| |
| |
| |
Forum
Islam in meervoud
Volgens de traditionele opvattingen van de islam wordt de wereld ingedeeld in twee gebieden: dar al-islam (het gebied waar de umma, de islamitische gemeenschap, onbeperkt heerst en dat met behulp van de heilige oorlog de hele wereld moet gaan omvatten) en dar al-kufr (het gebied van het ongeloof). Het islamitisch monotheïsme gaat uit van de almacht van Allah. De leiding van de umma kan daarom alleen maar afgeleide macht behelzen. Beslissingen kunnen alleen maar binnen de grenzen van de sha'ria genomen worden. Moslims worden in deze visie geacht te streven naar een islamitische staat. Plurale democratie, waarin de staatsmacht wordt gedeeld met anders- of niet-gelovigen, ligt buiten het traditionele blikveld.
Het is deze traditionalistische visie welke de ‘islamisten’ (de term die door islamologen wordt gebruikt voor ‘fundamentalisten’) weer ingang willen doen vinden. Overigens vooral in landen als Egypte, Turkije en Algerije, waar zijzelf nauwelijks getolereerd worden! Zij danken hun opbloei daar aan omstandigheden van armoede en politieke misstanden. Hoewel de islamisten maar een van de groeperingen zijn waarin de moslimwereld verdeeld is, jagen zij toch sommige Europeanen veel vrees aan. Dat komt waarschijnlijk doordat in de door hen nagestreefde islamitische staat christenen en joden nog wel maatschappelijk worden getolereerd, al mogen ook zij niet delen in de politieke macht, maar ongelovigen niet.
Moslims hebben echter ook altijd geleefd in niet-islamitische staten. Het oudste voorbeeld is het verblijf van de Profeet zelf in Medina, waar hij een constitutionele overeenkomst sloot met de plaatselijke niet-islamitische bevolkingsgroepen. Later betrof dit bijvoorbeeld Bosnië-Herzegovina. Zulke moslims dienen zich volgens de islam te houden aan de geldende wetten, mits die hen niet afhouden van de navolging van religieuze voorschriften in het persoonlijke leven en hun bescherming van lijf en goed bieden. Zulke staten worden, in een nadere nuancering van de tradi- | |
| |
tionele tweedeling van de wereld, wel dar al-amân (het gebied van de veiligheid) of dar al-ahd (het gebied van het verdrag) genoemd. Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens geldt voor moslims als een criterium daarvoor, zodat alle lidstaten van de Raad van Europa tot dit gebied behoren!
Er leven thans 10 miljoen moslims in de Europese Unie - op een totale Unie-bevolking van 360 miljoen - van wie 40% inmiddels de nationaliteit van een Europese lidstaat heeft aangenomen. Er zijn dus 4 miljoen Europese burgers met volledig kiesrecht, die moslim zijn. Met name deze actuele vestiging van moslims in westerse staten levert een situatie op, waardoor het islamitische politiek-ethisch denken wordt uitgedaagd. In deze westerse staten heerst immers de gewenste godsdienstvrijheid, terwijl in bovengenoemde thans seculier geregeerde, maar vroeger islamitische staten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, juist onderdrukking van islamitische geloofsgroepen plaatsvindt! De traditionele tweedeling in ‘het gebied van de islam’ en ‘het gebied van het ongeloof’ wordt nu niet alleen meer genuanceerd, maar is daardoor geheel aan het wankelen gebracht. Sommige islamitische auteurs werken nauwelijks meer met deze traditionele tweedeling en gebruiken de nieuwe aanduiding dar al-dawa (het gebied van de prediking), dat feitelijk de hele wereld omvat. Zowel de Arabische als de westerse wereld. Het begrip ‘heilige oorlog’ wordt opgevat als de verbreiding van het geloof vanuit een minderheidspositie door prediking en onderricht. Binnen dit kader zou ook wel eens een groter draagvlak voor aanvaarding van de plurale democratie mogelijk kunnen zijn.
