| |
| |
| |
Peter-Hans Kolvenbach
De eenwording van Europa en de rol van de kerken
Europa roept veel problemen op, maar misschien is een van de belangrijkste de vraag of we de eenheid van dit continent alleen moeten herontdekken dan wel of we de eenheid van Europa uit het niets moeten opbouwen. In het laatste geval zou Europa nooit bestaan hebben; in het eerste geval is het een opgave te worden wat we reeds zijn: Europeanen. Het is duidelijk dat het Europese ideaal een andere gestalte aanneemt wanneer voortgebouwd kan worden op een gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur dan wanneer we van het heden moeten uitgaan om vast te stellen dat alleen een Europa, één gemaakt tegen heug en meug, het kan opnemen tegen de economische machten die zich overal ter wereld tegen Europa verzamelen. Het is een feit dat ieder van ons de geschiedenis van de Lage Landen bij de zee heeft leren kennen als een eindeloze rij van oorlogen en conflicten, van ruzies met de buurlanden en van spanningen op allerlei gebied tot op de dag van vandaag. Als we buiten Nederland durven kijken, zien we een Balkancrisis die nog steeds niet beëindigd is en waarin Europa er niet in geslaagd is een positieve rol te spelen als Europa. Het zijn de Verenigde Staten die een voorlopige oplossing geforceerd hebben. Ondanks de kalmte liggen er in Europa nog steeds explosieve gebieden: Kosovo en de Hongaarse minderheden, Moldavië, Bessarabië en de Turkse helft van Cyprus. Daarbuiten kan ieder ogenblik de federatie van de Russische staten (Armenië, Azerbeidzjan) opbreken, en Noord-Ierland, om maar niet te spreken van het Baskische Noord-Spanje, kent geweld. In het algemeen zijn de minderheden minder bereid deel uit te maken van een nationaal geheel: Catalonië en Spanje, Corsica en Frankrijk, Padania-Lombardije en Italië zijn harde voorbeelden. Op een hoger niveau is het voldoende de kranten te lezen of het televisienieuws te volgen om vast te stellen dat iedere stap naar meer eenheid in Europa
| |
| |
op groeiende tegenstand stuit, en dat de uitbreiding van de westers gekleurde Europese gemeenschap naar het oosten van Europa felle politieke tegenstand ontmoet. Eventueel kan men zich troosten door te wijzen op de neiging van iedere mens zich des te sterker individueel af te tekenen naarmate een bindende gemeenschap meer groeit, om zijn persoonlijkheid niet te verliezen in het anonieme van een groepering.
| |
Negatieve en positieve kanten
Omdat we vooral naar de godsdiensten en kerken kijken, moeten we constateren dat het niet-één-zijn van Europa zich weerspiegelt in de verhoudingen der kerken. Zonder twijfel praten de kerkleiders met elkaar in allerlei Europese kerkelijke organisaties, zoals ook de politieke autoriteiten elkaar vaak ontmoeten. Maar in de alledaagse werkelijkheid is een nieuw Jalta niet uitgesloten: ditmaal geen ideologisch ijzeren gordijn tussen Oost- en West-Europa, maar een godsdienstige grenslijn tussen een Orthodoxie, die Oost-Europa als zijn heilig onschendbaar land beschouwt, en een min of meer verzwakt christendom, traditioneel thuis in het Westen. De dialoog tussen de kerken van de Hervorming groeit eerder naar een wederzijdse erkenning van de verscheidenheid in geloof dan tot eenheid in Christus. Sinds de katholieke kerk in het Tweede Vaticaans Concilie de oecumene als een wens van Christus ontdekt heeft, is er zeker veel tot stand gekomen tussen de kerken, maar kunnen we zeggen dat we na duizend jaar van verdeeldheid en wantrouwen het jaar 2000 tegemoet gaan met meer eenheid in de volle zin van het woord? De verdeeldheid, die zich nu ook in de kerken zelf manifesteert, schijnt nog steeds het overwicht te hebben. Bovendien zijn in Europa de christenen niet meer onder elkaar: in belangrijke landen is de islam de tweede godsdienst geworden met miljoenen gelovigen, en na wat Europa in Auschwitz heeft laten gebeuren of heeft gewild, blijft de in aantal kleine Synagoge een gevoelige snaar in elke Europese beslissing die het Nabije Oosten betreft. Ook al behoren de islam van Noord-Afrika en van de Levant niet tot de Europese eenheid, Europa slaagt er niet in jodendom en islam voor de Europese deuren te laten staan: wat er in Jerusalem gebeurt en wat in Algerije plaatsvindt, kan Europa niet onverschillig laten, hoewel het betekent dat godsdiensten zich laten gebruiken als factoren van verdeeldheid en geweld, zoals ook de Balkan en Noord-Ierland getuigen. Dit
betekent dat zowel de politiek als de godsdienst als zodanig geen automatische steunpilaren zijn voor de Europese eenheid.
