| |
| |
| |
Erik Faucompret
Algerije
Het islamisme in opmars
De opmars van het fundamentalisme in de Arabische wereld dateert niet van gisteren. In 1928-1929 richt Hassan al-Banna in Egypte het Genootschap van de Moslimbroeders op. In de ogen van Nasser een staatsgevaarlijke beweging. Haar belangrijkste ideoloog, Sayyid Qutb, werd in 1966 ter dood veroordeeld. Zijn leer vormt nog steeds de ideologische basis voor de meeste fundamentalistische bewegingen in de Arabische wereld, ook die we nu aan het werk zien in Algerije. De stellingen van deze ‘islamisten’ worden verpakt in een aantal slogans:
[1] | Alleen God is soeverein; |
[2] | richtinggevend is alleen de wet van God; |
[3] | de huidige samenleving is heidens en moet verdwijnen; |
[4] | er zijn slechts twee partijen: die van de islamisten, de partij van God, en die van de anderen, de partij van satan; |
[5] | door middel van de heilige oorlog, de jihâd, zullen de eersten triomferen. |
De koran en de shari'a (de aan de koran ontleende wetgeving) krijgen aldus een politieke dimensie. Volgens Qutb leven de islamitische landen niet in overeenstemming met het islamitisch recht. Het zijn jahiliyya-staten: ze leven nog in de toestand van barbarij en onwetendheid die in de Arabische wereld heerste vóór de openbaring van Allah aan Mohammed. Bepaalde wetten (bijvoorbeeld op interest en verzekeringen) zijn heidens. De godsdienst moet worden gezuiverd van alle multiculturele invloeden. Mensenrechten zijn een uitvinding van het Westen. De decadente westerse moraal op het vlak van seksualiteit, alcohol- en druggebruik bederft de moslimjongeren. Alleen een fundamentalistische regering kan die trend omkeren. Ook de jihâd krijgt zo een politieke betekenis: de zuivere versie van de islam moet aan alle
| |
| |
moslims worden opgedrongen. De geloofsgemeenschap treedt in de plaats van de staat. Regionale hegemonie en politieke macht moeten de pan-islamitische eenheid bevorderen. De wereld is verdeeld in dâr al-salâm (gebied van de vrede) en dâr al-harb (gebied van de oorlog). De moslimwereld zal als supermacht de strijd winnen tegen de andere supermacht, het joods-christelijke Westen.
Tot in de jaren zestig blijven dit de stellingen van een minderheid. De meerderheid gelooft in een meer gematigde versie van de islam. Die kan als volgt worden samengevat:
[1] | De Allerhoogste geeft de mens vrije wilsbeschikking. Geen sprake meer van de verering van mensen door mensen. Alleen God mag worden vereerd. |
[2] | Van de zesduizend verzen van de koran hebben er slechts tachtig betrekking op het recht (vooral straf- en burgerlijk recht, en één artikel over handelsrecht). Voor de rest roepen ze op tot goed gedrag en tot barmhartigheid. Zelfs de juridische regels moeten met morele omzichtigheid worden geïnterpreteerd: ze zijn nooit zo nauwkeurig dat ze in een concreet rechtsgeding kunnen worden gebruikt. Ze pasten misschien in een samenleving van de zevende eeuw. |
[3] | De koran roept op tot verdraagzaamheid en gelijkheid van de mensen. Hij verwerpt theocratie en dictatuur. |
[4] | Het woord jihâd staat voor het vreedzaam winnen van bekeerlingen. Ook voor zielsverheffing. Zowel de koran als de shari'a waarschuwen tegen een te eng nationalistische interpretatie van de islam: de islam staat open voor eenieder op voet van gelijkheid en zonder discriminatie tussen volkeren. |
[5] | De fundamentalisten willen de islam institutionaliseren naar het voorbeeld van de katholieke kerk. Dat is in strijd met de islamitische traditie: daarin bestaat geen bemiddeling tussen de Allerhoogste en de gelovigen. |
| |
Fundamentalisme in Algerije
Geïnspireerd door de Egyptische Moslimbroeders wordt in 1964 in Algerije de eerste fundamentalistische groepering gesticht: al-Qiyâm (De Waarden). Hun leider komt uit onverdacht nationalistische hoek: Malek Bennabi. Hij eist de onmiddellijke islamisering van de Algerijnse samenleving. Aanvankelijk staat het Boumedienne-regime vrij tolerant tegenover de beweging: vormt zij niet het ideaal tegenwicht tegen de communisten en al diegenen die voor een snelle landhervorming pleiten? Maar algauw blijkt dat al-Qiyâm geen geweld schuwt. In 1970 wordt de groep buiten de wet gesteld. Onder een nieuwe naam opereert de organisatie clandestien: Ahl al-dawa (De Predikers). In samenwerking met de Egyptische Moslimbroeders worden moskeeën gebouwd, gefinancierd door emigranten in de Golfstaten. Alleen imans van fundamentalistische strekking komen hier aan het woord.
