| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Het denken van de ander
Deze bundel van twintig essays geeft een overzicht van de literatuur over ‘de vrouwelijke’ benadering van de filosofie, wat niet hetzelfde is als ‘filosofie door vrouwen’. Zo staan er ook essays in over Derrida en Levinas (hoewel het laatste eerder een samenvatting is van de kritiek van Derrida op Levinas dan een bespreking van zijn werk). Het vrouwelijke wordt door Joke Hermsden, die voor de inleiding, drie artikels en de redactie instond en dus de facto als auteur van dit boek kan gelden, onder de categorie van ‘de ander’ of ‘het Andere’ geplaatst. Dat ‘andere (Andere)’ kan echter ook bijvoorbeeld het joodse zijn, of het bovennatuurlijke en mystieke. Het is daarom moeilijk om precies te weten te komen wat hier met dit ‘andere’, een typisch woord van Levinas, wordt bedoeld. Want van een aantal auteurs wordt toegegeven dat ze wél als vrouw aan filosofie en literatuur hebben gedaan, maar zich in het geheel niet geïnteresseerd hebben voor de emancipatiebeweging, laat staan het moderne feminisme. Zij spelen dus eerder een exemplarische rol voor andere vrouwen die zich door hun voorbeeld laten inspireren. Wat echter de bewust feministische auteurs betreft, wordt een onderscheid gemaakt tussen het aan de Verlichting ontleende ‘emancipatie- of gelijkheidsdenken’, dat het sterkst werd uitgedrukt door Simone de Beauvoir, en het postmodernistische, deconstructionistische ‘differentiedenken’, zoals we dat onder meer vinden bij Luce Irigaray en de beweging van ‘Psy en Po’ in Parijs. Door die verscheidenheid van standpunten en benaderingswijzen krijgt de lezer geen duidelijk inzicht in wat nu het ‘vrouwelijke’ denken zou onderscheiden van het traditionele ‘universele’ (en dus mannelijke) denken. Wel wordt overtuigend aangetoond dat er iets grondig mis is met onze klassieke filosofische canon, waarin vrouwen
nauwelijks een rol spelen. En wellicht ook met onze opvatting van het filosofische denken zelf, waar andere dan strict rationele aspecten tot nog toe verwaarloosd of in ieder geval ondergewaardeerd werden. Hier worden, onder de vorm van inleidingen in het denken van tweeëntwintig auteurs van de zeventiende eeuw tot vandaag, geargumenteerde pleidooien gehouden voor het her-denken van de betekenis van intuïtie en lichamelijkheid in de filosofie en voor een gezonde vorm van kritiek op het traditionele wijsgerige bedrijf. De kwaliteit van de bijdragen is vanzelfsprekend verschillend, wellicht omdat heel wat auteurs zich nog steeds bezondigen aan een verdacht ‘Jargon der postmodernistischen Uneigentlichkeit’, terwijl andere dan weer heldere, toegankelijke en inspirerende
| |
| |
stukken brengen, zoals onder meer de essays over Simone Weil en Sarah Kofman.
□ Ludo Abicht
Joke J. Hermsen (red.) Het denken van de ander. Proeve van een vrouwelijke ideeëngeschiedenis, Kok Agora, Kampen, 1997, 347 blz.
| |
Hoe staat het met de grote deugden?
De laatste jaren hoort men steeds vaker praten over de teloorgang van het waarde- en normenbesef. Toch blijven politieke partijen en ideologische bewegingen deugden als rechtvaardigheid, tolerantie en menselijkheid hoog in het vaandel voeren. Vraag is dus hoe het in de jaren negentig eigenlijk gesteld is met die zogenaamde ‘grote deugden’. Over dit onderwerp heeft André Comte-Sponville een vrij lijvig boek geschreven, dat hij bescheiden een Kleine verhandeling over de grote deugden heeft genoemd.
In zijn voorwoord wijst de auteur erop dat het boek in eerste instantie voor het grote publiek is bestemd en dat het niet in zijn bedoeling lag de lezer een moreel systeem aan te bieden: ‘[...] meer dan van een theoretische moraal is er sprake van een toegepaste moraal, en voor zover mogelijk meer van een levende dan van een speculatieve’. Comte-Sponville vertrekt van een gezond standpunt, nl. dat we alles behalve perfect zijn en dat nadenken over de deugden dan ook niets anders kan zijn dan de afstand meten die ons ervan scheidt. Wat hij zeker niet wil doen is moraliseren, want de moralist voelt zich superieur en is zelfingenomen. Wel is het zijn bedoeling dat de lezer gaat nadenken over deugden als liefde, trouw, beleefdheid, humor, zachtmoedigheid, enz., om op die manier zijn eigen meester en rechter te worden. Spinoza en Aristoteles worden meermaals aangehaald, maar dat betekent niet dat deze Kleine verhandeling over de grote deugden een saai boek zou zijn. Integendeel, André Comte-Sponville heeft een boek geschreven voor de mens die leeft aan het einde van de twintigste eeuw en die voortdurend geconfronteerd wordt met de vraag of traditionele waarden en deugden nog wel zin hebben. En indien dat wel het geval is, hoe moeten ze dan geïnterpreteerd worden? Bij dit soort vragen probeert Comte-Sponville ons te helpen, niet als een schoolmeester met geheven wijsvinger, maar als een gids in verwarde tijden voor mensen die ondanks de heersende tijdgeest toch deugdzame lieden willen zijn.