Dit negatieve en sombere beeld heeft het voordeel duidelijk te maken dat er voor de eenheid van Europa niet gebouwd kan worden op een natuurlijke gemeenschappelijke basis en dat de weg naar eenheid of
| |
| |
beter hereniging rekent op verzoening en op de wil samen de toekomst op te bouwen om niet in verdeeldheid onder te gaan.
Ook al is het moeilijk deze negatieve feiten te ontkennen, toch zou het beeld van Europa eenzijdig zijn zonder te vermelden wat Europa onvermijdelijk één maakt. Als een betrekkelijk kleine uitwas van het Aziatische continent wordt het duidelijk omvat door drie watermassa's en het Oeral-gebergte. Het overgrote deel van de in Europa gesproken talen behoort tot de Indo-Europese taalgroep, en de specialisten kunnen in de nu in gebruik zijnde taalsystemen nog terugvinden wat de eerste bewoners van Europa gesproken en gedacht hebben. Maar vooral is er de culturele gemeenschap, getekend door het Romeinse recht en het Griekse denken, gedoopt in de verkondiging van het evangelie, uitgedragen tot alle werelddelen dankzij de unieke Europese ervaring van de ontdekking van de nieuwe wereld. En vervolgens de idealen van de Franse revolutie en de proclamatie van de mensenrechten, maar ook twee wereldoorlogen, die in Europa en om Europa begonnen zijn. De muur van Berlijn heeft het bewustzijn verscherpt dat een verdeeld Europa onnatuurlijk is en dat zonder een samen uitgewerkte marktpolitiek Europa zich niet verdedigen kan tegen de elders in de wereld georganiseerde economische machten. Deze korte samenvatting van een eeuwenlange geschiedenis laat de positieve kant van de eenheidspenning zien: Europeanen hebben meer gemeen dan ze misschien willen erkennen, en in elk geval hebben ze geen andere keuze dan samen te werken in een tijdperk waarin alle landen en volkeren meer dan ooit van elkaar afhankelijk zijn.
| |
De historische rol van de kerken
De rol die de kerken in deze ontwikkeling gespeeld hebben, laat zich duidelijk aftekenen. Het is de katholieke kerk die aan de volkeren van Europa geleerd heeft wat mens en mensheid kunnen en moeten zijn in de perspectieven die de Schepper en Verlosser geopenbaard hebben. In dat licht ontdekte Europa langzaam aan een aantal waarden, cie met rechtvaardigheid en vrede, met vrijheid en naastenliefde te maken hebben. Meer en meer maakt zich dan de Europese mens los van de kerken als ‘Mater et Magistra’, als moeder en opvoedster, om die menselijke waarden op eigen verantwoordelijkheid te beleven. Hij laat zich nog door het evangelie opvoeden en inspireren om vervolgens, eenmaal volwassen geworden, vrijheid, gelijkheid en broederschap zelfstandig te beleven. Een door de katholieke kerk gevormd Romeins rijk gaat over naar een christelijke cultuur en beschaving. In deze eeuw beleeft Europa de beslissende bekoring de menselijke waarden onafhankelijk van het evangelie en los van de kerken op eigen kracht te beleven. Dit groeiend
| |
| |
proces wordt vaak ‘secularisatie’ genoemd, waarin na de ondergang van de twee goddeloze totalitaire systemen van nazisme en historisch materialisme Europa zichzelf als één geheel herkent. Om het in bijbelse termen te zeggen: is het mogelijk de Europese stad op te bouwen zonder de Heer, en werken we niet tevergeefs aan de Europese eenheid als we weigeren uit het evangelie inspiratie en kracht te putten? Hier komt dan terstond de vraag naar voren of de oorzaak van het feit dat Europa zo moeilijk van de grond komt, juist niet te wijten is aan de afzwakking van het Europese christendom. Na alles wat positief en negatief over Europa gezegd kan worden, is het minstens duidelijk dat de toekomst afhangt van de vrije wil der Europeanen. Niemand kan Europa's eenheid afdwingen, ook al zou ieder falen in deze taak Europa's ondergang betekenen. Het is natuurlijk niet de rol van de kerken uit te maken welke politieke vorm het Europa van morgen moet kiezen, maar de kerken zijn zich er al van bewust dat de overtuiging in Europa om op Europese wijze samen te leven, minstens een deel van de verantwoordelijkheid van de kerken is in naam van het evangelie.
