| |
| |
| |
Forum
De Zeven Fouten van Guy Verhofstadt
Guy Verhofstadt is terug van weggeweest en dat stemt de Vlaamse commentaarschrijvers tevreden. In De Standaard roept Dirk Achten de verkiezing van Verhofstadt tot nieuwe voorzitter van de VLD meteen uit tot ‘dé politieke gebeurtenis van het jaar’. ‘Verhofstadt bewees intussen afdoende niet een zoveelste in de rij te zijn. Zoals anderen durft hij toegeven dat een en ander misloopt in onze samenleving; maar anders dan die anderen zoekt hij wel zelf antwoorden die hij met branie op de discussietafel gooit’, schrijft Mark Platel in Het Belang van Limburg. ‘Vlaanderen heeft opnieuw een oppositieleider die de ambitie heeft het moeilijkste te bereiken wat er is: mensen de onzekerheid van de verandering te laten verkiezen boven het gemak van de status quo’, meent Yves Desmet in De Morgen. ‘Waarschijnlijk is in het Vlaamse medialandschap alleen de leiding van de zogeheten “liberale” krant triest na de zware nederlaag die Herman De Croo zaterdag heeft geleden’, vat Pol Van den Driessche in Het Nieuwsblad samen. ‘Op die ene uitzondering na, zijn de meeste onafhankelijke waarnemers tevreden met de blitse terugkeer van Verhofstadt’.
Verhofstadt kan op veel goodwill rekenen, en dat is begrijpelijk. Wie Verhofstadt kent, weet dat het een aimabel man is, een charmant causeur, een idealist die nog de gave van de verontwaardiging heeft. Maar als politicus heeft Verhofstadt een merkwaardig parcours afgelegd. Al zijn grote projecten zijn in feite mislukt. Als begrotingsminister ging hij er zo rauw tegenaan dat de syndicaten hem (da joenk) in 1987 uit de regering bonjourden. In 1991 slaagde hij er niet in om via zijn Schaduwkabinet en zijn eerste Burgermanifest de rooms-rode meerderheid uit het zadel te lichten. En ook zijn mediatieke en lichtjes megalomane VLD-verruiming bracht niet de verhoopte doorbraak: na de parlementsverkiezingen van 21 mei 1995 moesten de Vlaamse liberalen opnieuw met gebogen hoofd op de op- | |
| |
positiebanken plaatsnemen. Verhofstadt besefte dat zijn krediet op was, deed een stap opzij en duidde zijn boezemvriend Patrick Dewael aan als zijn opvolger. Het werd de zoveelste misrekening: de militanten kozen massaal voor ‘aartsrivaal’ Herman De Croo, de grote criticus van de verruiming. Verhofstadt kon aan zijn tocht door de woestijn beginnen. Met De Croo aan het hoofd van de VLD dreigde hij nu zelfs in eigen rangen gemarginaliseerd te worden. Daarom was de inzet van de voorzittersverkiezingen van 7 juni zo belangrijk: niet alleen de toekomstige richting van de VLD maar ook de verdere loopbaan van Verhofstadt stond op het spel. Deze keer was het erop of eronder. Door zijn vele tactische blunders moest Verhofstadt op zijn vierenveertigste hard bikkelen om te bereiken wat hij op zijn achtentwintigste al eens zonder veel moeite had bekomen: het leiderschap van de Vlaamse liberale partij.
Le nouveau Verhofstadt est arrivé, en dat is wellicht goed voor de dynamiek van de Belgische politiek. Maar als Verhofstadt zijn taak deze keer wél tot een goed einde wil brengen, moet hij zich hoeden voor de volgende Zeven Fouten.
