? Een monster dat zich even later, in 1992 en daarna, tot een vredesengel ontpopte? Ik geloof het niet: telkens werd zijn houding bepaald door wat hij op een gegeven ogenblik als de meest efficiënte strategie in het belang van Israël beschouwde, een vorm van Realpolitik die men makkelijker kan begrijpen door de lectuur van Macchiavelli dan van bijvoorbeeld Mozes of Maimonides. | |
BondgenootschappenIn dit boek dat, begrijpelijk en terecht, de nadruk legt op de rol van Rabin in het vredesproces - een rol waardoor hij tot een vader- en vredessymbool is geworden voor een groot deel van de Israëlische jeugd - worden een aantal minder positieve aspecten ofwel verzwegen of slechts indirect benaderd. Tenslotte gaat het erom, de nagedachtenis van Yitzhak Rabin te eren en zijn testament uit te voeren. Maar als kritische lezer moet ik wel vaststellen dat dit vredestestament niet zo vanzelfsprekend eenvoudig is als het wordt voorgesteld: de vrede die Rabin en Peres voorstonden en die nu nog steeds door de Arbeiderspartij gesteund wordt, is er een van de grootste resultaten voor de minste toegevingen, zodat je, van Palestijnse kant, nauwelijks van vrede kan spreken. Ook onder Rabin ging de uitbreiding van de nederzettingen en militaire snelwegen rustig verder. Ook toen werden Palestijnse gronden en boomgaarden om veiligheidsredenen onteigend en vernietigd, terwijl het slechts om de veiligheid ging van de bezetters. Ook onder Rabin was er geen sprake van nationale Palestijnse autonomie, met bijvoorbeeld het recht op de controle van eigen grenzen en veiligheid. Ook onder Rabin werd Jeruzalem voortdurend ‘de ene en enige, eeuwige en ondeelbare hoofdstad van Israël’ genoemd, zodat men zich kon afvragen hoeveel ruimte de zogenaamd definitieve onderhandelingen over deze stad dan nog wel zouden hebben. En ik kan zo doorgaan. Daarover staat uiteraard niets in dit boek. Wat er wel in staat, klopt met het etnocentrisch beeld van hierboven. De Amerikaanse presidenten en staatslieden worden uitsluitend beoordeeld op hun belang voor en hun houding tegenover Israël. Zo blijven de Rabins Richard Nixon steunen in zijn Vietnamstrategie (waarbij ze hun minachting voor de vredesbeweging niet diplomatiek verbergen) en in de periode van het Watergateschandaal. Over Carter wordt integendeel veel minder positief gesproken: ‘Voordat we uit Washington vertrokken, kwam president Carter met een openlijke verklaring over het recht | |
[pagina 167]
| |
van de Palestijnen op hun moederland. Yitzhak had het dus om verscheidene redenen moeilijk met de Amerikaanse president en zijn kabinet’ (blz. 174). Hetzelfde geldt trouwens voor alle andere Amerikaanse presidenten en politici, met wie Rabin in contact zal komen. Daaraan beantwoordt ook het woordgebruik in deze biografie: veroverde Palestijnse steden en dorpen werden ‘bevrijd’, de uitdrijving van honderdduizenden Palestijnse inwoners in 1948 heet bijna neutraal ‘een uitzetting’, en wanneer Lea Rabin de weduwe van de vermoorde president Sadat bezoekt en van haar verneemt hoe neerslachtig haar echtgenoot na de Zesdaagse Oorlog geweest is, noteert Lea Rabin tussen haakjes: ‘Op dat moment kon ik een glimlach nauwelijks onderdrukken’ (blz. 192). Deze weinig diplomatieke, maar eerlijke uitspraak bevestigt de indruk die van dit boek uitgaat: ook in het officiële Israëlische vredeskamp - en ik heb het hier niet over de kleine Meretzpartij of het radicale Vredesblok, Goesj Sjalom - is men nog niet echt aan erkenning van het Palestijnse recht op een onafhankelijke en gelijkwaardige status toe, en blijft het wantrouwen tegenover de ‘ware bedoelingen van de Arabieren’ bestaan. Het is daarom pas wanneer de objectieve belangen van Israël echt zullen samenvallen met de legitieme eisen van de Palestijnen, en de verantwoordelijke politici dat ook inzien en aan hun achterban in Tel-Aviv en New York kunnen verkopen, dat retoriek en intenties elkaar zullen overlappen en er van een doorbraak in het Midden-Oosten zal kunnen worden gesproken. Rabin stond aan het prille begin van een dergelijke ommekeer en had de moed om dit inzicht in daden om te zetten, zoals op het moment waarop hij met dichtgeknepen neus de hand drukte van Yasser Arafat. We weten niet of hij ook tot de volgende stappen bereid zou zijn geweest. We weten wél dat het uitblijven van vooruitgang hier hetzelfde betekent als het wegzinken in een gezamenlijke catastrofe, die ook de gematigde zionistische droom van Yitzhak en Lea Rabin in een horrorfilm zou kunnen veranderen. En je moet heus geen profeet of Noam Chomsky zijn om een dergelijke afgang te voorspellen. □ Ludo Abicht Lea Rabin, Rabin. Ons leven, De Kern, Baarn, 1997, 316 blz., ISBN 90-325-0547-5. | |
[pagina 168]
| |
Het einde van Sherlock HolmesIs 1998 goed begonnen? Drie gebeurtenissen, op de valreep van het oude jaar, stemmen tot nadenken en nopen tot waakzaamheid.