□ Erik Vermeulen
André Comte-Sponville, Kleine verhandeling over de grote deugden (Petit traité des grandes vertus), Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 1997, 371 blz., ISBN 90-254-2231-4.
| |
Godsdienst
Petrus Canisius
Dit jaar wordt de vierhonderdste sterfdag herdacht van de heilige Petrus Canisius (1521-1597), die als eerste Nederlandse jezuïet zijn krachten wijdde aan de wederopbouw van de Kerk na de rampen van de Reformatie. Hij wordt traditioneel afgebeeld met een boek, verwijzend naar de befaamde catechismus die hem de titel van kerkleraar opleverde, en recentelijk ook als pelgrim in Europa wegens zijn vele reizen. Een schrijver en een reiziger dus, die door zijn gevarieerde werkzaamheden in contact stond met mensen van allerlei rang en stand. Dit resulteerde in een van de meest omvangrijke correspondenties uit de zestiende eeuw. Uit de ruim 2.400 bewaard gebleven brieven heeft Paul Begheyn nu een selectie van 56 stuks gemaakt, aangevuld met de integrale tekst van het geestelijk testament van Canisius, dat pas vorig jaar werd ontdekt.
Het bescheiden uitgegeven boekje, bijna te bescheiden voor het moois dat het bevat, laat zich niet alleen lezen als een historisch document, een autobiografie in briefvorm, maar ook als een oproep aan gelovigen van vandaag. Sommige brieven met goede raad op het gebied van gebed en geestelijk leven zijn van blijvende waar- | |
| |
de. Het is dan ook niet verwonderlijk dat kopieën van brieven aan zijn Nijmeegse familie nog decennia later in Gelderland circuleerden. De titel van de bloemlezing, Een samenspel van geloof en liefde, verwijst naar de houding die Petrus Canisius nastreefde in al wat hij deed en die hij ook anderen voorhield. Zo schrijft hij in verband met de verdediging van het geloof: ‘Ik zou onze Duitse broeders [de katholieke gelovigen] niet alleen ter wille, maar in de Heer ook van nut kunnen zijn, door de meeste schrijvers minstens te overtreffen in liefde en zelfbeheersing. Zij vullen hun boeken met allerlei menselijke onstuimigheid en emoties, maar met zulke kuren en behandelingen kwetsen zij de Duitsers meer dan dat ze hen genezen’ (blz. 69).
Dankzij de korte inleidingen op elke brief en de voortreffelijke hedendaagse vertaling worden de vier eeuwen die ons scheiden van deze grote spirituele figuur, vaak gemakkelijk overbrugd, al wordt de brug een enkele keer te vlug geslagen. Dat jezuïeten toen en nu soms lijden aan uitputting ten gevolge van een overvloed van werk is waar, maar Canisius adviseert hen niet meer ontspanning te nemen, zoals de inleiding suggereert: wat zij nodig hebben is ‘de eenvoud van de kleinen van Christus’, die ze door ‘standvastigheid van geest, zuiverheid en heiligheid’ kunnen verwerven (blz. 39).
□ Marc Lindeijer
Petrus Canisius, Een samenspel van geloof en liefde. Brieven en geestelijk testament van de eerste Nederlandse jezuïet, uitgegeven door Paul Begheyn, Kok, Kampen, 1997, 168 blz., ISBN 90-242-8949-1.
| |
Bijbelse beelden en symbolen
Het is de oudtestamenticus en freelance publicist Floor Maeijer gelukt om - in een heel aparte formule - een alleraardigst boekje te schrijven over bijbelse beelden en symbolen. Al snel blijkt dat het daarbij niet alleen gaat om woorden (geest, duif, Jeruzalem), maar ook om literaire genres (apocalyptiek), allegorieën (Hooglied), typologieën, ja zelfs hele verhalen. Daarbij heeft hij gekozen voor een bespreking in alfabetische volgorde, maar wel een héél bijzondere. Zo is de A gewijd aan ‘apocalyptiek’, de B aan ‘bomentaal’, de C aan ‘cijfers’; dus per letter telkens slechts één rubriek. Zo'n rubriek kent dan meestal vijf tot zes subparagrafen waarin diverse aspecten van het hoofdwoord nader worden beschreven en toegelicht. Al met al dus een leuke formule. Niettemin kent het boek één grote handicap: het bevat geen enkel register, hetgeen in dit type publicatie een absoluut vereiste is! In zo'n register had de gebruik(st)er dan bijvoorbeeld kunnen vinden dat je voor ‘profeet’ bij de letter G (‘geest’) te rade moet gaan, voor ‘Mozes’ en ‘Elia’ onder de letter R (‘Rolmodellen voor Jezus’).
