Streven. Jaargang 64
(1997)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
PodiumJubileum van het pessimismePeter Ghyssaert (o1966) debuteerde op zijn vijfentwintigste met de bundel Honingtuin en is op zijn dertigste al aan zijn vierde bundel toeGa naar eind[1]. Is dat een reden om te jubelen? De titel Jubileum en andere gedichten suggereert iets in die richting. Wat er te vieren valt, wordt verhuld meegedeeld in de eerste strofe van het titelgedicht ‘Jubileum’: ‘Op zijn dertigste verjaardag / zette zich de snijmachine in beweging, / ver van hier, op trage wielen’ en expliciet gezegd in de slotstrofe: ‘Hij speelde 's nachts met schakelaars / en meende daarna opgelucht / dat elk contact verbroken was’ (blz. 15). Wordt hier het definitief afgesneden zijn van de wereld en de voorgoed verworven eenzaamheid verkondigd? Het lyrische ik is in de poëzie van Ghyssaert zo goed als afwezig. Als hij over zichzelf spreekt, zoals in de pas geciteerde verzen, doet de dichter dat in de derde persoon. ‘Je est un autre’, en die andere in wie het ik zich projecteert, is dan een vreemde die niettemin een heel goede bekende blijkt. Wie zijn gedichten leest, leert hem kennen als ‘een man van zuiver koorts’ (blz. 7), ‘de man die ziek is’ en ‘een prachtig pak (heeft) / waarin hij langzaam, pronkend doodgaat’ (16), ‘een groot schrijver / maar iemand heeft / zijn pen gebroken/ en zijn blad verscheurd’ (blz. 40), ‘een man die langs de wegen ging / en scherven in een zak vergaarde’ (blz. 55), een slaapwandelaar (blz. 83), iemand in wiens bed vannacht de dood slaapt ‘niet als een vrouw, niet als een kat / maar als de kreukels in het laken’ (blz. 85). Vanaf zijn debuut is Ghyssaerts poëzie gekenmerkt door een omgang met de dood op de manier waarop | |
[pagina 442]
| |
Félicien Rops hem geëtst heeft in b.v. ‘La mort qui danse’: met sierlijk zwaaiende rok, een bloemenhoed op de grijnzende schedel en de billen bloot. N.a.v. Cameo (1993) schreef Arjan Peters dat Ghyssaert in zijn virtuoze gedichten suggereert dat ‘het enige dat wij vermogen is, zo verstild en stijlvol mogelijk ten onder gaan’. In Sneeuwboekhouding (1995) wordt in ‘Het skelet’ (blz. 31), met de nauwkeurigheid van een anatoom-patholoog en de beeldenrijkdom van een vindingrijk dichter, verslag uitgebracht over wat er nog rest van de mens nadat hij zo stijlvol mogelijk de ongelijke strijd gestreden heeft: Het skelet
Hier zijn de duigen van een leven,
aangetast door vuil en kou,
een roes van bloed en spieren,
vliezen die als schalen
hersens droegen en
hun idealen, zijn verdwenen
in de grond.
Tuig waarin de tocht een liedje fluit;
koets van been onder de zoden
vastgereden, ooit geledigd
en vernietigd door de nacht;
ribben klemmen als een deur.
Daar zat misschien een ziel
die niet meer wist waarheen.
Het leven is een ziekte waarvan men niet geneest. Die wetenschap exploreert de dichter in elke bundel. Hij tekent reacties op van medemensen/medepatiënten, meldt symptomen, beschrijft het verloop, de complicaties, geeft recepten voor medicijnen waarvan de werking soms verrassend anders is dan verwacht: ‘Inschenken en onverdund / in één teug opdrinken / en u zult zien: / / niet u, maar om u heen de wereld / wordt krankzinnig, blind; / verschrompelt, slaat zwart uit / en sterft’ (blz. 89). In een grotesk parodiërend gedicht worden ziektes zelfs gegrossierd op de wijze waarop artsenbezoekers de geneesmiddelen van hun farmaceutische werkgever proberen te slijten: Verkopers
Zij laten hem de ziekte zien
die hij moet kopen
en tonen hem een film waarin zieken
boeiend spreken over hun symptomen.