| |
Agape
De eerste bijdrage aan de Europese motivatie is het absolute nieuwe dat het evangelie gebracht heeft met de agape, een opvatting van de naastenliefde, die zo nieuw was dat een nieuwe uitdrukking gevonden moest worden om het weer te geven. Tot op de dag van vandaag wordt het christendom met de agape geïdentificeerd. In het Nabije Oosten, waar de drie godsdiensten die de ‘familie van het Boek’ vormen, trachten samen te leven, is het nog steeds de gewoonte het jodendom te bewonderen om het geduld en de hoop waarmee de Messias verwacht wordt, de moslims te respecteren om de radicaliteit van een geloof dat verschillende keren per dag openlijk beleefd wordt, en de christenen te zien als degenen die weten wat naastenliefde is, niet alleen door allerlei edelmoedige sociale en caritatieve initiatieven, maar vooral door de bereidheid te vergeven, de eerste stap te zetten naar verzoening en zich persoonlijk op te offeren opdat de in nood verkerende medemens leven kan. Deze agape als typisch christelijke verantwoordelijkheid houdt ook in dat men, over familie- en zakenbelangen heen, over nationale en rassenvooroordelen heen, allereerst in de naam van Christus kijkt naar de mens en de mensengemeenschap. Voor de welbekende barmhartige Samaritaan van het evangelie is de mens die halfdood langs de kant van de weg ligt, uiteindelijk en op de eerste plaats een mens, die hulp van een andere mens nodig heeft en zo zijn naaste wordt. Het feit dat hij een jood of een Romein was, een rijke Palestijn of een arme vreemdeling, een misdadiger of een rechtvaardige,
| |
| |
is van minder belang dan de overtuiging dat in ieder menselijk lijden de Heer zelf, Christus, tot agape oproept, want tot onze verbazing was Hij het die gediend werd toen de gevangene, de zieke en de immigrant geholpen werden. In de geschiedenis van de mensheid is er altijd een verlangen geweest naar de waarde van menslievendheid, zoals de zuil van Hammoerabi (1750 vóór onze tijdrekening) getuigt, maar het nieuwe is dat Christus vraagt om een persoonlijke inzet, om je leven te geven zonder te selecteren, zonder een tegenprestatie of erkenning te verwachten, zonder te wachten op een initiatief van de ander. Is het in een werelddeel als Europa, waar zoveel te verzoenen en te vergeven valt, waar er zoveel redenen zijn om uitsluitend aan nationale en eigen belangen te denken, waar zoveel buitenlandse elementen erom vragen geïntegreerd te worden - is het menselijk gezien mogelijk tot eenheid te komen zonder de overtuiging die uitgaat van het geloof in de agape van Christus? Is het daarom alleen maar een toeval, dat overtuigde christenen als De Gasperi en Schuman, Adenauer en De Gaulle, aan de wieg van de Europese eenwording gestaan hebben?