Het boek bevat opvallend veel typefouten, af en toe ook een inhoudelijke uitglijder. Zo staat het boek Prediker niet bekend onder de naam Ecclesiasticus (blz. 157), want dat is de andere naam voor Jesus Sirach, maar als Ecclesiastes. De auteur heeft een speciale relatie met de berg Tabor - ondanks het feit dat deze naam nergens in het Nieuwe Testament, evenmin trouwens in het Oude Testament, te vinden is. Ten slotte nog dit: in het ‘Voorwoord’ zou een knipoog naar Bijbels ABC van K.H. Miskotte niet hebben misstaan.
□ Panc Beentjes
Floor Maeijer, Beeldige teksten. Een bijbels ABC van Symbolen, Gooi & Sticht, Baarn, 1997, 165 blz., fl. 34,90, ISBN 90-304-0900-2, (Verspreiding in België: LIPROBO, Mechelen, 700 fr.).
| |
Een fris nieuw boek over Jezus
Hoewel ik met enige scepsis ben begonnen aan het zoveelste boek over Jezus, namelijk dat van de filosoof Charles Vergeer, raakte ik al heel snel in de ban van de nauwkeurige en scherpzinnige wijze waarop hij het evangelie van Marcus weet te lezen en te interpreteren. Dit evangelie is, zoals bekend, het oudste van de vier verhalen over Jezus die we bezitten. Het beeld van Jezus zoals Vergeer dat met name uit de Marcusteksten naar de voorgrond weet te halen,
| |
| |
is praktisch het tegendeel van wat deze timmerman (uit Kafarnaüm!) in werkelijkheid geweest moet zijn. De meeste weerstand roept het boek van Vergeer op waar de auteur zijn theorie poogt te onderbouwen dat Jezus in de laatste week van zijn leven samen met zijn aanhangers twee dagen lang Jeruzalem heeft veroverd en bezet heeft gehouden. Een weliswaar uiterst gewaagde, maar tegelijk zeer hypothetische zienswijze. Daarbij komt nog dat het methodisch gesproken niet sterk is om juist op die plekken die Marcus (bewust?) vaag houdt, opeens de andere evangelisten in stelling te brengen. Ook déze evangelisten verdienen het immers om binnen hun eigen context gelezen en uitgelegd te worden.
Bij dit alles blijft ontegenzeggelijk staan dat het boek van Vergeer een eigen charme en aantrekkingskracht bezit, die men enerzijds zelf moet proeven, anderzijds zeker ook op de proef moet stellen.
□ Panc Beentjes
Charles Vergeer, Een nameloze. Jezus de Nazarener, SUN, Nijmegen, 1997, 312 blz., fl. 39,50, ISBN 90-6168-498-6.
| |
Maatschappij
De Afrikaanse Mythe
Theo Salemink is docent kerkgeschiedenis aan de KTU in Utrecht. In deze studie heeft hij de evolutie onderzocht die het beeld van de Afrikaan (neger, zwarte,...) onderging in twee Nederlandse weekbladen (De Katholieke Illustratie en de Katholieke Missieën) in de loop van een eeuw (1867-1967). De resultaten zijn gedeeltelijk voorspelbaar, maar de nodige verrassingen blijven niet uit. Saleminks minutieuze werk over interculturele beeldvorming en mythologisering doet onvermijdelijk de vergelijking rijzen met het werk van Todorov (La conquête de l'Amérique, 1983) en Lemaire (De indiaan in ons bewustzijn, 1986), hoewel het bescheidener qua opzet is. Het levert een nuttige bijdrage tot de geschiedschrijving van de Missiebeweging in het nabije verleden. Men zou bijna wensen dat de auteur de analyse had doorgetrokken tot op heden, maar dat blijft altijd riskant voor historici.
□ Jef Van Gerwen
Theo Salemink, De Afrikaanse Mythe, Kok, Kampen, 1997, 239 blz., 598 fr.
| |
Hoeders van de aarde
Dit interculturele duo - Hove is een auteur uit Zimbabwe, Trojanow een Bulgaar met uitgebreide Afrika-ervaring - heeft een aantal ouderlingen (traditionele chefs, wijzen, medicijnmannen) ondervraagd uit alle hoeken van het huidige Zimbabwe, om na te gaan hoe de traditionele Afrikaanse levenswijsheid standhoudt tegen, en reageert op de dominante modernisering. Het resultaat is verbluffend in zijn eenvoud en scherpte. Voor Westerlingen die de eigen traditionele roots al lang verloren hebben, vormt dit boek een uitgelezen kans om zich rechtstreeks te confronteren met een filosofie van de aarde en van de traditie. Beslist een aanrader!
□ Jef Van Gerwen
Chenderai Hove & Ilija Trojanow, Hoeders van de aarde. Ontmoetingen met de wijzen van Zimbabwe, NOVIB / Schuyt en Co, Haarlem, 1997, 127 blz., ISBN 90-609-743-01, 990 fr.
| |
Kunst
Lof der mislukking
De beschouwingen over kunst en cultuur die R.H. Marijnissen, jaren lang hoofd van de afdeling conservatie aan het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium in Brussel en gewezen kunstcriticus van De Standaard, in deze overvloedig met zwartwitafbeeldingen geïllustreerde bundel verzameld heeft, noemt hij zelf ‘mijmeringen en niets anders dan mijmeringen’. Zo
| |
| |
moeten ze ook gelezen worden. De auteur put uit een immense eruditie, maar schrijft in een toegankelijke taal voor een publiek dat het jargon van de academische kunsttheorie en cultuurkritiek niet nodig heeft en graag luistert naar de mening van een deskundige die zijn kennis van de geschiedenis hanteert om de huidige situatie te evalueren.