Ze vragen al hun oude kiemen terug
die waardeloos geworden zijn.
Een meisje neemt met hem een folder door;
zij dringen aan
dat hij nog andere ziektes koopt,
ze hebben dia's en filmmateriaal.
De namen worden wel steeds moeilijker,
de folders echter zijn eenvoudig.
(blz. 25)
Is er dan geen enkel tegengif, hoe tijdelijk ook, of een afleidingsmanoeuvre, hoe doorzichtig ook, waardoor de mens, de lezer, een ogenblik zijn ziekte kan vergeten, zodat hij even ‘zijn zinnen kan verzetten’? Muziek b.v., helpt dat niet? Ghyssaert, die behalve dichter ook een klassiek gevormd muzikant is, zegt dat het niet helpt. Het verergert zelfs de pijn, lezen we in ‘Concertante’: | |
[pagina 443]
| |
Concertante
Speel op het spinet
en de zenuwdraden worden zichtbaar
in het glazen lichaam
en de pijn wordt heviger.
Speel een stuk van Byrd
en het krijsen wordt al hoorbaar;
dan Scarlatti en
het sterven kan beginnen.
Speel tot slot
een stuk van Bach,
een stil koraal of een prelude
- innigheid zonder verhaal.
(blz. 22)
Ghyssaert ontkent niet dat muziek zomerse gevoelens kan opwekken, verlichting kan schenken, hoop kan doen ontstaan, maar dat blijft allemaal niet duren, het betekent slechts uitstel van executie, zoals de slotregels van ‘Fanfare’ zo verrassend meedogenloos duidelijk maken. Fanfare
Voor het eerst in maanden
hoorde hij muziek:
bij de bovenburen werd er
op het huisorgel gespeeld; het klonk
als een kleine zomerfanfare
- koper dat zijn scherpte heeft verloren.
Toen kwam er iemand binnen
om zijn ogen dicht te doen.
(blz. 86)
Peter Ghyssaert is een pessimist, zoals de Roemeens-Franse filosoof Cioran, die in zijn De l'inconvénient d'être né schreef: ‘We hebben door de geboorte evenveel verloren als door het sterven. Alles’. Leo Geerts citeert hem in zijn testamentaire tekst ‘Een gewoon mens’ en legt uit hoe hij het pessimisme in het citaat van Cioran om twee redenen als een contradictie ervaart die hij erg positief waardeert: ‘In mijn leven is het pessimisme altijd een strategie geweest om me te wapenen tegen tegenslagen, een strategie waarin ik na vier maanden kanker en chemotherapie zeer bedreven ben geworden; wie het ergste verwacht, kan bijna per definitie op een meevaller rekenen; de mens verliest meer energie aan de angst voor rampen die nooit komen, dan aan het verwerken van de echte calamiteiten. Daaruit volgt de tweede contradictie: dat het absolute pessimisme van Cioran mij telkens weer een lichte subtiele vorm van vreugde brengt. Zo verschrikkelijk als de absolute futiliteit van het leven volgens Cioran is mijn werkelijkheid niet, ook niet vandaag’Ga naar eind[2]. Die contradicties van het pessimisme verklaren wellicht waarom de lezer de lectuur van Jubileum en andere gedichten van Peter Ghyssaert niet als somber en uiterst deprimerend ervaart, omdat deze poëzie een strategie openbaart om de ziekte die leven heet, creatief te benaderen. Die strategie heet: de calamiteiten exact noteren, in taal bezweren en grondig relativeren. Joris Gerits | |
[pagina 444]
| |
Helden van formaatHet leven in de bioscoop is van een andere dimensie dan het ‘echte’ leven. Gewoon al de oppervlakte van een close-up van mond, neus en ogen, geprojecteerd op een groot doek, daar kan je een vrachtwagen mee inpakken. Maar niet alleen hoogte en breedte, ook de immateriële afmetingen van de dramatis personae moeten groter zijn dan medium, zegt Aristoteles in zijn Poetica. We willen geen drama over onze kleine kantjes - dat is stof voor de komedie -, maar verhalen van koningen en helden, figuren met grandeur. Mensen waar we naar opkijken en waar wij, kleine mensen, ons aan optrekken. De dramatische theorieën van Aristoteles zijn nog even relevant, even revelerend ook, als in de vierde eeuw v.C. Moderne opvattingen over de structuur van