| |
| |
Conflicten met de overheid kunnen niet uitblijven. Een eerste demonstratie waarbij de onmiddellijke invoering van de shari'a wordt geëist, vindt plaats aan de universiteit van Algiers. In 1982 wordt de moskee van Laghouat na bloedige incidenten door de politie ontzet. Er treedt een scheuring op binnen de Ahl al-dawa: de Gewapende Islamitische Beweging vindt de organisatie niet militant genoeg. In 1983 wordt een studentenbetoging opnieuw bloedig onderdrukt. De beweging krijgt haar eerste martelaren. In de herfst van 1988 komt de regering van Abdelhamid Brahimi ten val. Al die jaren had de FLN-regering nauwelijks gereageerd: ze hield het volk voor dat de incidenten werden veroorzaakt door buitenlandse provocateurs; waar hebben de fundamentalisten het tegen? Algerije ís immers een moslimstaat. Onderhuids neemt de invloed van de fundamentalisten op de regering echter toe: de zogenaamde FLN'ers met baarden proberen het officieel beleden socialisme van de regeringspartij om te buigen naar de shari'a-beginselen, en de nog steeds grote Franse invloed terug te dringen. Het ministerie van religieuze zaken wordt hervormd. Er komt een wet op de familie. Voor de socialisten gaan die concessies te ver. De fundamentalisten putten er hoop uit voor de geleidelijke islamisering van de samenleving. Een voedingsbodem voor die hoop vinden zij in de lamentabele economische en politieke situatie van het land.
| |
Economische en politieke situatie
De wortels van de economische en politieke crisis liggen in het koloniale verleden. Aan de macht gekomen na een bloedige koloniale oorlog (1954-1962), bleven de leiders van het FLN, het Front van de Nationale Bevrijding, tot 1992 onafgebroken aan de macht. In werkelijkheid was de eenpartijstaat een politieke dekmantel voor het leger, dat de werkelijke macht uitoefende. Democratische tegenstanders van het regime gingen in ballingschap of werden geëlimineerd. De machtsbasis van het regime was erg smal: alleen de Oost-Arabisch sprekende bevolking. De Berbers, de Franssprekenden en de mensen uit Centraal- en West-Algerije, die toch hun bijdrage hadden geleverd aan de onafhankelijkheidsoorlog, kwamen nauwelijks aan bod.