Na een zwerftocht langs Beauvais en de middeleeuwse kathedralen, de utopische architectuur van Ledoux en het onvoltooide werk van Gaudi, bespreekt de auteur de impasse van de (post)moderne architectuur en geeft hij een overzicht van de recente ontwikkelingen van de schilderkunst, waarin het suprematisme van Malevich en de readymades van Duchamp centraal worden geplaatst. Telkens opnieuw laat de auteur zien hoe een strekking in de kunst samenhangt met de visie van de kunstenaar en met het wereldbeeld van de cultuur waartoe hij behoort. Vroeger werd kunst bezield door een verticale dimensie, een aanvoelen van het sacrale of het spirituele, en door een horizontale droom, het visioen van een betere wereld: ‘Onze politieke geschiedenis is de geschiedenis van wat we waarlijk zijn [...]. De kunst daarentegen reveleert de geschiedenis van wat we dachten te zijn of hoopten te worden’. Voor de hedendaagse tijd stelt Marijnissen een sombere diagnose: de impuls van een verticale droom lijkt in de hedendaagse kunst te ontbreken, en in onze cultuur, waarin beslissingen doorgaans op basis van economische en budgettaire overwegingen worden genomen, is de horizontale droom ‘een platvloerse’ geworden. De auteur bekent dat hij zich voelt als een drenkeling in een chaotische wereld. Hij denkt niet dat kunst de wereld kan redden. Toch hoeft zijn lucide kijk op de contradicties en mislukkingen van de geschiedenis niet tot wanhoop te leiden: de auteur weet dat er veel tijd nodig is, heel veel tijd, om iets menselijks tot stand te brengen.
□ Jan Koenot
R.H. Marijnissen, Lof der mislukking, Pelckmans, Kapellen, 1997, 175 blz., 790 fr., ISBN 90-289-2441-8.
| |
Literatuur
Gerard Reve en Matroos Vosch
Na de licht teleurstellende roman Het Boek van Violet en Dood mogen we aannemen dat het ‘magnum opus’ van Gerard Reve wellicht nooit zal verschijnen. De lezer moet het stellen met zijn gereputeerde brievenboeken, waarvan Brieven aan Simon Carmiggelt en Brieven van een aardappeleter tot de beste behoren. De persoon die waakt over het lijvige correspondentiearchief van Gerard Reve, is tevens de levenspartner van de Meester: Joop Schafthuizen, alias Matroos Vosch.
Met Brieven aan Matroos Vosch bevestigt Gerard Reve opnieuw dat hij een uitmuntende briefschrijver is, al wordt de lezer niet echt verrast door nieuwe feiten of onthullingen. Eens te meer blijkt dat het leven en het werk van de gevierde volksschrijver in elkaar verstrengeld zijn. Vanuit zijn landhuis ‘La Grace’ in Frankrijk borduurt hij gedreven voort op de alom gekende thema's van liefde en dood.
De schrijver brengt uitvoerig verslag uit van de werkzaamheden op zijn landgoed. De banaliteit hiervan staat in schril contrast met de hilarische en ook expliciete passages wat betreft de Reviaanse fantasie- en: zelfbevrediging en soms ronduit pedofiele fantasmen over jonge jongens. Wie dit als schokkend ervaart, kan gerustgesteld worden, omdat alles uitsluitend in de geest van de schrijver plaatsvindt. Het kenmerkende van Reves proza is nu eenmaal de scherp afgebakende celibataire leefwereld waarin hij de seksualiteit de vrije loop laat. Al wekt het Revisme weinig empathie op, de barokke verwoording ervan draagt zonder enige twijfel literaire waarde in zich.
Inhoudelijk geeft deze brievenbundel ook een en ander prijs over de creatieve impasse waarin de schrijver zich herhaaldelijk bevindt. Het latente alcoholisme dat hij zelfspottend uitbeent, vormt een steeds weerkerende bron van openhartig literair geteem. De dubbelzinnige vriendschappelijke relatie met de auteur Rudy Kous- | |
| |
broeck en de bewondering voor het werk van W.F. Hermans leren ons dan weer een ontwapenende Reve kennen.
Brieven aan Matroos Vosch brengt echter in eerste instantie de liefdesrelatie met Joop Schafthuizen in beeld. Zijn minnaar, die hij met allerlei koosnaampjes bedenkt; zijn toeverlaat, die hij bespot om zijn uitgekookt zakelijk instinct; zijn levensgezel, die zijn eenzaamheid erkent. Voor de lezer is deze relatie misschien bijkomstig, maar Reve biedt hem in een onnavolgbare stijl heel wat troost en leesplezier. Als vanouds.