[1] Te veel burgerdemocratie verhoogt het conflictgehalte en verlamt de partijwerking. D66-kopman Hans Van Mierlo, de paus van de bestuurlijke vernieuwing waar de Verhofstadt-getrouwen graag aan refereren, weet dat. Hij organiseerde geen interne verkiezingen om zijn opvolger aan te duiden, maar voerde geheime canapé-gesprekken, besliste eigenmachtig en lichtte vervolgens zijn partij in met de reeds historische woorden: ‘Het is een meisje geworden en we noemen haar Els’. Els Borst, de huidige minister van Volksgezondheid, zal in 1998 voor D66 de verkiezingscampagne leiden: de partijleden applaudisseerden langdurig, iedereen was tevreden. Bij de VLD, waar sommigen heiliger willen zijn dan de paus, gaat het er anders aan toe. Na vijf jaar heeft deze nieuwe partij al drie voorzittersverkiezingen achter de rug: bij de stichting in 1992, in 1995 na het aftreden van Verhofstadt, en enkele weken geleden, op 7 juni 1997. Als Verhofstadt in 1999 minister kan worden, neemt hij ontslag als partijleider en komen er voor de vierde keer voorzittersverkiezingen. De Croo heeft al aangekondigd dat hij dan opnieuw kandidaat zal zijn. Conclusie: de VLD-kopstukken hebben de laatste tijd meer tijd en energie gestoken in het bekampen van elkaar dan in het bekampen van de regering. Naar verluidt is premier Dehaene een groot voorstander van de interne VLD-democratie: dat zou tot nadenken moeten stemmen.
[2] De burger droomt van jobs, niet van referenda. Verhofstadt beseft dat, maar hij is de gevangene geworden van zijn eigen, goed bedoelde spelregels. Net als Van Mierlo heeft ook Verhofstadt geprobeerd om via achterkamergesprekken een consensuskandidaat voor het VLD-voorzitterschap aan te duiden, maar De Croo toonde zich onwrikbaar. Dus moet het grote kanon ingezet worden: de burgerinspraak. Wat sindsdien bezongen wordt als een feest van de democratie, was in feite een feest van de haat. Om hun slag thuis te halen besteedden de drie belangrijkste kandidaten - Rik Daems, Herman De Croo en Guy Verhofstadt - ettelijke miljoenen aan hun campagne. Geheime peilingen, persoonlijke aanvallen, intriges: ook sla- | |
| |
gen onder de gordel waren toegelaten. Maar het eindresultaat was pover. We hebben de afgelopen jaren al voldoende kunnen vaststellen dat de burgers in België en omstreken niet stormlopen voor referenda, maar zelfs de VLD-militanten maakten slechts mondjesmaat gebruik van hun democratisch recht. Van de 82.000 leden brachten er 32.262 (39 procent) een stem uit en van die 32.262 kozen er 16.617 (52 procent) voor Verhofstadt. Verhofstadt behaalde dus een volstrekte meerderheid, maar in werkelijkheid is hij slechts zeker van de steun van 20 procent van de VLD-leden. Zijn sterkte - als voorzitter is hij democratisch gelegitimeerd - is dus tegelijkertijd zijn zwakte - hij wordt maar gedragen door een vijfde van zijn eigen achterban.
[3] De media zijn geen glijmiddel maar een informatiekanaal. Verhofstadt kan het niet laten: alles wat hij doet en aanpakt wordt zorgvuldig geregisseerd. In feite startte hij zijn herverkiezingscampagne al onmiddellijk na het aantreden van Herman De Croo. De eerste maanden weigerde hij elk inhoudelijk interview, maar hij trad wel op in babbelprogramma's als ‘Vakantiekriebels’ of ‘Zomerkuren’ om zijn basispopulariteit in stand te houden. Via zijn zogenaamde Grote Toespraken, waar de pers massaal voor werd opgetrommeld, voerde hij een soort parallelle oppositie, in de Rwanda-commissie toonde hij zich een dossiervreter en een gewiekst onderhandelaar en in zaal F smeedde hij nieuwe coalities voor de toekomst.