| |
Vooruitgang als geestelijk probleem
Een andere overtuiging die uit het geloof geboren is en de motivatie voor de eenheid van Europa helpen kan, is moeilijker te aanvaarden, omdat deze overtuiging een kritiek inhoudt op onze moderne maatschappij in de vorm waarop wij het meest trots zijn, namelijk in de technische en wetenschappelijke vooruitgang. We leven in een periode van opzienbarende macro- en micro-ontdekkingen: deze zijn bespeurbaar in het dagelijks leven en hebben gezondheidszorg, welvaart en communicatie op een hoger en beter peil gebracht. Deze vooruitgang is nog niet ten einde. Maar het is duidelijk dat de techniek niet aan zichzelf overgelaten kan worden, omdat de technologische ontwikkeling zich gemakkelijk kan keren tegen de mens, tegen zijn natuurlijke omgeving en tegen zijn gemeenschap. Iedereen kent het probleem van de atoomdreiging en de bedreiging van de ozonlaag. De mens moet de techniek beheersen, maar hoe hij de techniek oriënteren zal, hangt uiteindelijk af van zijn wereldbeschouwing, van zijn opvatting van de gemeenschap, van zijn mensbeeld. Dit geldt ook voor de economie, die tot nu toe het meest het beeld van Europa bepaalt.
Twee vragen zijn voldoende om het probleem aan te snijden. Zijn de Europese landen bereid de markteconomie niet aan haar eigen mechanisme over te laten, maar haar zo te oriënteren dat werkloosheid in Europa niet langer als een economische fataliteit beschouwd wordt en de jeugd de angst voor de toekomst kan opgeven? Zijn de landen van de Europese gemeenschap bereid iets van de sociale welvaart op
| |
| |
te geven om op die manier in staat te zijn aan de landen in Oost-Europa de economische mogelijkheden te geven een eigen economie op te bouwen? Om het kort samen te vatten: bestaat er een wil om de productie van welvaartsgoederen te laten volgen door een distributie die niet alleen enkelen, maar allen ten goede komt, zodat niet de rijken rijker en de armen armer worden? Het is duidelijk dat de mensheid nu de mogelijkheid heeft zo te produceren dat honger en armoede vermeden kunnen worden, maar dat uit de manier van distribueren blijkt dat men die welvaart niet voor iedereen wil. Allerlei eigenbelangen spelen mee die een mogelijke vooruitgang voor iedereen belemmeren. Voortdurend is het nodig erop te wijzen de economie niet aan zichzelf of louter aan de consumptie over te laten, maar de economie te richten op de mens en de menselijke gemeenschap, en dan niet op deze of gene mens, maar op alle mensen zonder uitzondering, en vooral daar waar ellende is. Hier ontdekt men dat het niet onverschillig is vanuit welke overtuiging of geloof de economische beslissingen genomen worden. Natuurlijk is het niet het evangelie of zijn het niet de kerken, die technische en economische projecten en programma's kunnen uitwerken of welvaarts-patronen moeten opleggen. Dat alles ligt in menselijke handen, maar dat die handen niet louter grijpen, maar weten uit te reiken naar de ander, heeft te maken met geloof en geestelijke overtuiging. Is het dan overdreven te concluderen dat de eenwording van Europa, te beginnen met de economische basis, uiteindelijk wel eens een geestelijk probleem zou kunnen zijn, waartoe de kerken ons moeten oproepen in de naam van Hem die het beste met ons voorheeft, persoonlijk en in gemeenschap?