Per saldo zijn er vier houdingen te onderscheiden in het islamitische debat:
[1] | De pragmatische houding, die de traditionele tweedeling impliciet of expliciet verwerpt. Men gaat uit van bestaande staten en toetst ze op de mate van godsdienstvrijheid. |
| |
[2] | De idealistische houding, die ook niet meer spreekt in termen van de traditionele tweedeling, maar de islamitische geloofsgemeenschap als een mondiale eenheid beschouwt. Moslimgemeenschappen over de hele wereld behoren alle tot deze eenheid. Zij dienen zich in elk land als een nationale eenheid te institutionaliseren en daarbinnen islamitisch recht toe te passen. |
| |
[3] | De reformistische houding, die de islamitische traditie wil herinterpreteren in het licht van de moderniteit. Men verwerpt de oude tweedeling en zoekt nieuwe concepten (zoals dar al-dawa), maar heeft daarover nog geen definitieve overeenstemming bereikt. |
| |
[4] | De traditionalistische houding, die vasthoudt aan de traditionele tweedeling. |
De islamisten treft men onder de tweede (vooral in Engeland) en de vierde categorie. Hoewel zij door hun harde opstelling veel aandacht krijgen, behoort de overgrote meerderheid van de moslims in Europa tot de eerste en de derde categorie. Zij krijgen daarbij steun van gezaghebbende schriftgeleerden uit het Midden-Oosten. Inzake het burgerschap van moslims in niet-islamitische staten zijn er fatawâh die positief staan tegenover het aannemen van
| |
| |
de nationaliteit van het land van vestiging, het lidmaatschap van politieke partijen, het vervullen van militaire dienst (zelfs tijdens de Golfoorlog in het Engelse leger!), etc. Moeilijk ligt nog de kwestie van het islamitisch familierecht in relatie tot het vigerende burgerlijke recht. Een door moslims vrijwillig te aanvaarden rol voor het islamitisch recht, zonder dat dit mensen van de burgerlijke rechter kan afhouden, ligt echter voor de hand. Een vergelijkbare rol hebben het rabbijnse recht en het Roomskatholieke kerkrecht.
De reformistische stroming binnen de islam heeft het in zich om aldus tot een principiële aanvaarding van de plurale democratie te komen, waarin de macht wordt gedeeld met andersdenkenden. Of dat het geval zal zijn moet de toekomst uitwijzen. De Europese staten kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren door de islam niet over één, islamistische kam te scheren, maar door onderscheid te maken. De islam bestaat in meervoud.
□ Kees Klop
| |
Literatuur
B. Metcalff, ‘New Medinas’, in B. Metcalff (ed.), Making muslim space in North America and Europe, University of California Press, Berkeley, 1996, blz. 110-130.
W.A.R. Shadid & P.S. van Koningsveld, Political Participations and Identities of Muslims in Non-Muslim States, Kok Pharos, Kampen, 1996.
| |
Wittgensteins Opera Omnia
Toen Wittgenstein in 1951 stierf had hij één dun, maar baanbrekend boekje gepubliceerd - de Tractatus -, een opstel over de logische vorm, een brief aan de editor van Mind en een klein basiswoordenboek voor het lager onderwijs. Van wat men zijn late filosofie noemt, die ongeveer met zijn terugkeer naar Cambridge in 1929 begint, was geen letter gepubliceerd. Wittgenstein legde niet veel publicatie-ijver aan de dag, maar hij was wel een ijverig schrijver. De ongeveer 20.000 bladzijden die hij met de hand of met de schrijfmachine schreef, werden door een testamentaire beschikking toevertrouwd aan Georg Hendrik von Wright, Rush Rhees en Gertrude Anscombe. Ze mochten publiceren wat hun geschikt leek.