Niet De Croo maar Verhofstadt stuurde de VLD-fracties in het parlement. Ondertussen probeerde hij bij Wim Kok, Vaclav Havel, Di Pietro en Tony Blair te geraken om op het thuisfront het etiket ‘elder statesman’ en ‘ideoloog van de politieke vernieuwing’ te verdienen. Dat laatste mislukte, maar de Wetstraat-journalisten, die Verhofstadts agenda nochtans kenden, berichtten daar nauwelijks over: Verhofstadt bepaalt immers wat off en wat on the record is. Wie gehoorzaamt, wordt nadien beloond met een ‘exclusief interview’. Op een moment dat het Verhofstadt goed uitkomt; na zijn kandidaatstelling voor het VLD-voorzitterschap bijvoorbeeld.
[4] Je kan niet te vaak en te radicaal van strategie veranderen. In zijn pogingen om de rooms-rode coalitie, die nu al tien jaar aan de macht is, te breken, heeft Verhofstadt zowat alle mogelijke ideologische formules uitgeprobeerd. Eerst wilde hij de liberale partij radicaliseren, daarna timmerde hij samen met Lode Claes en Paul Beliën (de man van Vlaams Blok-kamerlid Alexandra Colen) aan een rechts front, de jongste maanden zocht hij in de beruchte senaatszaal F toenadering tot Agalev, de Volksunie en een groepje progressieve CVP'ers rond Johan Van Hecke. ‘Ik zou mijn hele politieke leven willen geven, hier en nu, als ik zeker zou zijn dat ik aan het denken in deze Westerse beschaving, aan de verwezenlijking van dat ideale mensbeeld, aan die eeuwige strijd de mens iets dichter bij zijn doel te brengen, één ietsje - een splintertje is genoeg - zou hebben bijgedragen’, zei hij in een Humo-interview enkele jaren geleden. Inmiddels beseft hij dat dit te hoog gegrepen is. De oude Verhofstadt wilde de maatschappij veranderen, de nieuwe Verhofstadt wil in de eerste plaats minister worden, zelfs al moet hij daarvoor regeren met ‘de corrupte CVP’ (dixit zijn eerste Burgermanifest).
| |
| |
[5] Je kan niet te vaak en te radicaal van politieke visie veranderen. De neoliberale yup van vroeger die in een ruk Demain le capitalisme van Henri Lepage uitlas en dweepte met de Chicago-school, presenteert zich vandaag als een gematigd sociaal-liberaal die ervan overtuigd is dat het liberalisme en de sociaal-democratie de komende jaren meer en meer zullen convergeren. De baby-Thatcher van weleer toont zich tegenwoordig een fan van de Britse Tony Blair en de Nederlander Wim Kok, twee socialistische eerste ministers. In zijn eerste Burgermanifest was het middenveld, die bonte verzameling van pressiegroepen, de absolute boeman. De vakbonden, ziekenfondsen en patroonsorganisaties commanderen de politieke partijen, koloniseren de staat en werpen een dam op tussen burger en beleid, heette het. In zijn jongste boek, De Belgische Ziekte, is Verhofstadt tot inkeer gekomen en schrijft hij dat deze organisaties ‘actief betrokken moeten worden bij het invullen en het uitvoeren van het beleid’. Alleen echte intellectuelen hebben de moed om hun gedachtegoed bij te stellen en te evolueren, maar Verhofstadt evolueert wel erg hard.