Van meet af aan koos het FLN-regime voor een socialistische planeconomie naar het Sovjetmodel. In de jaren zeventig wordt begonnen met een groots industrialiseringsprogramma: Algerije moet het Japan van Afrika worden. De overheid subsidieert de zware industrie. Dat is mogelijk dankzij de uitvoer van aardolie en aardgas die voor 90% van de Algerijnse exportinkomsten zorgt. Een ongunstig neveneffect is de invoersubstitutie: de met olie-inkomsten gefinancierde invoer schakelt de autochtone artisanale industrie en landbouw uit. Algerije
| |
| |
wordt gevaarlijk afhankelijk van het buitenland. Begin van de jaren tachtig zakken de olieprijzen in elkaar. Voor Algerije is dat dramatisch. Er ontstaat een deviezentekort van zo'n 4 miljard dollar. In de hoop dat de prijzen opnieuw de hoogte zullen ingaan opteert de regering voor leningen op korte termijn. Een verkeerde gok: de reserves van de centrale bank smelten als sneeuw voor de zon. In 1991 bedraagt de buitenlandse schuld ongeveer 24 miljard dollar. De jaarlijkse schuldaflossingen slorpen 70 à 80% van de exportopbrengsten op. Algerije weigert aanvankelijk te onderhandelen over de herschikking van de schuld. In 1991 wordt, op aandringen van het IMF, de munt gedevalueerd, de interestvoet aangepast en de prijs van het brood verhoogd (maatregel die stoot op het verzet van het parlement). De sociale kosten van dit beleid zijn niet te overzien. Wegens gebrek aan deviezen kan de industrie niet langer vitale onderdelen importeren, waardoor sommige ondernemingen nog slechts werken op de helft van hun normale capaciteit. De overheid kan de gediplomeerden niet meer opslorpen want de staat is virtueel failliet. Er volgen talrijke ontslagen zowel in de secundaire als de tertiaire sector. Emigratie naar Frankrijk of andere West-Europese landen is onmogelijk: overal wordt een immigratiestop afgekondigd. Nu blijkt dat de tijdens het voorgaande decennium opgebouwde welstand artificieel was: hij was geen gevolg van ondernemingsinitiatief en innovatie. Fortuinen werden verdiend met invoer- en uitvoercommissies. Fraude en verspilling alom. Volgens een gewezen minister verdween meer dan 20 miljard dollar uit de schatkist in de zakken van politici (The Middle East, juli 1993, blz. 37).
| |
Perestrojka
Zoals in de USSR - het vroegere voorbeeld van Algerije - besluit de regering begin van de jaren negentig tot een perestrojka. De planeconomie moet plaats maken voor een markteconomie. Joint ventures met het buitenland moeten de economie revitaliseren. Men begint met de oliesector. In december 1991 wordt een wet goedgekeurd onder impuls van de minister van energie, Nordine Ait Laoussine. De Algerijnse onderneming die tot dan toe de olie-exploitatie monopoliseert, Sonatrach, mist de nodige expertise. Het rendement van de bestaande olievelden neemt af. Buitenlandse ondernemingen die met Sonatrach in zee willen gaan, moeten de kosten dragen van de exploratie; in ruil daarvoor krijgen ze een deel van de output van de nieuwe olievelden. Ook wordt begonnen met de aanleg van twee aardgasleidingen, een naar Italië en een naar Spanje. Er wordt een aanbesteding uitgeschreven voor tien nieuwe olievelden. Op vijf daarvan gaan buitenlandse investeerders in. Te lang echter slepen de onderhandelingen aan.
| |
| |
In de andere sectoren van de economie - textiel, chemicaliën, synthetische stoffen, plastic, toerisme en voeding - staat de liberalisering nog nergens. De regering blijft schipperen: zij is niet bereid inefficiënte staatsmonopolies volledig te ontmantelen. Bovendien ontmoedigen de invoercontrole, de inflatie (op jaarbasis minimum 25%) en de overgewaardeerde munt potentiële investeerders. De economische situatie wordt uiterst zorgwekkend zoals onderstaande tabel aantoont.