Het lijdt geen twijfel dat Wittgenstein van plan was de Filosofische Onderzoekingen te publiceren, en dit werk verscheen ook vrij vlug na zijn dood in een vorm die waarschijnlijk grotendeels aan zijn wensen beantwoordt. Met de editie van andere teksten uit het nalatenschap hadden zijn beheerders meer moeite. Wittgenstein schreef zijn gedachten altijd in de vorm van vrij korte aantekeningen (Bemerkungen) neer. Herhaaldelijk herwerkte hij ze en schikte hij ze anders, en zodra hij ze rijp achtte, typte hij ze uit. Maar ook uit deze typoscripten selecteerde hij opnieuw, hij knipte opmerkingen uit en plakte
| |
| |
ze tussen andere teksten. Niets of nauwelijks iets van deze teksten waren manuscripten die voor publicatie bedoeld waren. Wittgenstein dacht met de pen. In de loop van de jaren gaven de beheerders van zijn nalatenschap diverse teksten uit, die ze meestal zelf uit de manuscripten samengesteld hadden. De uit zijn nalatenschap uitgegeven boeken zijn vaak collages. De redacteurs lieten stukken uit teksten weg en voegden er uittreksels uit andere manuscripten aan toe. Aan een publicatie van het geheel van de nalatenschap, of tenminste van de filosofische teksten - tot Wittgensteins nalatenschap behoren ook gecodeerde dagboeken - dachten ze niet. Toen von Wright in 1969 een catalogus van Wittgensteins nagelaten geschriften publiceerde, schreef hij: ‘Volgens mij zijn alle werken die van groter belang zijn nu gepubliceerd, of zullen ze binnenkort gepubliceerd worden’. Met dit laatste bedoelde hij de twee delen van Last Writings, die in de jaren tachtig verschenen.
Wie meer wilde weten, had wel sinds 1967 een ander werkinstrument ter beschikking, namelijk het facsimile van het grootste deel van de nalatenschap op microfilm, dat via de Cornell University verspreid werd. Deze feiten zijn slechts de voorgeschiedenis van het verhaal dat volgt. Een verhaal van talrijke en dure mislukkingen, dat echter vermoedelijk binnenkort een happy end krijgt.
In 1974 werd in Tübingen, de burcht van het Duitse idealisme, een Wittgenstein Archiv opgericht en stelde een Duitse stichting middelen ter beschikking om de publicatie van Wittgensteins volledige nalatenschap voor te bereiden. Over dit Tübinger project heeft men weinig gehoord en de verantwoordelijken hebben vermoedelijk ook niet veel zin om er iets over te vertellen. Toen dit Wittgenstein Archiv ca. 6 jaar later werd opgedoekt, was er namelijk vrij weinig gebeurd, zo leek het toch voor de buitenwereld. Volgens de verantwoordelijke projectleider was de verantwoordelijke onderzoeker, Michael Nedo, niet bekwaam om een dergelijk project op een georganiseerde en verantwoorde wijze uit te voeren. Alle medewerkers twijfelden aan zijn competentie. Nedo werd de toegang geweigerd tot het in Tübingen geproduceerde materiaal: een deel van de nalatenschap opgeslagen in de computer. Als dat waar is, gebeurde er verder niets met dit materiaal. Volgens een andere versie beschouwde Nedo dit materiaal als zijn eigen bezit en verdween hij ermee. De eerste poging om Wittgensteins nalatenschap in haar geheel in boekvorm te publiceren, was mislukt: ‘Au fier Spesen [kosten] nichts gewesen’.