| |
Opgave van de christenen
Tegen de achtergrond van deze twee overtuigingen stelt zich de vraag: wat kunnen de kerken voor Europa betekenen? Op de eerste plaats, vanuit het geloof, Bredero's ‘Ende desespereert niet’ herhalen en vertalen. Deze eenvoudige opgave is in feite de moeilijkste. Het eenworden van Europa verloopt niet als een rustige, regelmatige rivier, maar kent momenten van dynamiek en energie, om vervolgens in een lange periode van stagnatie en moedeloosheid te vervallen. Dit gaat soms gepaard met valse euforie, zoals nu de intense activiteit rond de gemeenschappelijke munt, de euro, die in vele landen een voorwendsel geworden is om de staatsfinanciën op orde te brengen, ook al heeft dat direct weinig met de Europese gemeenschap te maken. Over het algemeen is men het erover eens dat op de een of andere manier Europa één moet worden, maar de snelheid waarmee de technocraten tot een werkelijke integratie willen komen stuit op weerstand of
| |
| |
onverschilligheid. De landen eisen respect voor de nationale belangen, en aan de horizon verschijnt eerder een groeiende samenwerking van regeringen dan iets als een federale Europese staat. Steeds minder komt het tot een politieke eenheid en de thans gebruikelijke gang van zaken, de status-quo, wordt als het hoogst haalbare beschouwd. Uiteindelijk zou het Europese parlement een Europese politiek moeten uitwerken, maar dit organisme is politiek zwak en nauwelijks in staat te bemiddelen tussen de nationale parlementen en de Europese commissie in Brussel. Door dit gebrek aan kracht wordt Euro-cynisme of Euroscepticisme opgeroepen. Europa, maar waarom?
Op basis van het Paasgebeuren belijden de kerken, de gelovigen, dat in de verrezen Heer de mensheid niet tot verdeeldheid gedoemd is, maar eenheid, ook in een Europese vorm, verwerkelijken kan. Voor degene die gelooft, is er altijd een toekomst van verzoening van hereniging en eenheid, niet omdat hij zeker is van zichzelf of integendeel naïef, nog minder omdat hij de werkelijkheid niet onder ogen durft te zien of wil leven vanuit een onvolwassen zekerheid, maar omdat hij gelooft dat de geschiedenis van de menselijke eenheid samen met de Heer van de geschiedenis geschreven kan worden, zodat de ramp van de toren van Babel zich niet herhaalt en de mensheid zich naar een nieuw Pinkstergebeuren beweegt, waar ieder in zijn eigenheid gemeenschap wordt in de Geest. De toekomst openhouden voor eenheid en die niet laten verlammen door de zware belasting van het verleden, de tegenwerkende krachten en het onbegrip in het heden, de onduidelijkheid van wat morgen in Europa brengen zal. Eén zijn in verscheidenheid is de taak die de kerken, uit de Drie-eenheid ontsproten, in Europa bemoedigt.
Een tweede opgave komt ook uit de geloofsovertuigingen voort. Geboren uit kolen en staal heeft de Europese gemeenschap zich uitgebreid tot een markt van kaas en vis, van melk en wijn, werkend via verdwijnende douanegrenzen naar een gemeenschappelijk muntstelsel met een Europese bank. Ook al zullen de voorstanders van Europa dit terecht als een karikatuur van de Europese inspanning beschouwen, zij zullen de eersten zijn om te erkennen dat het politieke, het sociale en het culturele er nauwelijks in slagen heen te breken door een muur van onwil en onverschilligheid. In de sporadische contacten tussen Brussel en de kerken komt dit verwijt steeds weer naar voren. In een recente verklaring van het Vaticaan aan een conferentie over Europa wordt opnieuw herhaald dat het opbouwen van Europa niet bestaat in het openen van sommige grenzen en markten, maar het scheppen van een gezamenlijke ruimte voor vrijheid en solidariteit, voor gerechtigheid en vrede. Letterlijk zegt de brief: ‘De opbouw van een Europa voor het derde millennium is een taak die tegelijkertijd ethiek en
| |
| |
politiek moet zijn’. Tegen dit verwijt hebben de Europa-specialisten van Brussel zich steeds verzet. Hun nieuwste verdediging steunt op het beginnen van een gemeenschappelijk muntstelsel. De euro brengt als vanzelf een gezamenlijke politiek met zich mee en heeft nu al sociale gevolgen in de verschillende Europese landen. Bovendien is de economie in gevaar en moet zij opkomen tegen de marktpolitiek van de Verenigde Staten, Japan, de tijgers van Zuidoost-Azië en zoveel landen in Latijns-Amerika en Azië, die nu concurrenten worden op de wereldmarkt. Mocht in de economische sfeer Europa ten onder gaan, dan zal dit ook een sociale terugslag betekenen en als gevolg daarvan een politieke marginalisatie. De ervaring heeft uitgewezen dat alleen degene die economisch sterk staat een rol kan spelen in het vredesproces in de Balkan, in het Nabije Oosten of in het gebied van de Afrikaanse grote meren.