|
1989 |
1991 |
1993 |
1994 |
1996 |
BNP (in mljd. $) |
63,4 |
45,7 |
49,8 |
42,3 |
43,5 |
Groei BNP (in %) |
3,4 |
1,2 |
2 |
0,2 |
5,2 |
Buitenl. schuld (in mljd. $) |
26,9 |
27,8 |
25,7 |
29,5 |
33 |
Schuldaflossing (in mljd. $) |
7 |
9,5 |
9 |
4,5 |
5,7 |
Uitvoer (in mljd. $) |
9,5 |
12,4 |
10,4 |
8,9 |
10,8 |
Invoer (in mljd. $) |
9,2 |
7,8 |
7,9 |
9,1 |
10,6 |
Deviezenreserve (in mljd. $) |
0,9 |
1,6 |
1,5 |
2,6 |
4 |
Wisselkoers dinar/1$ |
8 |
22,5 |
23,3 |
42,9 |
55 |
Bron: The Middle East, februari 1997, blz. 18.
| |
Glasnost
Algerije kiest niet alleen voor perestrojka maar ook voor glasnost. In februari 1989 keurt het parlement een nieuwe grondwet goed. Het machtsmonopolie van het FLN wordt gebroken: voortaan zijn politieke partijen toegestaan, een unicum in de Arabische wereld. Een jaar later wordt het FIS, het Islamitisch Heilsfront, opgericht, de eerste gelegaliseerde moslimpartij in Noord-Afrika. Het FIS heeft een duidelijke ideologische boodschap: het is een volks-islamitische beweging die zich beroept op de idealen van de onafhankelijkheidsoorlog van 1954. Het FLN heeft die idealen verraden. Abassi Madani: ‘De Algerijnse staat is gegrondvest op seculiere socialistische beginselen. Daarvoor hebben we de wapens niet opgenomen. Het heeft geleid tot rampspoed, wanhoop en mislukking’. Ali Benhadj: ‘Mijn broeders hebben Frankrijk fysiek verbannen, ik wil met behulp van mijn getrouwen Frankrijk mentaal
| |
| |
en ideologisch verbannen; ik wil breken met diegenen die Frankrijks giftige melk hebben gedronken’.
De mondiale context zit het FIS mee. Zoals nagenoeg alle Arabische landen is Algerije sterk gemilitariseerd. Dat heeft een politieke inertie gecreëerd, de politieke kaste is als de dood voor elke verandering. Algerije is een van de Derde-Wereld-voortrekkers die ijveren voor een nieuwe internationale economische orde en voor democratisering van de internationale betrekkingen. Het Westen verspreidt via de media het beeld van welvaart, maar laat in de praktijk ontwikkelingslanden als Algerije in de kou staan. Algerije is voor het grootste deel van zijn buitenlandse handel afhankelijk van de Europese Gemeenschap, maar deze sluit zich steeds meer af van de buitenwereld. Een aantal gebeurtenissen - of de selectieve perceptie daarvan door het FIS - wijst op de toenemende macht van de islam: het gebruik van het oliewapen, het ontstaan van nieuwe islamitische republieken in de voormalige USSR, de overwinning van de modjahedin in Afghanistan, de zelfmoordacties van islamitische terroristen die het Westen intimideren, de toegevingen van Israël aan de PLO, de zaak Salman Rushdie, de Golfoorlog van 1990-1991, en bovenal de islamitische revolutie in Iran (nadien de islamitische staatsgreep in Soedan). De Algerijnse revolutie maakt deel uit van een globale beweging die het FIS al-Da'wa noemt: de oproep de islam te verheffen tot leidinggevend element van de Algerijnse cultuur. Uit die gemeenschappelijke culturele beleving moet de oemma ontstaan: een transnationale islam-gemeenschap die de politieke grenzen overschrijdt.