Kort daarop begon de volgende poging, dit keer met middelen van het Oostenrijkse fonds voor wetenschappelijk onderzoek. Begon men helemaal opnieuw, of konden de onderzoekers voortbouwen op het materiaal van Tübingen? Bij de aanvraag van Oostenrijkse fondsen werd alleszins verzwegen dat er al een eerdere poging geweest was. De verantwoordelijke voor dit tweede project was opnieuw - Michael Nedo. Hij genoot voornamelijk het vertrouwen van Anscombe, die er door gunstige rapporten voor zorgde dat het project herhaaldelijk verlengd werd. Maar, nadat na vele jaren nog steeds geen enkele publicatie in zicht was, deelde von Wright aan het Oostenrijkse ministerie mee dat hij nog geen enkele bladzijde te zien gekregen had. Onmiddellijk besloot Oostenrijk geen verdere fondsen ter be- | |
| |
schikking te stellen. Arthur Kenny, die intussen tot de kring van de beheerders van Wittgensteins nalatenschap was toegetreden, kreeg zelfs de opdracht de dienstruimtes van Nedo te inspecteren om een duidelijk beeld te krijgen van de stand van zaken. Hij vond wel duizenden prints, maar die dienden vermoedelijk voor het uittesten van de door Nedo zelf ontwikkelde software om de lay-out op te maken. Volgens Kenny's onderzoek kon Nedo geen zinnige verklaring geven waarom de eerste manuscripten, die al zes jaar vroeger klaar hadden moeten zijn, nog steeds niet gereed waren voor publicatie.
Na het bezoek van Kenny werd aan Nedo een ultimatum gesteld, en toen ook dat, zelfs na een verlenging van enkele maanden, niets opleverde, braken de beheerders van Wittgensteins nalatenschap na zeventien jaar alle samenwerking met Nedo af. Daarop begon de derde poging om Wittgensteins nalatenschap voor iedereen gemakkelijk toegankelijk te maken. In Bergen in Noorwegen was een Wittgenstein Archiv opgericht - zogezegd als dankbetuiging voor de liefde die Wittgenstein voor Noorwegen had gekoesterd. Ondertussen waren nieuwe technologieën ontwikkeld met interessante mogelijkheden: hele lexica en woordenboeken zitten nu op een cd-rom. Zo werd in Bergen de mogelijkheid overwogen Wittgensteins nalatenschap op een cd-rom uit te geven. Deze idee werd door de beheerders van het nalatenschap gunstig onthaald. Het Archiv kreeg de opdracht het plan te verwezenlijken, dit keer met Noorse kronen. Wittgenstein op cd-rom is nog voor dit jaar aangekondigd. Iedereen kan dan zijn eigen Wittgenstein-editie printen, de transcripties met het facsimile vergelijken en, met alle snufjes die de computer biedt, door Wittgensteins teksten surfen.
Maar, terwijl de Wittgenstein-onderzoekers met spanning zitten te wachten - van een voorproefje kunnen ze reeds op het internet genieten - bleef Michael Nedo niet stilzitten. De ultimata zijn al lang verstreken, maar eind 1992 liet Nedo weten dat hij nu eindelijk met zijn eerste delen klaar was. De trustees hadden ‘Neen’ kunnen zeggen. Dit leek hun te hard, niet alleen tegenover Nedo, maar ook tegenover de geldschieters die in hun projecten vertrouwen hadden gesteld. En dus krijgen we Wittgensteins nalatenschap nu twee keer. Maar Nedos' editie - waarvan ondertussen de eerste zes delen verschenen zijn - zal vermoedelijk fragmentarisch blijven: de 15 (peperdure) volumes zullen alleen de beschouwingen bevatten die Wittgenstein geschreven heeft tussen 1929 en 1933, aangevuld met indices en concordanties. De toestemming tot publicatie blijft uitdrukkelijk beperkt tot deze periode uit zijn werk, en deze uitgave mag nooit in een elektronische versie verschijnen. Voor de talrijke Angelsaksische Wittgenstein-filologen is er wel slecht nieuws. Het overgrote deel van de nalatenschap is in het Duits geschreven.
□ Joachim Leilich
| |
| |
| |
Christenen voor het socialisme
socialisten voor het Christendom?