[6] Ieder vogeltje moet zingen zoals het gebekt is. Op zijn Galabal in Gent boog Verhofstadt deemoedig het hoofd: ‘De voorbije twee jaar hebben mij veranderd. De scherpe kanten zijn afgerond. Ik heb geleerd dat luisteren in de politiek belangrijker is dan spreken, dat de dialoog efficiënter is dan de confrontatie. Hadden we dit in 1992 beseft, dan waren er geen kostbare jaren verloren gegaan. We hebben gezaaid, maar het soms arrogante geloof in het eigen gelijk heeft verhinderd dat we konden oogsten’. Of Verhofstadt inderdaad veranderd is, of een veertigjarige überhaupt nog kan veranderen, daar bestaan grote twijfels over. Zijn snibbige interventies in de Rwanda-commissie, zijn koppig weigeren om met Daems op de foto te gaan of om met De Croo in De Zevende Dag te zitten, wijzen niet op een grotere mildheid. Dat is ook niet erg: het is precies die rebelse houding die Verhofstadt sympathiek maakt. Maar door zelf zijn zwakheden aan te duiden en te etaleren maakt hij het zijn tegenstrevers wel erg gemakkelijk. Bij iedere kritische verklaring of rake interventie van Verhofstadt zullen Tobback, Van Peel en Anciaux meteen roepen: ‘Zie je wel: Verhofstadt is nog geen haar veranderd, hij is nog altijd even arrogant’.
[7] Het nieuwe, gouden keurslijf knelt in de taille. Verhofstadt kiest voor het recept van Tony Blair en Bill Clinton: meer markt en minder lasten. ‘Als een land het gouden keurslijf aantrekt, zet de economie uit en krimpt de politiek. Dat wil zeggen, de economische groei neemt toe, de werkloosheid daalt en de politieke keuzes over allerlei belangrijke kwesties - welzijn, rentevoet, overheidsuitgaven - vernauwt zich tot de smalle marges die door de markt worden bepaald’, schrijft New York Times-columnist Thomas L. Friedman. Over een aantal gevolgen van dit model - de verdere verloedering van het milieu, de impact van de concurrentie-zonder-grenzen, de dalende levenskwaliteit - rept de nieuwe Verhofstadt met geen woord. Omdat deze onderwerpen anno 1997 niet meer en vogue zijn?
□ Jörgen Oosterwaal
| |
| |
| |
Spiritualiteit van A tot Z
Onlangs werd de Dictionnaire de spiritualité ascétique et mystique na ruim zestig jaar voltooid. De encyclopedie beslaat twintig dikke boekbanden, op de ruime pagina's staan steeds twee lange en brede kolommen. Dit artikel gaat in op de achtergronden en lotgevallen van deze grootse onderneming.
Bijna vijftig jaar geleden, op 17 februari 1928, zond de Parijse uitgever Gabriel Beauchesne een brief aan pater Joseph de Guibert s.j. In deze brief schreef Beauchesne over zijn idee om een encyclopedie over ascese en mystiek uit te geven. Hij zou graag zien dat De Guibert de leiding hiervan op zich zou nemen. De Guibert had immers uitstekende papieren hiervoor als professor in de ascese en de mystiek aan de Gregoriana te Rome. Daar kwam nog bij dat hij de stichter was van de Revue d'ascétique et mystique, zodat de redactionele leiding over zo'n onderneming hem wel toevertrouwd zou zijn. De Guibert had het al vaak over zo'n dictionaire gehad met zijn confraters Marcel Viller en Ferdinand Cavallera, maar heeft geen tijd om de leiding op zich te nemen. Wellicht kan Beauchesne denken aan Viller als redacteur? Viller is immers historisch zeer onderlegd en De Guibert zou hem kunnen helpen met de leerstellige kant. Beauchesne geeft zijn idee van een eenhoofdige leiding niet graag op en blijft bij De Guibert aandringen, maar uiteindelijk moet hij toch toegeven. Marcel Viller zal de leiding op zich nemen; Cavallera en De Guibert zullen hem terzijde staan. In de Revue apologétique van november 1928 kondigt Beauchesne de uitgave van de Dictionnaire de spiritualité ascétique et mystique: doctrine et histoire aan. Het plan is zo'n twintig afleveringen van 320 kolommen te publiceren, zodat de lezers uiteindelijk met drie dikke boekbanden het hele werk in huis zullen hebben. De redacteuren hebben al een lijst samengesteld van zevenhonderd artikelen. Op die lijst staan alle geplande artikelen betreffende de leer, en de historische artikelen voor zover ze langer zullen zijn dan een kolom.