□ Bart Osaer
Gerard Reve, Brieven aan Matroos Vosch, Veen, 1997, 366 blz., ISBN 90-254-2312-4.
| |
De schrijver als verdachte kosmopoliet
György Konrad is een schrijver en intellectueel die niet meer weg te denken is uit het Europese culturele landschap. Niet enkel schreef hij literaire meesterwerken als De medeplichtige en Tuinfeest, maar ook meeslepende essays over verleden, heden en toekomst van Midden- en Oost-Europa. Een deel van die overdenkingen werden trouwens gebundeld in Langzame opmerkingen in een snelle tijd.
De oude brug. Dagboekaantekeningen en overpeinzingen uit de jaren tachtig en negentig vormt in zekere zin een voortzetting van deze beschouwingen. Het is bovendien een rijker boek dan zijn voorganger, omdat het behalve reflecties ook eenvoudige taferelen bevat uit het dagelijkse leven van de schrijver: het leven in het dorp waar hij zich in de zomer heeft teruggetrokken, zijn ravottende kinderen, aangename en minder aangename ervaringen tijdens lezingen in het buitenland, enz... Konrad slaagt erin die twee niveaus naadloos in elkaar te laten overvloeien, zodat dit boek niet enkel bijzonder boeiend is, maar tevens over een spankracht beschikt die de lectuur ervan tot een waar intellectueel genot maakt. De lezer kan niet anders dan de schrijver volgen op zijn vlucht door ruimte en tijd. Bovendien bevat De oude brug voldoende aan te strepen passages om er een bloemlezing van tientallen bladzijden mee samen te stellen. Dit bijvoorbeeld: ‘Het meest is gemoord door stichters van wereldrijken, dan door hen die trachten een staat in stand te houden, dan door vrijheidsstrijders, en pas daarna door gewone misdadigers’ (blz. 18).
De oude brug is in de eerste plaats een hartstochtelijk pleidooi voor de vrijwaring van het individu. Zolang het belang van de staat heiliger is dan het leven van het individu, is de wereldvrede in gevaar, aldus György Konrad. Het individu is in die zin heilig, dat ‘met ieder mens [...] de geschiedenis opnieuw’ begint.
Toch is Konrad niet iemand die zijn standpunten te vuur en te zwaard verkondigt. Integendeel, hij omschrijft zichzelf als ‘een gereserveerde, beleefde buitenstaander’ en zo leer je hem als lezer van dit boek ook kennen.
Bijzonder interessant is ook de tweespalt die in de schrijver leeft: enerzijds wil hij met rust gelaten worden en niets is hem liever dan zich op zijn landgoedje terug te trekken om daar te kijken en te luisteren naar mensen, wat te schrijven, een muskaatwijn te drinken... En laat het politieke Boedapest voor wat het is, hoor je hem denken. Anderzijds is hij ook een intellectueel die een opdracht heeft en die engagement als zijn plicht ziet. Ook die tweestrijd levert schitterende passages op, die vergelijkbaar zijn met de dagboeknotities van Paul de Wispelaere in ons taalgebied. Zichzelf ziet Konrad als een kosmopoliet die ook nog een beetje verdacht wil blijven.
□ Erik Vermeulen
György Konrad, De oude brug. Dagboekaantekeningen en overpeinzingen uit de jaren tachtig en negentig, vert. Ineke Molenkamp-Wiltink, Van Gennep, Amsterdam, 1997, 278 blz., ISBN 90-5515-020-7.
| |
Maerlants Wereld
Jacob van Maerlant heeft in de Nederlandse literatuurgeschiedenis een gemengde
| |
| |
reputatie. Enerzijds geldt hij als de dichter die, met zijn enorme oeuvre, de Nederlandse literatuur gestalte gaf; anderzijds heet het didactische element daarin al snel iets frikkerigs te hebben, dat de literaire verbeelding doodsloeg op hetzelfde moment waarop de Nederlandse letteren definitief gestalte kregen. Maerlant heet vooral voor de burgerij geschreven te hebben, en zowel zijn utilitair-belerende inslag als zijn afkeer van de fantasterij waaraan de ridderromans zich zo graag bezondigden, worden aan die burgerlijkstedelijke oriëntatie toegeschreven.
Frits van Oostrom, hoogleraar Nederlandse letterkunde in Leiden, stelt dat beeld in zijn studie Maerlants wereld op vele punten bij. Maerlant was geen droogstoppel, maar zelfs in zijn leerdichten een bewogen zoeker naar de waarheid van de natuur (Der naturen bloeme) en de geschiedenis (Rijmbijbel en vooral de monumentale Spiegel historiael), aldus Van Oostrom. Met een overgave die bijna modern-wetenschappelijk aandoet, zocht hij te midden van de elkaar soms tegensprekende bronnen naar de meest plausibele versie van de historie en de natuurlijke huishouding, waarbij ook hij zijn ideologische ‘vooroordelen’ had, maar zich aan de andere kant ook vaak nuchter liet leiden door eigen waarneming.