Het zou onjuist zijn te ontkennen dat de leiders van de Europese gemeenschap wel degelijk gezien hebben hoe noodzakelijk het is samen te weten waarom men zich voor de eenheid inzet: de wereld te verrijken met de ervaring van de Europese mens en mensheid, die getekend is door het oeroude, door Christus zelf hernieuwde bijbelwoord ‘De mens leeft niet van brood alleen’. Dit betekent dat de kerken, niet uit eigen naam maar uit naam van de Heer, erop moeten aandringen de economische welvaart te richten op het welzijn van de mens, de marktpolitiek niet over te laten aan het consumptiemechanisme, en de menselijke waarden niet alleen te respecteren maar ook te bevorderen. Te midden van die menselijke waarden is er in het geseculariseerde Europa ook behoefte aan spiritualiteit en religiositeit. Er is een spirituele belangstelling, men gelooft in iets dat boven het dagelijks brood uitgaat, in een goddelijk geheim, hoewel men zich duidelijk zal afkeren van geïnstitutionaliseerde godsdienstigheid. Deze behoefte aan het religieuze zou op het niveau van bewustzijnsverruiming kunnen blijven, als een vorm van een rijker besef van de werkelijkheid, als de ontdekte openheid tegenover iets wat de mens te boven gaat. Deze verrijking kan zich heel gemakkelijk op de individuele mens concentreren: een narcistisch voor en met zichzelf bezig zijn. Geplaatst op het niveau van de gemeenschap kan niet de bekoring ontkend worden een West-Europese unie te vormen ten bate van zichzelf. Maar mens en mensheid leven niet alleen voor hun brood alleen, maar uit een woord van Christus dat altijd naar buiten, naar de ander wijst, in de overtuiging dat uiteindelijk de mens en de mensheid niet zullen rusten zonder de voltooiing gevonden te hebben in het geven van het levensbrood aan de ander.
Zonder de oproep van de kerken is het gevaar groot dat een West-Europese gemeenschap alleen aan zichzelf denkt en zich van ieder ander afsluit. Althans in het christelijk denken kan Europa zich niet
| |
| |
beperken tot vijftien landen, het moet alle landen van de Atlantische Oceaan tot de Oeral omvatten. Volgens de bekende uitspraak van een Russisch politicus is Europa te beschouwen als een gemeenschappelijk huis, maar in werkelijkheid gaat het om een torenhoog gebouw waarvan sommige verdiepingen welvaart kennen, maar andere etages in brand staan, en waar liften niet kunnen of willen functioneren om elkaar hulp te bieden. Door zich als gemeenschap te organiseren zou de Europese unie introvert kunnen worden, terwijl ook uit de christelijke overtuiging Europa altijd als verantwoordelijkheid gezien heeft overal ter wereld de mensheid te ontdekken, het evangelie aan te bieden en aan de ontwikkeling van de andere continenten mee te werken door caritatieve en economische initiatieven. Terwijl de ontwikkelingshulp aan de landen van de Derde Wereld en de inzet van zoveel Europese vrijwilligers in Afrika, Latijns-Amerika en Azië nog altijd indrukwekkend zijn, is het des te verwonderlijker dat de Europese gemeenschap grote moeilijkheden heeft met de integratie van de niet-Europeanen in haar midden. Ook de kerken voelen hier een zekere onmacht of minstens een ongenoegen. In de naam van de Heer en zijn evangelie kunnen ze alleen maar de vreemdeling welkom heten en de immigrant ontvangen. Maar aan de andere kant is Europa niet in staat volledig open te staan voor alle niet-Europeanen die iets van de welvaart willen meenemen. De politieke partijen die zich tegen de immigratie verzetten, krijgen in de verkiezingen hoge stemmenpercentages. Hier voelt men de moeilijkheid van de kerken om principes vast te houden, principiële oriëntaties te verdedigen en praktisch het geweten van Europa te zijn, zonder ooit een oplossing te kunnen doorvoeren die met alle elementen van een gecompliceerde situatie rekening houdt.