een filmscenario beroepen zich nog steeds op centrale begrippen uit zijn model: de essentiële rol van het conflict, de idee dat drama eenheid moet hebben, het principe van de identificatie van de toeschouwer met het hoofdpersonage, enz. Dat neemt niet weg dat je een aantal inzichten aan de gewijzigde culturele omstandigheden moet aanpassen. We maken tegenwoordig geen tragedies meer met koningen, omdat die niet meer dezelfde maatschappelijke rol vervullen. Als ze nu nog voorkomen in een dramatische vorm, dan veeleer in het melodrama en - het kan verkeren - in de komedie. Hoewel geld en macht niet te verwaarlozen attributen zijn, lijkt de maatschappelijke positie van de held in onze drama's aan belang te hebben ingeboet. Wat onverminderd geldig blijft, is dat een held moet beschikken over de nodige daadkracht, over het vermogen om zijn eigen leven, dat van anderen, en eventueel dat van de samenleving te sturen. Onze helden moeten mensen zijn die grote dingen gedaan krijgen. Geen kniesoren en twijfelaars, maar mensen uit één stuk, met een intelligentie die afgestemd is op strategisch handelen, met grote moed en een groot hart. Mensen die de werkelijkheid naar hun hand zetten. Een paar recente ‘grote’ films zullen deze idee duidelijk maken. | |
Michael Collins en de grote politiekHet is opvallend dat politici de rol van de antieke koningen niet hebben overgenomen in het drama. In onze democratische samenleving is de individuele daadkracht daarvoor allicht ontoereikend. In onze tijd worden minder films gemaakt over de politiek dan over de politie, wat toch wel een aanzienlijke verschuiving verraadt. Het gevecht op het terrein tussen goed en kwaad, leven en dood spreekt sterker tot de verbeelding dan de anonieme besluitvorming erover. De film Michael Collins, die op het voorbije festival van Venetië een gouden leeuw won, is daarvan een interessante mengvormGa naar eind[1]. De Ierse cineast Neil Jordan gaat met deze film terug naar de periode vlak voor de opsplitsing van Ierland en reconstrueert de politieke rol van de Ierse terro- | |
[pagina 445]
| |
rist-politicus Michael Collins. We zien hoe Collins al in 1916 betrokken is bij de fameuze paasopstand tegen de ‘Britse bezetter’, hoe hij daar de conclusie trekt dat een regulier militair conflict met de Britten tot mislukken gedoemd is en hoe hij dan maar overgaat tot het uitvoeren van guerrilla-aanslagen. Dat levert succes op, want plots blijkt de Britse regering bereid tot onderhandelen. Collins verandert van beroep en wordt politicus. Bij het overleg met de Britten kan hij echter nog geen Ierse Republiek uit de brand slepen, zoals hij gehoopt had, alleen een soort Ierse Vrijstaat (zonder Noord-Ierland). Collins kiest voor een politiek compromis. Niet alle fracties zijn het daarmee eens: Collins wordt door de extreme republikeinen in een hinderlaag gelokt en doodgeschoten. Een interessante les geschiedenis, alleen heb je het vervelende gevoel dat Jordans relaas erg partijdig is. We worden met alle middelen gedwongen de grootsheid van Michael Collins te bewonderen, terwijl de Britten worden voorgesteld als de indianen in een oude western. Van een film met een historische achtergrond zou je een meer intelligente portrettering verwachten. De politieke werkelijkheid wordt hier opgediend in de vorm van een episch drama met schietgeweld, veldslagen, met een pathetische klankband, een hyperventilerend ritme, kortom met een audiovisuele retoriek die de nodige eerlijkheid mist. Vreemd genoeg is dit een euvel dat alle recente Noord-Ierland-films kenmerkt: In the Name of the FatherGa naar eind[2] (Jim Sheridan), Some Mother's Son (George Terry), en nu ook The Devil's Own (Alan Pakula) vertellen een politiek verhaal met de stijlmiddelen van de misdaadroman.