30 december 1997. De commissie voor het bank- en financiewezen (CBF) verstuurt een circulaire waarin het de banken verbiedt ‘rechtstreeks of onrechtstreeks samen te werken met cliënten die zich tot hen wenden om zich te onttrekken aan hun fiscale verplichtingen’. Een hoogst opmerkelijk schrijven, waarover in financiële kringen nogal opgewonden wordt gedaan. Mochten de banken in het verleden dan wel samenwerken met fraudeurs en witteboordencriminelen? Volgens de Financieel Economische TijdGa naar eindnoot1 kwam het CBF-initiatief er pas na zware politieke druk. De gerechtelijke dossiers tegen de KB Lux, Jan De Clerck en het Gemeentekrediet hebben blijkbaar de ogen van een aantal politici geopend. Maar op de hoofdzetels van onze banken is men minder gelukkig met deze evolutie. De bankiers vrezen dat de vertrouwensband met hun klanten wordt aangetast, en proberen de circulaire te minimaliseren. ‘Wij liggen hier niet van wakker. Het is niet de bedoeling dat wij de fiscale gendarmes van onze klanten worden’, zegt voorzitter Willy Breesch van de Belgische Vereniging van Banken. Het is een publiek geheim dat zowat alle banken hun vermogende klanten, al dan niet via buitenlandse circuits, actief helpen bij het omzeilen en ontduiken van de Belgische fiscusGa naar eindnoot2. En dat willen zij in de toekomst blijven doen. Die ‘service’ verbieden of onmogelijk maken zou een onaanvaardbaar concurrentienadeel betekenen, beweert men in bankkringen. De bankwereld krijgt steun uit onverwachte hoek. Zowel voor minister van Justitie De Clerck als voor substituut Godbille, de Brusselse parketmagistraat die belast is met de coordinatie van de financiële misdrijven, is fiscale fraude geen topprioriteit. In een vrije tribune in Le Soir pleit Godbille zelfs voor fiscale amnestieGa naar eindnoot3. Hij wil frauderende burgers de kans geven hun fondsen te repatriëren zonder dat ze fiscaal of penaal worden vervolgd. De substituut, die het Le Soir-artikel ondertekende als professor van de fiscale hogeschool Ichec, stelt alleen een kleine boete voor: de sjoemelaar moet tien procent van het witgewassen bedrag afstaan aan een goed doel. De fraudeur wordt op die manier een held, een weldoener die zich inzet voor de mensheid. En welke bank heeft niet graag weldoeners in zijn klantenbestand, hier én in Luxemburg? | |
Chef van de kuisploeg31 december 1997. Het Hoog Comité van Toezicht (HCT), de dienst die moet waken over het correct functioneren van de overheid, wordt formeel opgeheven. Dit was voor minister van Justitie Stefaan De Clerck (CVP) wél een topprioriteit: hij wilde niet wachten op de parlementaire goedkeuring van zijn wetsontwerp ter overheveling van het HCT naar de gerechtelijke politie (GP), en regelde de transfer alvast bij eenvoudig ministerieel besluit. Het nieuwe korps krijgt een vierkoppige leiding, en wanneer de hoofdcommissarissen | |
[pagina 169]
| |
Vandeneede (CVP), Thibaut (PS), Hendrickx (SP) en Lequesne (PSC) het onderling niet eens raken, moet GP-baas Christiaan De Vroom de knoop doorhakken. Pittig detail: de gerechtelijke politie en Christiaan De Vroom, die in het rapport over de zaak-Dutroux zwaar op de korrel werden genomen, staan zelf op het punt van het toneel te verdwijnen. Maar de veelbesproken politiehervorming zal nog wel heel wat voeten in de aarde hebben, en de regering heeft geen geduld: het HCT - ‘die zelfbenoemde Sherlock Holmes’, aldus Louis TobbackGa naar eindnoot4, moet en zal zo snel mogelijk monddood en vleugellam gemaakt worden. Of zou het toeval zijn dat de nieuwe chefs netjes uit de vier regeringspartijen gerecruteerd werden? Amper anderhalf jaar na de Witte Mars zijn Stefaan De Clerck en zijn collega's de beloften over depolitisering en nieuwe politieke cultuur alweer vergeten. Als het er écht op aankomt, toont het establishment zijn ware gelaat. Diezelfde éénendertigste december 1997 ontving topspeurder Willy Vermeulen, de reeds op non-actief geplaatste adjunct-administrateur van het HCT, een aangetekende brief van de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie, waarin