In deze studie, die tegelijk een reconstructie van Maerlants leven, een schildering van zijn wereld en milieu én een opmerkzame lezing van zijn oeuvre vormt, weerlegt Van Oostrom ook de heersende idee dat Maerlant vooral voor de burgers van de opkomende (Vlaamse) steden zou hebben geschreven. Hoe fraai het karakter van zijn werken ook bij de stereotiepe zakelijkheid en weetgierigheid van deze burgerij zou passen, Maerlant schreef in werkelijkheid veelal voor adellijke (en soms geestelijke) opdrachtgevers, onder wie vooral de Hollandse graaf Floris V en diens voogdes Aleide een belangrijke plaats innamen.
Van Oostrom slaagt erin de figuur van Jacob van Maerlant op een knappe manier vanuit zijn teksten (want veel meer hebben we niet van hem) en met behulp van veel goedgekozen circumstantial evidence tot leven te wekken en de aantrekkelijkheid van zijn werk te laten zien. Eerder deed hij dat, in zijn studie Het woord van eer al met de Hollandse hofliteratuur van rond 1400, een ander gesmaad erfdeel van de Middelnederlandse letteren. Dat is hem, terecht, in grote dank afgenomen. Even vlot als het boek geschreven is, is het over de toonbank gegaan - vooral nadat het in 1996 de AKO-literatuurprijs gewonnen had en daarmee tegelijk had bewezen dat ook niet-fictionele genres een volwaardige plaats in de literatuur verdienen.
□ Ger Groot
Frits van Oostrom, Maerlants Wereld, Prometheus, Amsterdam, 1996, 487 blz.
| |
Knipogen
Deze eerste verhalenbundel van de germanist Karl Vissers bevat teksten van 1994 tot 1996. Een paar van de verhalen werden al in Noord- en Zuid-Nederlandse literaire tijdschriften (Kreatief, Hollands Maandblad e.a.) gepubliceerd. Het zijn inderdaad, zoals de flaptekst zegt, verhalen over relaties en relatieproblemen. De verhaallijn is meestal spannend opgebouwd, bijna als een detectivestory, maar de ontknoping is niet altijd even verrassend. De onderwerpen variëren van kinderervaringen (een kinderverliefdheid in een kliniek, de dood van verwanten) tot studentenaffaires en, aan het einde, zelfs een misdaadverhaal (‘Vergeven’). Had ik het niet voorspeld? De psychologische beschrijving in deze korte stukjes is niet diepgaand, maar het valt me toch op dat het beeld van de vrouw wel bijzonder ontluisterend wordt geschilderd, zowel in de fysieke beschrijvingen van de seksualiteit als in de rol die de vrouw in het leven van de meeste mannelijke protagonisten speelt. Al met al krijg je een goed idee van het wereldbeeld van een segment van de generatie die in de jaren negentig volwassen werd.
□ Ludo Abicht
Karl Vissers, Knipogen zoals mama. Verhalen, Icarus, Antwerpen, 1996, 183 blz.
| |
| |
| |
De schuiftrompet
Evenals het verzamelde proza van Nescio en Willem Elsschot past dat van C.C.S. Crone makkelijk in een handzaam boekdeel. Voor sommigen gaat de gelijkenis verder en Crone wordt dan als een geestverwant van beide voornoemde grootmeesters beschouwd. Dat klinkt goed, maar de lectuur van De schuiftrompet, de titel waaronder de vijfde druk van Crones verzameld proza werd uitgegeven, heeft op mij niet echt grote indruk gemaakt. Crone beschrijft in zijn verhalen het alledaagse leven in zijn geboortestad Utrecht in de jaren twintig en dertig. Dat leven was verre van een pretje. De titel van een van zijn langere verhalen, ‘Het feestelijke leven’, moet dan ook ironisch worden opgevat. Maar het is een soort van ironie die nauwelijks een glimlach duldt: de gebeurtenissen die Crone beschrijft, hoe ‘beeldend en kernachtig’ (dixit Cees Buddingh') ook, zijn daarvoor te triest en te ernstig. Men moet wellicht zelf in Utrecht wonen om het proza van Utrechter Crone helemaal te kunnen smaken of het, als Hans van Straten in de flaptekst, ‘meer dan wat ook’ aan te bevelen. Al schreef Van Straten in De omgevallen boekenkast ook: ‘Utrecht ligt in het centrum van het land. De middelmatigste doorsnee-Nederlander is dan ook Utrechter’.
□ Manu van der Aa
C.C.S. Crone, De schuiftrompet. Verzameld proza, Querido, Amsterdam, 1996, 799 fr., ISBN 90-214-5635-4.
| |
De burgermeestersdochter
Velen hebben zich al afgevraagd wat het geheim is van het succes van de narratieve geschiedschrijving, en welk soort narrativiteit op de lezer het meest indruk maakt. Op beide vragen geeft De burgermeestersdochter. Schandaal in een 16e-eeuwse Duitse stad een pragmatisch antwoord. Het boek reconstrueert de geschiedenis van Anna Büschler uit Schwäbisch Hall in Zuid-Duitsland. Zij had als jonge vrouw een verhouding met twee mannen; haar vader ontdekte hun correspondentie, ontstak in woede, en er ontstond een conflict dat niet eindigde met de dood van de vader, maar overging in een gevecht om de erfenis.