Jennifer Lopez en Stephen Dorf - minnares en stiefzoon van Alex Gates - in Blood and Wine, foto Belga Films.
| |
Blood and Wine en de grote overmoedDe jongste film van Bob Rafelson is eveneens een misdaadfilm, maar dan verteld met de taal van de tragedieGa naar eind[3]. Die combinatie heeft tot een sterke film geleid. Blood and Wine vertelt een verhaal van overmoed en ondergang | |
[pagina 446]
| |
van de innemende wijnhandelaar Alex Gates, een gentleman-mislukkeling-knoeier, die een kostbaar juweel steelt bij klanten. Dit brengt een hele dynamiek op gang die voor alle personages tot een tragische ontknoping zal leiden. De wijnhandelaar (Jack Nicholson), zijn vrouw (Judy Davis), zijn stiefzoon (Stephen Dorf) en zijn assistent voor het vuile werk (Michael Caine) hebben (zoals Michael Collins) een epische grootsheid, maar het blijven intelligente en complexe personages. Ze nodigen het publiek niet zozeer uit tot volgzame bewondering, maar tot een ingewikkelder proces van herkenning. Ze danken hun grandeur aan de moed en vastberadenheid waarmee ze het leven tegemoet gaan. Tegelijk zijn ze ook het slachtoffer van hun persoonlijkheid, van karaktertrekken die mee verantwoordelijk zijn voor hun ondergang. | |
The English Patient en de grote liefde
Juliette Binoche, levenslustige verpleegster in The English Patient, foto Kinepolis Film Distribution.
Eenzelfde gevoel voor tragiek vind je terug in de film die vorige maand van de Academy of Motion Picture Arts and Sciences tal van oscars kreeg, waaronder die van ‘beste film’: The English Patient van Anthony MinghellaGa naar eind[4]. Gewoonlijk zeggen oscars weinig over de kwaliteit van de bekroonde filmsGa naar eind[5], maar dit jaar bleek er opvallend meer interesse voor creatieve en eigenzinnige films. The English Patient is enerzijds een mooie, klassieke, wat ouderwets aandoende publieksfilm: een groot romantisch verhaal over liefde en dood, een groots decor, zowel geografisch (de woestijn) als historisch (de Tweede Wereldoorlog). Anderzijds is de sombere, erg tragische afloop van het verhaal en het complexe vertelstandpunt ongewoon voor een dergelijke onderscheiding. Michael Ondaatje, die voor de roman waarop deze film is gebaseerd in 1992 de fameuze Booker Prize won, is zelf intens betrokken geweest bij de bewerking van zijn roman en toonde zich overigens erg tevreden over het resultaat. Samen met scenarist-regisseur Min- | |
[pagina 447]
| |
ghella leidt hij de toeschouwer binnen in de romanwereld via het personage van de stervende aristocraat Count Armasy (Ralph Fiennes). Tijdens de woestijnoorlog wordt Armasy met zijn vliegtuig uit de lucht geschoten en loopt hij levensgevaarlijke brandwonden op. Hij wordt in zijn laatste levensmaanden bijgestaan door een toegewijde verpleegster (Juliette Binoche). We vernemen uit de mond van Armasy een tweede verhaaldraad: over een team onderzoekers in de Afrikaanse woestijn, en over zijn passie voor Katharine, de vrouw van een van zijn collega's (Kristin Scott Thomas).
Dominique Reymond met zeven kinderen in Y aura t-il de la neige à Noël?, foto Eliza.