hem werd meegedeeld dat hij niet mee naar de GP verhuist, maar ingedeeld wordt bij de Administratieve Cel ter ondersteuning van de toekomstige Centrale Brigade voor de Bestrijding van de Corruptie. De gedegradeerde Vermeulen kan er niet mee lachen. ‘Ik dacht eerst dat men speciaal voor mij een nieuwe administratie had opgericht, tot ik vernam dat ook de dactylo's, de klerk-typisten, de conciërges en de schoonmaakploeg van het voormalige Hoog Comité bij die dienst zijn ondergebracht. Ik ben nu blijkbaar alleen nog de chef van de kuisploeg’, jammert hij in interviewsGa naar eindnoot5. Tja, zo vergaat het speurders die atoma-schriftjes van machtige partijbonzen in beslag nemen en zich vragen durven stellen over de btw-aangifte van populaire ministers. Men heeft het Hoog Comité om zeep geholpen omdat het in een aantal gevoelige politiek-financiële onderzoeken té doortastend is opgetreden, zei hoofdcommissaris Chenot (PSC) onomwonden in het tv-journaal. Alles wijst erop dat Chenot gelijk heeft. | |
Bourlet en Leekens30 december 1997. Premier Dehaene bekritiseert de parlementaire onderzoekscommissies die, volgens hem, tot een tribunaal zijn uitgegroeid (‘Al wie er komt getuigen is in de ogen van de publieke opinie meteen een beklaagde. Dat kan natuurlijk niet; zoiets is gevaarlijk’), vergelijkt procureur Bourlet met voetbaltrainer George Leekens (‘Het grote verschil tussen Leekens en Bourlet is dat de ene al concrete resultaten heeft behaald’), en haalt uit naar voorzitter Marc Verwilghen van de commissie-Dutroux (‘Door het ontslag van Wathelet te vragen handelde Verwilghen als lid van de oppositie, niet als commissievoorzitter; zijn rapport rept met geen woord over dat ontslag. Die dubbelzinnigheid is storend’)Ga naar eindnoot6. Na de genadeloze eindrapporten van de commissie-Dutroux, de ABOS- en de Rwanda-commissies, is het enthousiasme van de regering voor parlementaire onderzoekscommissies danig bekoeld. Vooral de werkzaamheden van Verwilghen en Co. zijn een doorn in het oog van de meerderheidspartijen. In het rapport-Dutroux werden de verantwoordelijkheden voor de fouten in het onderzoek | |
[pagina 170]
| |
naar de verdwijningen van Julie, Melissa, An, Eefje en Loubna haarscherp vastgelegd. Een tiental magistraten, onder wie drie procureurs-generaal, werden met de vinger gewezen, en de tuchtrechtelijke overheden werd gevraagd passende sancties te nemen. Het rapport-Dutroux, dat zowel in de commissie als in het parlement unaniem werd goedgekeurd en enorme mediabelangstelling kreeg, groeide uit tot een bijbel waartegen niet mag worden gezondigd. Maar minister van Justitie Stefaan De Clerck loopt voortdurend vast in het maquis van ambtelijke regels en reglementen, en is er nog niet in geslaagd ook maar één magistraat te bestraffen. Bij Jean-Luc Dehaene en Louis Tobback neemt de zenuwachtigheid toe. Door Marc Verwilghen en zijn rapport steeds nadrukkelijker onder vuur te nemen, zijn zij een riskant tegenoffensief begonnen. Nu duidelijk is dat de commissie-Dutroux het vertrouwen van de bevolking in de instellingen niet heeft hersteld, en voorzitter Verwilghen zelfs is uitgegroeid tot het boegbeeld van de oppositie, willen Dehaene en Tobback het vertrouwen in de commissie koste wat het kost fnuiken. En zo zijn we weer volop bij de aloude partijpolitieke berekeningen en tactische spelletjes beland. | |
De vermoeide burgerAls 1996 het jaar van de hoop was, dan is 1997 het jaar van de restauratie geworden. De publieke opinie voelt dit feilloos aan en reageert moedeloos en ontgoocheld. Een opinieonderzoek dat Dimarso in opdracht van de Financieel Economische Tijd uitvoerde, leert dat meer dan drie op vier Vlamingen in 1998 nog meer schandalen verwachtGa naar eindnoot7. Tegelijk daalt het aantal Vlamingen dat nog in een grondige reorganisatie van het gerecht (65 procent in 1996 tegen 47 procent in 1997) en in een volledige opheldering van de zaak-Dutroux (37 procent in 1996 tegen 28 procent in 1997) gelooft. Nee dus, het nieuwe jaar is niet echt schitterend begonnen. □ Jörgen Oosterwaal |
|