De auteur, Steven Ozment, heeft vele troeven in handen: een (onvolledige, maar toch vrij uitvoerige) correspondentie, een schat aan gegevens over de plaatselijke geschiedenis (waarbij toch nog heel wat aan te vullen blijft), een zeer woelige historische overgangsperiode. Daaruit heeft hij met meesterhand een cocktail van hoge kwaliteit gemengd: uittreksels uit de brieven, handige dosering van algemene en concrete gegevens, maar vooral een meesterlijke, eigenmachtige structuur die zowel versluiert als ontraadselt. Hij verklaart bepaalde houdingen uit de historische achtergrond (b.v. de opmerkelijke onderdanige manier waarop Anna zich tot een maatschappelijk hoger geplaatste minnaar richt), uit de lokale context (de vader heeft grote verdiensten voor de stad, wat hem vrijwel onaantastbaar maakt) of de algemene gebeurtenissen (de beginnende godsdienstoorlogen), maar plaatst ook (te?) grote vraagtekens: is Anna een berekenend sujet of een dweperige, passionele, misschien naïeve vrouw? Heeft de merkwaardige houding van haar vader een incestueuze achtergrond? Is de jarenlange strijd om de erfenis een klucht of een prototype van sociale onrechtvaardigheid? Ozment heeft er een handje van weg het raadsel te evoceren en oplossingen te suggereren die er dan toch geen zijn. Deze historische wereld zit vol onrechtvaardigheid en venijn, macht bepaalt de verhoudingen, en toch zijn er vrij eerlijke regels, toch is er ‘recht’ (dat allicht niet altijd overwint): Ozment wijst het allemaal aan, hij leidt de lezer met strakke hand.
Kortom: een boeiende intrige, met seks en emoties, met mensen met wie men zich kan identificeren; goed versus kwaad, een pittig verteld verhaal en een vaste vertellershand met een stevig oordeel aan het eind - het is misschien iets te vlot, maar toch ontzettend boeiend.
□ Jaak De Maere
Steven Ozment, De burgemeestersdochter. Schandaal in een 16e-eeuwse Duitse stad, Het
| |
| |
Spectrum, Utrecht, 1996, 283 blz., 695 fr., ISBN 90-274-4787-X.
| |
Geschiedenis
Thema Holocaust
Thema Holocaust is een absolute aanrader voor het onderwijs, en ook daarbuiten zeer bruikbaar. Matthias Heyl, Duits hoogleraar geschiedenis en Ido Abram, hoogleraar holocaustopvoeding in Amsterdam (een vak dat verder alleen in Israël en de VS bestaat), zetten jongeren en volwassenen aan tot kritisch denken, het vormen van een eigen, desnoods afwijkende mening. Dat doen ze door middel van een grote verscheidenheid van bronnen, gevolgd door kritische vragen en opgaven. Geen voorgekauwde kost, geen kant-en-klare antwoorden. Confrontatie wordt niet uit de weg gegaan, ze wordt gezocht. Een SS-verslag over een deportatietransport wordt naast dat van een overlevende van het transport geplaatst. De aankomst in Auschwitz wordt beschreven door een kamparts en door een gevangene. De visie van slachtoffers wordt steeds weer aangevuld met die van daders, omstanders of toeschouwers. De lezer wordt tot ooggetuige gemaakt. Wat dachten en voelden de betrokkenen? En wij, in hun plaats? Onder een aangrijpende foto van een jonge joodse emigrante, gemaakt tijdens de overtocht naar Engeland, het kaartje met haar nummer aan een te lange koord aan de arm, staat ‘Gered!’, met als opgave: probeer te verklaren waarom het meisje er niet gelukkig uitziet. Netelige onderwerpen worden niet geschuwd. Verhaald wordt hoe in Friesland verzetslui niet anders konden dan een ondergedoken joods echtpaar te liquideren, de twee hadden een brief geschreven waarin ze andere ondergedoken joden verrieden.
Het boek staat vol concrete voorstellen waar leerkrachten geschiedenis, moraal, godsdienst, kunst en zelfs taalonderricht hun voordeel mee kunnen doen: vele in het onderwijs bruikbare voorbeelden, een overzicht van bronnen en lectuur (uiteraard ook jeugdboeken), uitstappen naar herdenkingsoorden en musea, onderzoek naar lokale geschiedenis (hoe zat het in onze gemeente?), fotomateriaal en nuttige adressen.
Theoretisch uitgangspunt zijn de beschouwingen van Theodor Adorno rond ‘opvoeding na Auschwitz’ uit 1966. Hoe erover onderwijzen, welke lessen getrokken? Een van de voornaamste psychische oorzaken van de jodenmoord was volgens Adorno het onvermogen tot identificatie en tot autonoom, kritisch denken. ‘Opvoeding na Auschwitz’ moet dus afgestemd worden op identificatie, zelfreflectie en zelfbestemming, zelf beslissen wat men doet en laat. Om ‘zich bewust te worden van de mechanismen die mensen tot zulke gruweldaden brengen’ moet men zich meer in de vervolgers, minder in de slachtoffers inleven. Barbarij is het onvermogen tot empathie. Ido Abram pleit ook voor identificatie met de andere betrokkenen. Jongeren hebben naast schurken en helden, ook gewone mensen als voorbeeld nodig. Zeker omdat die in iedere maatschappij, in vredes- en oorlogstijd, de grootste groep vormen. Toeschouwer zijn is de normale zijnswijze van de in gemeenschap levende mens. De toeschouwers mobiliseren in de richting van empathie en medelijden is het doel van een opvoeding tot menselijkheid en tolerantie.