Je kan soms het gevoel hebben dat epische personages iets designerigs hebben, een aantrekkelijke oppervlakkigheid. Dat gevoel heeft Minghella opgevangen door zijn personages uit te bouwen tot ambivalente en complexe wezens, en door de veelgelaagdheid van de verhaalstructuur. De ijle romantiek, de aanzwellende violensfeer houdt hij in evenwicht door er een zware, zwarte tragiek tegenover te stellen. En tragiek is een levensgevoel dat je in de moderne publieksfilm, die in de eerste plaats entertainment wil zijn, maar zelden in onverdunde verhoudingen terugvindt. | |
Dromen van een witte kerstIk rond dit betoog af met een contrast, de schitterende debuutfilm van Sandrine Veysset, Y aura t-il de la neige à Noël? Veysset confronteert de kijker in deze film met het ruwe en rauwe boerenleven van een vrouw (Dominique Raymond) met zeven kinderen. We komen niet veel te weten over de personages, we weten dat de boerderij zich ergens in Frankrijk bevindt, in de buurt van Cavaillon, dat ‘haar man’ wel de vader van haar kinderen is, maar niet haar wettelijke | |
[pagina 448]
| |
echtgenoot. Vrouw en kinderen worden door hem geëxploiteerd en afgesnauwd, net niet mishandeld. De vader is een autoritair en egoïstisch man. Tussen de moeder en de zeven bastaardkinderen is er daarentegen een hechte band die het gezin overeind houdt. Die relatie wordt heel mooi getekend, niet drammerig of sentimenteel. Ook ‘vader’ is geen satanisch iemand, hij houdt op een primitieve manier van zijn bastaardgezin. Alleen hoeft primitiviteit voor Sandrine Veysset niet geïdealiseerd te worden. Het impliceert schrale emotionele contacten, latente gewelddadigheid, een voortdurende strijd om het bestaan, een eindeloos worstelen met de aarde, met de seizoenen. Het open einde (dat m.i. tegenover de rest van de film iets onderdoet in gaafheid) rondt de film op de juiste toon af: ondanks alle denkbare miserie, ondankbaarheid, ondanks het geploeter, is er niet alleen maar ellende, er blijven in alle omstandigheden kleine eilandjes van liefde en hoop, al is het maar omdat er sneeuw valt op kerstmis. Geen luister, geen grandeur dus. Veysset toont ons het leven van alle hogere pretenties en aspiraties ontdaan, een bestaan waarin alleen het naakte overleven aan de orde is. Geregeld denkt moeder eraan dit leven de rug toe te keren, maar het ontbreekt haar aan daadkracht. Voor Aristoteles levert dit bestaansniveau geen stof meer voor een ernstig drama. Ernstig drama moet het menszijn behandelen op een voldoende beschaafd niveau. Maar op dat punt volgt het westerse drama Aristoteles dan ook allang niet meer. □ Erik MartensGa naar eind[6] | |
[pagina 449]
| |
Nieuwe JezusboekenSedert Ernest Renan (1823-1892) in het midden van de negentiende eeuw met zijn boek Vie de Jésus (1863) het moderne genre van ‘het leven van Jezus’ introduceerde, zijn velen hem gevolgd in een poging om de Christus zoals hij wordt gepreekt, te scheiden van de Jezus zoals hij historisch moet hebben geleefd. Daarbij moet men in elk geval denken aan belangrijke studies als die van Albert Schweitzer, Rudolph Bultmann, Günther Bornkamm, David Flusser en S. Ben-Chorin. Het boeiende aan al die publicaties is dat elke auteur ons een andere Jezus voorschotelt. Dat ligt nogal voor de hand, omdat de informatie over zijn leven niet ‘los verkrijgbaar’ is, maar altijd verpakt zit in de soms sterk gekleurde verhalen van degenen die hem als de messias presenteren. Nog onlangs ontstond in Franse religieuze kringen grote beroering, toen het ‘Jezusboek’ van Jacques Duquesne op de markt werd gebracht. Of die opwinding terecht was, kunt u nu zelf beoordelen aan de hand van de Nederlandse vertaling Jezus. Een reconstructie van zijn levenGa naar eind[1]. Mij is in ieder geval nog steeds niet duidelijk waarom er in Frankrijk zoveel commotie over is ontstaan. Ik vind het een goed geschreven boek, dat bovendien ongemerkt erg veel informatie biedt. | |