Indien de uitspraak van Ernst Bloch dat ‘het socialisme aartschristelijk is’, klopt, dan is de uitdrukking ‘christenen voor het socialisme’ bijna een tautologie, of tenminste een vanzelfsprekendheid. Hoe zouden echte christenen, dat wil zeggen navolgers van Jezus de Christus, iets anders kunnen nastreven dan een samenleving waarin ‘de volledige ontplooiing van elk individu de basisvoorwaarde is voor de ontplooiing van de maatschappij’ (Marx in Het Communistisch Manifest)? Zo moeten het de Chileense christenen begrepen hebben toen ze zich in de periode van de Unidad Popular vanuit hun geloofsovertuiging engageerden voor een menselijker en rechtvaardiger samenleving. Deze nieuwe beweging, die zich over heel Latijns- en Midden-Amerika uitspreidde, vertrok vanuit christelijke basisgroepen die hun inspiratie putten uit een hernieuwde, sociale bijbellezing en de ervaring van de concrete dagelijkse samenwerking met en voor de armen. Hun enthousiasme bezielde soortgelijke bewegingen overal in de Derde Wereld en mobiliseerde in de jaren zeventig ook priesters en leken in Noord-Amerika en West-Europa. Hier zitten de wortels van de ‘Christenen voor het Socialisme in Vlaanderen’, die nu, twintig jaar later, hun geschiedenis schrijven en een voorlopige balans opmaken. Ze doen dit op een originele manier, door middel van een bundeling van de meest markante artikelen en stellingnamen uit hun maandblad Kering, verdeeld over negen thema's en telkens geactualiseerd in een inleidende tekst. Deze thema's spreken voor zichzelf:
‘Kiezen voor Marx en het socialisme’ ‘Feminisme’
‘Werken in de christelijke organisatie’ ‘Onderwijs’
‘Basiskerk, bijbellezing, bevrijdingstheologie’
‘Noord-Zuid’
‘Spiritualiteit’
‘Ethiek’
‘Kerkpolitiek’
Een groot aantal van deze thema's heeft intussen ook zijn plaats gevonden binnen de structuren van de traditionele kerken, maar het is de combinatie ervan die de originaliteit van deze beweging uitmaakt. Vanzelfsprekend zijn ok modale christenen bekommerd met de ongelijke verdeling van rijkdom en welzijn tussen het Westen en de Derde Wereld en houden zij zich bezig met ethische en kerkpolitieke vraagstukken, met spiritualiteit en bijbellezing, maar het perspectief is toch niet helemaal hetzelfde. De ‘Christenen voor het socialisme’ zoeken, in navolging van de bevrijdingstheologie, naar een synthese van de oorspronkelijke marxistische maatschappijanalyse en praktijk, met de evangelische boodschap. Daardoor worden ze gedwongen zowel het traditionele kerkelijke christendom als de praktijk van de verschillende socialistische stromingen kritisch te bekijken, dat wil zeggen los van de nog steeds gangbare
| |
| |
tegenstellingen tussen ‘gelovig’ en ‘vrijzinnig’, maar ook op eerbiedige afstand van de machtsmechanismen die in beide kampen aan het werk zijn. In tegenstelling tot hun Chileense geestesgenoten, die zowel ‘socialist binnen de kerken’ als ‘christen binnen de socialistische partijen’ wilden zijn (blz. 231), kozen de Vlaamse ‘christenen voor het socialisme’ duidelijk voor de eerste optie. Ze wilden niet alleen binnen de kerkelijke structuren blijven werken, maar ook actief zijn binnen de verschillende christelijke organisaties. Met bijvoorbeeld als gevolg dat de Chileense linkse christelijke vluchtelingen nu elk jaar hun plaats innemen in de jaarlijkse 1 mei-optochten, terwijl de Vlamingen actief zijn op de Rerum Novarum-vieringen van de christelijke arbeidersbeweging.