| |
Europese eenwording en oecumene
Hier raken we aan een laatste vraag: Hebben de kerken nog de kracht iets bij te dragen aan de Europese eenheid? Afgezien van de zwakheid in kerkelijkheid in vele Europese landen, en afgezien van het op het eerste gezicht vrij theoretische en vaak onpraktische standpunt dat de kerken moeten verdedigen, komt de vraag op of de kerken zelf voldoende betrouwbaar zijn om Europa de les te lezen of, beter gezegd, het evangelie voor te houden. Vragen ze niet van Europa wat ze zelf in het kerkelijk leven niet tot stand kunnen brengen? Het wordt moeilijk wanneer de kerken de eenheid preken, terwijl zij zelf niet in staat zijn om tot eenheid te komen. De Europese kerken hebben in de KEK (Konferentie Europese Kerken) een overkoepelend orgaan, de katholieke bisschoppen hebben hun Europees treffen, maar de vraag is of de oecumene, het zoeken naar eenheid, voldoende intensief en progressief
| |
| |
is om voor Europa een voorbeeld te kunnen zijn voor toenadering, verzoening en hereniging. Mocht dit niet zo zijn, heeft de kerk dan recht van spreken? Voor een belangrijk deel hangt de dialoog af van de betrekkingen tussen de Orthodoxie, die Oost-Europa beheerst, en de katholieke kerk, die nog steeds een meerderheid in Centraal- en West-Europa vormt. De kerken hebben begrepen dat, wanneer zij in de verdeeldheid berusten, zij voor Europa een schandaal zijn en geen recht van spreken hebben in een wereld die ondanks alles naar eenheid streeft. Over het algemeen beschouwen de kerken de oecumene soms als een noodzakelijk, in onze tijd onvermijdelijk kwaad, maar bijna altijd is er een ernstig streven naar een oplossing, hoewel niemand weet waar, wanneer en hoe de eenheid der kerken in Christus verwerkelijkt zal worden. Er is een gevoel van schande, wanneer de kerken zien hoe de werelddiplomatie er ondanks alles in slaagt uitzichtloze conflicten tot een voorlopige of een definitieve vrede te brengen, terwijl degenen die het evangelie van de liefde verkondigen er niet in slagen duizend jaar van verdeeldheid en onenigheid tot een vrediger einde te brengen.
Toegegeven moet worden dat de oecumene nu eenmaal een veel radicalere inzet vraagt dan de eenwording van Europa. Ook de Europese landen weten niet precies wat de toekomstige eenheid van Europa zal zijn en welk model van eenwording - federatie, integratie, alliantie - uiteindelijk de overhand zal hebben, maar de weg kan met eindeloze schikkingen en compromissen tot gezamenlijke resultaten leiden en hoeft niet voor een hoge graad van relativisme terug te schrikken. Ook al zouden weinigen met hart en ziel in Europa geloven, een zekere graad van gezamenlijk eigenbelang kan voldoende zijn om samen de nodige maatregelen te nemen. Bovendien kunnen bureaucratische structuren gedragspatronen opleggen die niemand tot adhesie dwingen: men neemt op het vliegveld de poort voor de Europese Gemeenschap zonder verplicht te zijn voor Europa warm te lopen. Het is een eenheidsprocedure die de kerken nooit als voldoende kunnen erkennen. Hoewel men zich kan afvragen of ook Europa ooit tot stand zal komen zonder de wil, eventueel het enthousiasme van de Europeanen. Toch zou het niet typisch voor Europa zijn een zinloze eenwording na te streven, die zich beperkt tot het gezamenlijk genieten van Nederlandse kaas, Italiaanse wijn, Franse parfum en Duits brood met op de achtergrond Spaanse muziek in een Engelse pub. Een Europa zonder bezinning is Europees ondenkbaar, gezien een lange traditie waarvan de kerken vaag de getuigen en erfgenamen zijn.