Het initiatief is dus van de uitgever uitgegaan, maar het had niet veel gescheeld of de stichters van deze dictionaire waren de eerste geweest om met hun idee aan te kloppen bij een uitgever. Is er een betere illustratie denkbaar dat de tijd er rijp voor was? Het waren de jaren van de religieuze encyclopedieën en het waren de jaren van de studie van de ascese en mystiek. Van allebei zijn er veel initiatieven aan te wijzen in de eerste decennia van de twintigste eeuw. De Dictionnaire de la Bible (1891-1912, 5 banden, met supplementen vanaf 1926), de Dictionnaire de théologie catholique (1899-1972, 18 banden), de Dictionnaire d'archéologie chrétienne et de liturgie (1903-1950, 15 banden), de Dictionnaire apologétique de la foi catholique (1911-1922, 4 banden), de Dictionnaire pratique des connaissances religieuses (1924-1928, 6 banden; supplementen vanaf 1929). De voltooiing van de Dictionnaire apologétique was voor Beauchesne aanleiding om het initiatief te nemen tot een ‘dictionnaire d'ascétique et de mystique’, om daar- | |
| |
mee zijn vaste klantenkring in stand te houden. Overigens niet alleen in Frankrijk zette men in deze periode religieuze encyclopedieën op. In het Duitse taalgebied verschenen reeksen als het Lexikon für Theologie und Kirche (1930-1938, nu bezig aan zijn derde, geheel nieuwe druk) en van protestantse zijde Die Religion in Geschichte und Gegenwart (1909-1913, 5 banden, 3e herz. druk 1957-1965).
Aan het eind van de negentiende eeuw kwam er een reactie op de positivistische idee dat zelfs de menselijke geest onderhevig was aan natuurwetten en gedetermineerd werd door erfelijkheid, omgeving en tijdsgewricht. Dit leidde tot een grote belangstelling voor het bovennatuurlijke in de breedste zin van het woord. Velen probeerden de ongrijpbare kanten van de menselijke psyche te verkennen: parapsychologie, spiritisme, occultisme, oosterse godsdiensten, theosofie, antroposofie. Katholicisme of allerlei kleinere religies werden, meestal voor korte tijd, omhelsd. Zelfs Willem Kloos, die volgens zijn beroemdste dichtregel een god in het diepst van zijn gedachten was, vertaalde de Imitatio Christi van Thomas a Kempis. Dit mysticisme van de late negentiende eeuw werd de Nieuwe Mystiek genoemd, om het te onderscheiden van de middeleeuwse mystiek waarop het geïnspireerd was. De Nieuwe Mystiek was niet religieus maar ook niet anti-religieus, en manifesteerde zich in feite vooral als een literaire beweging. Maurice Maeterlinck wordt wel de apostel van deze beweging genoemd. Hij vertaalde Ruusbroec in het Frans, kocht kastelen en zelfs een klooster in Frankrijk, waar hij zich vermeide in de sfeer van de ‘duistere’ en ‘mystieke’ Middeleeuwen. De interesse voor het bovennatuurlijke, die religieus indifferent was, wordt wel gezien als een voorloper van de New Age. De dilettantistische reactie van de late negentiende eeuw werd gevolgd door een serieuzere wetenschappelijke belangstelling. Theologen stelden vast dat de ziel en het zieleleven weer bestonden en dat zelfs andere wetenschappen er weer in alle ernst over spraken. De aandacht ging vooral uit naar de mystiek. Van de mystieke spiritualiteit, die in de Middeleeuwen zo'n hoogtepunt had gekend, was in de loop van de eeuwen niet veel meer over dan ascetische oefeningen. In het eerste kwart van de twintigste eeuw wordt de studie van de mystiek serieus aangepakt, op