De verschillende lessen die uit Auschwitz kunnen worden gepuurd, worden helder uiteengezet. De enen leren dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn, de anderen dat er geen god kan bestaan. Macht, daar gaat het om, leren anderen eruit; terwijl weer anderen menen dat Auschwitz de kracht van democratie en tolerantie heeft aangetoond. Sommigen leiden er de noodzaak van een joodse staat uit af, anderen dat de diaspora ervoor gezorgd heeft dat toch niet alle joden werden uitgeroeid. Zoveel lessen dat duidelijk wordt dat de jodenmoord niet door één ideologie kán worden geannexeerd.
Er wordt terecht gewaarschuwd voor eenzijdige toespitsing op gruwel. ‘Gewone gruwel’ wordt erdoor gebanaliseerd, men
| |
| |
went eraan, wordt er ongevoelig voor. Alle leed is leed, ook het zogenaamd ‘klein leed’ of, met de woorden van pedagoog Janusz Korczak die later in Treblinka vermoord werd, ‘alle tranen zijn zout’. De eindgruwel, de lijkenhopen die in de bevrijde kampen werden aangetroffen, moeten in een bredere context worden geplaatst. Leerlingen moeten niet met stomheid geslagen worden, een sprakeloos mens kan zich niet goed ontwikkelen. Hij stelt geen vragen meer en leert niet bij. Wil men zich met iets kunnen identificeren, dan moet het herkenbaar blijven.
□ Gie van den Berghe
Ido Abram & Matthias Heyl, Thema Holocaust. Ein Buch für die Schule, Rowohlt Verlag, Hamburg, 1996, 352 blz., DM 16.90, ISBN 3-499-19733-2.
| |
Varia
Opvoeden als groeiproces
In Opvoeden is een groeiproces laat Peter Adriaenssens dit proces terecht al heel vroeg beginnen: een goed partnerschap is belangrijk voor een succesvol ouderschap. In het hoofdstuk over beloningen en straffen wijst hij op de doeltreffendheid van (vooral sociale) beloningen, op de ruimte die door grenzen geschapen wordt en op de nefaste gevolgen van verwenning. Na de behandeling van de typische problemen waarmee vandaag de dag moeders en vaders vaak geconfronteerd worden, belicht hij de puberteit, waarin de jongere zijn identiteit vormt, het recht heeft daarvoor leergeld te betalen, en waarin een negatief zelfbeeld kan ontstaan. Verder gaat het over slechte vrienden en over de media: tv kijken maakt niet dom, maar bij het journaal is de duiding van een nieuwslezer nodig, en het geweld van videofilms is gevaarlijker dan dat van andere films. Ten slotte gaat hij in op probleemkinderen en dito ouders (kindermishandeling, eenoudergezinnen, stiefouders).
De auteur presenteert zijn werk als een ‘knutselboek’ met raadgevingen, voorbeelden van concrete stappen, recapitulerende opsommingen en ingekaderde samenvattingen. Hij wil aantonen hoe boeiend en plezierig de opvoeding kan zijn, maar is niet blind voor de realiteit: rekening houdend met de druk die op ouders en kinderen rust, noemt hij het een wonder dat slechts één op vijf jongeren ernstige moeilijkheden kent. Hij wijst erop dat het gedrag van een kind niet het eindproduct is van de opvoedingscapaciteiten van de ouders, en dat elementen als bendevorming en druggebruik uitingen van complexe problemen zijn. Ook wijst hij op de verantwoordelijkheid van de samenleving en van het politieke beleid.
Adriaenssens vermijdt doelbewust geleerde uiteenzettingen en polemieken met een of ander systeem, maar geeft een persoonlijke synthese van zijn praktijkervaring als psychiater en van de vakliteratuur. In de jaren tachtig wezen meerdere publicaties op de sociaal-psychiatrische gevolgen van de (psychologisch) afwezige vader: identiteitscrisis, gestoorde seksuele oriëntatie en agressiviteit. Ook dit boek wijst erop dat, wanneer de vader als identificatiefiguur ontbreekt, de jongen gewelddadige mannenfiguren uit de media zal navolgen. Als een mogelijk gevolg van de beklemmende invloed van de (alleenstaande) moeder wordt niet homoseksualiteit, maar wel vrouwvijandig machogedrag vermeld. Agressiviteit en woede-uitbarstingen worden verklaard door verwenning en door het uit de weg gaan van conflicten (er wordt niet gezegd dat vaders hier voor tegenwerking konden zorgen). Maar dit boek verdient zeker het succes dat het ondertussen kent.
□ Jef Ector
Peter Adriaenssens, Opvoeden is een groeiproces. Wegwijzer voor vaders en moeders, Lannoo, Tielt, 1995, 256 blz., ISBN 90-209-2755-8.
|
|