Ondanks een koele ontvangst, zelfs onder zijn medewerkers, heeft paus Johannes Paulus II voorgesteld dat de kerken vergiffenis moeten vragen voor een negatief verleden. Europa heeft godsdienstoorlogen gekend. Om het te zeggen met de woorden van de oecumenische
| |
| |
patriarch Bartholomeos: ‘Het nationalisme is de meest destructieve kracht in de geschiedenis. Nationalistische conflicten kunnen nooit door het geloof worden gelegitimeerd, hoewel dat in de geschiedenis vaak voorgekomen is en nog steeds voorkomt. Wat Joegoslavië betreft kunnen we daarom kort zijn: elke misdaad in naam van de godsdienst is een misdaad tegen de godsdienst’. De patriarch erkent wat ook de paus als schuldig falen van de kerken beschouwt, namelijk dat de kerken bijvoorbeeld in Oost-Europa zich van meet af aan hebben laten ‘strikken door eigenbelang en door criteria die weinig of niets met het evangelie te maken hebben’. Deze erkenning van het negatieve in een vaak somber verleden maakt de weg open voor een positief getuigen van de kerken. Bij een ontmoeting met de Europese Commissie in 1994 vatte de patriarch het doel duidelijk samen: ‘De orthodoxie kan, moet en wil bijdragen tot de verwezenlijking van het edele en vitale doel, dat Europa een visie, een spiritualiteit en een gemeenschappelijke richting heeft’. Het rapport van de Generale Synode van de Nederlands-Hervormde Kerk uit 1996 formuleert het streven iets anders, maar steunt de Europese eenwording: ‘De oorspronkelijke motivatie van het integratie-streven dat nu heeft geleid tot de Europese unie - verzoening, vrede, gerechtigheid - is nog altijd actueel. De kerken dienen deze intentie van harte te steunen’. Na een grote bezorgdheid te hebben uitgedrukt die ingegeven werd door de vraag of de Europese mens tot zijn of haar recht komt, wordt klaar en helder besloten dat de eigen bijdrage van de kerken aan de Europese eenwording niet gericht kan zijn op herstel van het ‘christelijke Europa’, maar is gelegen in de betekenis van het evangelie voor de grote actuele en principiële vragen waarvoor Europa gesteld is. Voorts zal de oecumene zelf een levend teken van verzoening in Europa moeten zijn. De kerken
bieden Europa geen alternatief waardesysteem aan, maar een getuigenis gegrond in de persoon van Christus, vanuit de keuzen die hij voorgeleefd en gemaakt heeft, en die altijd een openbaring zullen zijn, als een zuurdesem voor de weg die Europa gaan zal en voor de toekomst die Europa zich geven wil.
De Europese Unie beschouwt technisch en wettelijk de kerken als behorende tot de categorie ‘cultuur’ die individueel overgelaten wordt aan de vijftien landen die deel uitmaken van de Unie. Het zou ook niet juist zijn de kerken door de Unie te laten erkennen zoals dat met vakbonden en politieke partijen gebeurt. Uiteindelijk is de eenwording en verzoening van de mensheid, ook in de Europese vorm, een gave van God waarvoor gebeden, geleden en samengewerkt moet worden. De kerken hebben hier niets op te leggen, maar veel aan te bieden, vooral wanneer ze de typische Europese verscheidenheid weten te respecteren en de dialoog met de ander als een positieve bijdrage tot
| |
| |
de groei van de eenwording van Europa leren zien. In die zin is de nieuwe evangelisatie, steeds weer opnieuw door Johannes Paulus II verkondigd, geenszins als een kruistocht op te vatten, maar als een evangelisatie met een nieuwe kwaliteit. Laten we aan hem de laatste woorden: ‘Onze pluralistische maatschappij confronteert hen die in Christus geloven, met steeds nieuwe uitdagingen: zij spoort ons aan niet alleen moedig naar nieuwe wegen voor evangelisatie te zoeken, maar ook wegen van geloof te durven inslaan, die beantwoorden aan de veranderde sociaal-culturele omstandigheden in Europa’.
Toespraak gehouden in het Ignatiushuis te Amsterdam op 28 april 1997 bij gelegenheid van de viering van de vierhonderdste sterfdag van Petrus Canisius.
|
|