wetenschappelijke basis. Met name jezuieten zetten zich hiervoor in. Zo krijgt de droom van Augustin Poulain s.j. om een klein, zuiver praktisch traktaat over de mystiek te schrijven, gestalte in zijn boek Des grâces d'oraison: Traité de théologie mystique. Het verschijnt in 1901 en wordt vele malen herdrukt en vertaald. In Amerika publiceert William James in 1902 zijn beroemde godsdienstpsychologische studie Varieties of religious experience. De vitalistische Evelyn Underhill brengt in 1911 haar Mysticism: a study in the nature and development of man's spiritual consciousness uit en vier jaar later een boek over Ruusbroec. In de Nederlanden richt Desiderius Stracke s.j. in 1925 het Ruusbroecgenootschap op en twee jaar later het tijdschrift Ons Geestelijk Erf: Driemaandelijks tijdschrift voor de studie der Nederlandsche vroomheid. Er is intensief contact met Nederland, vooral met de carmeliet Titus Brandsma, die geschiedenis van de vroomheid doceert aan de jonge katholieke universiteit te Nijmegen. Het zijn immers niet alleen de jaren van de religieuze encyclopedieën
| |
| |
maar ook van de tijdschriften over de mystiek. Joseph de Guibert s.j. had al in 1920 Revue d'ascétique et de mystique gesticht. Het Duitse taalgebied kreeg in 1925 zijn Zeitschrift für Aszese und Mystik. Al met al is het begrijpelijk dat Beauchesnes voorstel voor een ‘dictionnaire d'ascétique et de mystique’ enthousiast ontvangen werd en voortvarend ter hand werd genomen nadat praktische problemen overwonnen waren.
In 1932 wordt de eerste aflevering van de nieuwe encyclopedie aan de meer dan duizend intekenaren toegezonden. De naam is iets gewijzigd. Ascese en mystiek worden nog steeds in één adem genoemd, maar de keuze van ‘spiritualiteit’ als overkoepelende term weerspiegelt de steeds verdere losmaking van de studie van de mystiek uit het knellende keurslijf van moraal en ascetische praktijken. Immers de geest waait waarheen hij wil.
Anders dan de bedoeling was, wordt het een onderneming van lange adem. De drie geplande delen zijn er uiteindelijk zestien geworden, verdeeld over twintig boekbanden. De voltooiing heeft meer dan zestig jaar op zich laten wachten en het waren jaren waarin zich belangrijke ontwikkelingen hebben voorgedaan op religieus gebied. Er zijn vele klippen te bedenken waarop deze onderneming schipbreuk had kunnen lijden. De uitgever had failliet kunnen gaan of de encyclopedie niet langer in zijn fonds willen hebben: een klip die denkbeeldig is gebleven. De ontwikkelingen in de studie van de mystiek hadden een ernstige bedreiging kunnen zijn, zoal niet voor het voortbestaan dan toch voor de eenheid van de reeks. Zo kwam in deze periode de samenhang tussen ascese en mystiek ernstig ter discussie te staan. Verder bevrijdde de studie van de spiritualiteit zich van de zeggenschap van andere theologische disciplines zoals de moraaltheologie en de dogmatische theologie. Men zag meer dan tevoren in dat de spiritualiteit en de mystiek in hoge mate historisch bepaald zijn. De sterk descriptieve benadering van leerstellige aspecten van de spiritualiteit heeft de Dictionnaire de spiritualité voldoende immuun gemaakt voor deze veranderingen.