Het is geen gemakkelijke keuze geweest, en een aantal van hen hebben dan toch maar besloten om de stap naar de socialistische organisaties te wagen (Operatie ‘Doorbraak’), maar de meerderheid bleef, zij het niet zonder problemen, binnen de traditionele christelijke zuil. In sommige parochies hebben deze ‘basischristenen’ voor een vernieuwende geest gezorgd, terwijl ze uit andere met man en macht als infiltranten werden buitengehouden. Ze zijn er dan ook niet in geslaagd om de kerk in Vlaanderen in haar geheel van binnenuit te veranderen, en het elan van de jaren tachtig, toen er nog zo'n vijftig basisgroepen actief en zichtbaar waren, is intussen enigszins afgezwakt. Dat heeft zowel te maken met de ineenstorting van het Oost-Europese communisme en de algemene verrechtsing van de maatschappij, als met de innerlijke onduidelijkheid over de concrete gestalte die ze aan dit ‘socialisme’ wilden geven. Tussen de analyses en de inzichten van de historische Marx, zoals die nog heel overtuigend door Louis Van Bladel in Kerngedachten van Karl Marx (1981) werden samengevat, en de Val van de Muur ligt namelijk de hele geschiedenis van de sociaal-democratische en leninistische ‘praktijk’, die men niet kan negeren, als men zich vandaag nog tot het socialisme wil bekennen. Uit de artikelen in de bundel blijkt dat dit proces van evaluatie en her-denking binnen de Christenen voor het Socialisme nog niet afgelopen is, want het volstaat niet zich principieel en terecht voor een democratisch socialisme te engageren, als men niet bereid is daaruit de nodige consequenties te trekken.
Een tweede probleem, dat door de sociale en wetenschappelijke ontwikkelingen van de laatste twintig jaar onvermijdelijk opgedoken is, is dat van de verhouding tussen de bonte waaier van ‘Nieuwe Sociale Bewegingen’, waaruit de Christenen voor het Socialisme tenslotte zijn ontstaan (feminisme, vredesbeweging, solidariteitsgroepen, gehandicaptenrechten, enz.), en de eerder logge structuren van de traditionele arbeidersbeweging, die niet zomaar uit het bondgenootschap met een partij als de CVP los te weken zijn.
En ten slotte blijft de centrale vraag, welke meerwaarde de specifiek christelijke invulling van dit politieke en sociale engagement te bieden heeft: hoe kan men erin slagen de verzuiling die binnen de eigen kring reeds lang voorbijgestreefd is, ook in de ruimere wereld van de christelijke en socialistische bewegingen te doorbreken? Dat zijn ambitieuze vragen voor een, toegegeven, bijzonder ambitieus project, dat in feite nog in de kinderschoenen staat.
| |
| |
Want één ding wordt duidelijk uit de lectuur van deze anthologie: hier wordt men niet geconfronteerd met het einde van een hoopvolle beweging, maar met het (uitgestelde) begin van een interactie tussen mensen die elk vanuit hun eigen religieuze of seculiere spiritualiteit en met de hem/haar eigen methoden, naar hetzelfde doel streven. Over de verwachte Messias schreef Ernst Bloch dat ‘Hij maar zal komen, wanneer alle gasten rond de tafel zitten’. Anders gezegd: als de evangelische kinderen van het licht niet even schrander en overtuigend zijn als de kinderen van de humanistische Verlichting, zullen ze niet overtuigen. Dat is de opgave die de ‘Christenen voor het socialisme’ zich gesteld hebben en waarin ze wellicht van hun bondgenoten verschillen. Want, in plaats van een voorhoede willen ze tenslotte ‘het zout der aarde’ zijn, dat wil zeggen mest, waarvan men de werking pas aan de vruchten zal kunnen kennen. Hoeft het gezegd, dat de oogst nog lang niet is binnengehaald?
□ Ludo Abicht
Jan Soetewey (red.), Kering 200. Christenen voor het socialisme in Vlaanderen, EPO, Berchem, 1997, 282 blz.
|
|