Op zoek naar de echte JezusWat weten we precies over Jezus? Hoe betrouwbaar zijn de bronnen die ons ter beschikking staan? Kúnnen we überhaupt wel een historisch verantwoord beeld van hem schetsen? Wie zich over al dit soort kwesties uitvoerig, en tegelijk op een uiterst leesbare wijze, wil laten informeren, moet zeker het jongste boek van Dr. C.J. den Heyer ter hand nemenGa naar eind[2]. Dat deze studie, een balans van 150 jaar onderzoek naar Jezus, binnen twee maanden een tweede druk beleefde, zegt mijns inziens voldoende over de ‘honger’ die er ook in onze dagen is naar de historische Jezus van Nazareth. Den Heyer laat duidelijk zien dat elke tijd zijn eigen Jezusbeeld(en) ontwerpt. Hij verklaart hoe dat komt en welke zwakke en sterke punten dit met zich meebrengt. Hij besteedt ook aandacht aan de documenten die in de jaren veertig zijn gevonden in het woestijnzand van het Egyptische Nag Hammadi en in de grotten van het bij de Dode Zee gelegen Qumran. Deze opzienbarende tekstvondsten hebben de belangstelling voor (de wereld van) Jezus duidelijk een nieuwe stimulans gegeven. Belangrijk is ook dat Den Heyer ingaat op de opvallende belangstelling, de hausse wellicht, die de Engelse theologie sedert enige jaren voor Jezus aan de dag legt. Een duidelijk minpunt is dat het waardevolle boek van de nieuwtestamenticus uit Kampen geen registers bevat: niet van besproken auteurs, noch van belangrijke termen. Het zou deze publicatie nog aantrekkelijker hebben gemaakt dan ze nu al is. | |
Een tegengeluidEen heel andere benadering is die van Klaus Berger (1940), hoogleraar | |
[pagina 450]
| |
Nieuwe Testament te HeidelbergGa naar eind[3]. Met zijn boek wil hij een kritisch geluid laten horen tegenover de stroom van boeken over Jezus die allemaal een nieuwe en moderne Jezus willen aanbieden. Berger keert zich uitdrukkelijk tegen ‘dergelijke eenzijdige boeken’. Het is, zo betoogt hij, enorm populair om Jezus als sociale hervormer, als filosofische maatschappijcriticus en als boerenrevolutionair te karakteriseren. Volslagen naïef en volkomen ongecontroleerd, zo gaat hij verder, construeren mensen al bijna tweehonderd jaar een Jezus als spiegelbeeld van hun eigen onvervulde wensen en verlangens. Met zijn boek wil Berger geen nieuw beeld van Jezus bieden. Want, zegt hij, harmonieuze, bruikbare beelden van Jezus ontstonden alleen maar wanneer de exegeten iets weglieten van de Jezus zoals hij in de evangeliën wordt getekend. Berger weigert dus een afgerond, kloppend beeld van Jezus te reconstrueren. Hij nodigt zijn lezers uit om mee te lopen door een aantal teksten waaruit een Jezus naar voren komt die helemaal niet zo uniform en voorspelbaar is. Methodisch ontstaat naar mijn mening gaandeweg een probleem. Berger put uit alle vier canonieke evangeliën tegelijk en daarnaast ook uit de zgn. apocriefe evangeliën. De eigen theologische dimensie van elk van die auteurs gaat daarbij echter grotendeels verloren ten gunste van een zeer dynamische Jezus, die nu eens dit, dan weer het tegenovergestelde zegt; die de ene keer zus handelt en de volgende keer compleet anders. Berger komt dan ook tot de slotsom: ‘De waarheid over Jezus bestaat niet. Jezus zelf gaat een theorie wie hij was, al met een opmerkelijke hardnekkigheid uit de weg’ (235). Heel intrigerend is dan ook de laatste pagina van Bergers boek, waar hij het begrip ‘waarheid’ verbindt met de hechte gemeenschap waarbinnen deze messias wordt beleden. Met andere woorden: ook Berger kan in zijn benadering uiteindelijk geen scheiding dulden tussen de historische Jezus en de Christus van het geloof. Aan het einde van dit boek zal de lezer voor zichzelf dus op zoek moeten naar een andere titelGa naar eind[4]. | |
De zoon van de panterEen ‘Jezusboek’ dat met name in Vlaanderen erg veel publiciteit naar zich heeft toegetrokken, is een roman die Paul Claes onlangs het licht heeft doen zienGa naar eind[5]. Het boek kent een bijzonder heldere structuur; tussen de proloog (‘Het woord’) en de epiloog (‘Het beeld’) geven twaalf leerlingen hun visie op hun leraar Jezus. Dit geheel wordt gepresenteerd als Het Evangelie van de Twaalf dat door een zekere Paulus de Anachoreet in een grot van de Thebaïswoestijn wordt begraven en sindsdien spoorloos is. De titel van het boek wordt ontleend aan de epiloog waarin een ikfiguur optreedt die nadere studie maakt van een in 1857 in het Rijnland ontdekt grafschrift, waarop sprake is van een gepensioneerd Romeins legionair, Panthera genaamd, die de geliefde van Maria zou zijn geweest en de vader van Jezus. Deze ‘Jezusroman’ van Paul Claes is een boek voor insiders. Het bestaat voor een niet gering deel uit reeds bestaande teksten, die zowel uit het Nieuwe Testament als uit niet-canonieke bronnen afkomstig zijn. Soms neemt dat verschijnsel ongekende vormen aan. Zo blijkt het hoofdstuk waarin Thomas aan het woord komt, | |
[pagina 451]
| |
bij nader toezien volledig te bestaan uit citaten die afkomstig zijn uit het in 1945 of 1946 bij het Egyptische Nag Hammadi teruggevonden ThomasevangelieGa naar eind[6]. De ‘logia’ of kernachtige uitspraken van Jezus staan bij Claes alleen in een andere volgorde; een bronvermelding zoekt men tevergeefs. Het gedeelte dat mij het meest heeft getroffen, is het laatste hoofdstuk ‘Het woord van Johannes’, waar sprake is van werkelijk heel subtiele en prachtige taalvirtuositeitGa naar eind[7]. Maar over het geheel genomen viel dit boek, ondanks alle publiciteit die het heeft gekregen, mij eerlijk gezegd nogal tegen. | |
Een postmoderne Jezus?In 1996 organiseerde uitgeverij Kok een essaywedstrijd voor (jonge) theologen. Het thema was: ‘Wie is Jezus werkelijk? Gedachten aan het eind van de twintigste eeuw’. De respons was niet gering: zo'n vijftig inzendingen moesten worden beoordeeld. Het juryrapport vermeldt als een van de meest opvallende karakteristieken dat er een sterke discontinuïteit met het verleden te zien valt. ‘De oude dogma's, die als grote spaarpotten de schat van de traditie hebben meegedragen, zijn niet alleen gebarsten maar ook gebroken. Wie Jezus voor ons is, kan aan het eind van de twintigste eeuw blijkbaar niet meer in oude formuleringen gezegd worden’. Het trof de jury daarom dat de persoon van Jezus niettemin mensen blijft aanspreken, in een grote verscheidenheid en rijkdom aan beelden en visies. Ontdaan van dogmatische formuleringen staat hij in de ingezonden essays weer in alle kwetsbaarheid voor ons. Uiteindelijk zijn vijf heel verschillende inzendingen - waarvan twee uit Vlaanderen - genomineerd en gebundeld in een boekGa naar eind[8]. En geloof het of niet: Jezus zal de gemoederen blijven bezighoudenGa naar eind[9]. □ Panc Beentjes |
|