Hetzelfde geldt in feite voor de tijdgeest. Tijdschriften en reeksen die in de eerste decennia van deze eeuw opgezet zijn, zijn vooral in de jaren zestig en zeventig aan hun einde gekomen. Het aggiornamento, de aanpassing aan de geest van de tijd, werd in deze jaren als de oplossing van vele, zoniet alle problemen gezien. Naar vaker is gebleken, heeft aanpassing aan de tijd ook vatbaar voor de tijd gemaakt. Het lijkt erop dat juist de beschrijvend-historische dimensie van de Dictionnaire de spiritualité haar boventijdelijk heeft gemaakt. Het zustertijdschrift van de dictionaire overleefde het aggiornamento echter niet. De Revue d'ascétique et de mystique ging in 1977 ter ziele, na de laatste vijf jaargangen als Revue d'histoire de la spiritualité door het leven te zijn gegaan. Het Zeitschrift für Aszese und Mystik was al veel eerder herdoopt in Geist und Leben en het draagt nu nog die naam. Na de onderbreking van enkele jaren in de oorlog wilde dit tijdschrift in 1947 naast een systematische en wetenschappelijke lijn een meer actuele lijn van (her)opbouw van het geestelijk leven inzetten.
Aan een dergelijke langdurige onderneming zit ook een concrete menselijke kant, die een grote weerslag kan hebben. Het succes hangt altijd af van de aanhoudende inzet van een of
| |
| |
enkele personen. De overdracht van de verantwoordelijkheid aan andere personen vormt vaak een moeilijk moment en altijd moet blijken of dit niet ook een koersverandering met zich meebrengt die de consistentie van het geheel ondermijnt. We kunnen vaststellen dat dit niet gebeurd is, ofschoon zich problemen van deze aard zeker hebben voorgedaan. Zo is spoedig nadat de eerste afleveringen verschenen zijn, de onderneming in ernstig gevaar gekomen door de ziekte van Marcel Viller waardoor hij bijna helemaal blind werd. Daarna maakte de Tweede Wereldoorlog het praktisch onmogelijk aan de dictionaire te werken. Ook het overlijden van de medewerkers van het eerste uur zijn gevaarlijke momenten geweest: de biografieën van Joseph de Guibert (†1942) en Francis Viller (†1952) konden - ironie van het lot - nog opgenomen worden in de dictionaire die ze zelf gesticht hadden. Ferdinand Cavallera overleed in 1954. De start van de dictionaire is dus zeer moeizaam geweest. Het duurt tot 1953 voor de tweede band compleet is. De redactie is dan overgenomen door de theologische faculteit van de Franse jezuïeten in ballingschap te Edingen. De redactionele leiding is steeds in handen gebleven van jezuïeten. Wisseling van de wacht en verandering van vestigingsplaats zijn vaak crisismomenten bij zulke ondernemingen. Hier hebben ze geen bedreiging gevormd voor de continuïteit en eenheid van de reeks. Dit is ongetwijfeld te danken aan het feit dat de verantwoordelijkheid voor de redactie in handen geweest is van één orde. Zo is de dictionaire mogelijke hindernissen ontgaan en feitelijke problemen te boven gekomen.
Tegenwoordig zou geen uitgever of onderzoeker er ook maar één moment over peinzen om te beginnen aan een zestiendelige encyclopedie over spiritualiteit, ascese en mystiek. Het doet denken aan de mammoet, die al lang niet meer van deze tijd is. En al herinnert de Dictionnaire de spiritualité in haar onaangepaste grootheid aan prehistorische fossielen, toch treft men er maar weinig artikelen in aan die echt verouderd zijn. En dat komt niet alleen door de historische en observerend-descriptieve benadering van de onderwerpen, maar ook doordat de redactie bijna altijd zeer gedegen medewerkers heeft weten te vinden en deze dan ook de ruimte heeft kunnen geven, daarin niet gehinderd door de uitgever - en daar mag ook wel eens op gewezen worden. Maar er kan nauwelijks aan getwijfeld worden dat hij het initiatief ertoe niet genomen had wanneer hij van te voren geweten had dat het ruim zestig jaar en bijna dertig duizend grote kolommen tekst zou gaan kosten om de spiritualiteit van A tot Z te beschrijven.
□ Thom Mertens
Dictionnaire de Spiritualité ascétique et mystique, Beauchesne, Parijs, 1937-1995, 16 delen in 20 banden.
|
|