| |
Electorale overwinning
Het FIS bouwt in de grote steden sociale netwerken uit. De partij vult een vacuüm op dat door de overheid werd gecreëerd. Ze komt tegemoet aan de reële noden van de bevolking: de moskeeën worden plaatsen van onderwijs, geneeskundige zorg en gratis voedselbedeling. Dankzij een aantal stunts (o.a. het gratis ophalen van huisvuil) worden in juni 1990 de lokale verkiezingen door het FIS gewonnen. In mei en juni 1991 organiseert het FIS studentendemonstraties om te protesteren tegen het kiesstelsel dat de regeringspartij bevoordeelt. Er vallen minstens twintig doden. De regering verliest haar greep op de gebeurtenissen. President Chadli ontslaat zijn regering en laat het leger de noodtoestand afkondigen. De belangrijkste eis van de fundamentalisten - parlementaire verkiezingen vóór het jaareinde - wordt toch nog ingewilligd. De nieuwe eerste minister, de technocraat Sid Ahmed Ghozali, behoort niet tot het FLN-apparaat en geniet de steun van de liberale oppositie. Over de hervorming van het kiesstelsel is hij bereid te praten met alle
| |
| |
oppositiepartijen, uitgezonderd het FIS. Er worden driehonderd islamitische extremisten vrijgelaten. In ruil voor die concessies trekt het FIS zijn oproep tot algemene staking in. In de komende maanden probeert het leger de macht van het FIS te breken: willekeurige arrestaties (van o.a. de twee belangrijkste FIS-kopstukken, Abassi Madani en Ali Benhadj), nachtelijk uitgangsverbod, verbod op staking, op samenscholing en op het verspreiden van politieke propaganda. Door het FIS gecontroleerde lokale en regionale raden worden ontbonden. Al die maatregelen hebben weinig effect. In de verkiezingen zal het gaan tussen twee tegenover elkaar staande machtsblokken: het FLN en het FIS.
Aan de parlementsverkiezingen van december 1991 mogen voor het eerst in de geschiedenis van het land alle partijen deelnemen. Niettegenstaande een aantal kunstgrepen die in het nadeel spelen van de fundamentalisten - de grenzen van kiesdistricten worden nog snel hertekend, moskeeën mogen geen politieke propaganda voeren, stemmen bij volmacht is verboden - wordt de eerste ronde overtuigend gewonnen door het FIS: 47% van de stemmen en 188 van de 430 zetels. De fundamentalisten maken zich op voor een definitieve overwinning in de tweede ronde, in januari 1992. Het leger schrapt die tweede ronde. De drie partijen, het FLN, het FFS (Front van de Socialistische Krachten) en het RCD (Groepering voor Cultuur en Democratie) zijn enerzijds opgelucht: de fundamentalisten komen dus niet aan de macht; anderzijds voelen zij zich door het leger buiten spel gezet. Zij slagen er niet in tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Het democratiseringsexperiment is mislukt.
| |
Conciliateurs, verzoeners
Binnen het leger bestaan aanvankelijk twee tendensen. De éradicateurs (uitroeiers) willen een stevige repressie van de islamisten; de conciliateurs (verzoeners) pleiten voor een politieke dialoog met het FIS. De verzoeners redeneren als volgt:
[1] Het FIS oogstte vooral proteststemmen op het platteland, onder het stedelijk proletariaat, de kleine handelaars en ambachtslui: al diegenen die leden onder het wanbeleid van het FLN. Eén derde van de 25 miljoen Algerijnen is tussen de 15 en de 29 jaar. Daarvan zijn er drie miljoen werkloos. Zij huizen in de bidonvilles en de overbevolkte medina's van de stadscentra. Zij hebben geen enkel toekomstperspectief. Plattelandsvlucht leidt tot een even uitzichtloze situatie in de stad. Die gefrustreerden noemen zich hittisten (hit = muur; tegen de straatmuur geleund, staan ze hun tijd te verdoen). De moskee is de enige plaats waar ze hun gemoed kunnen luchten. Hun frustratie richt zich tegen
| |
| |
de Franssprekende elite die er een luxueuze levensstijl op nahoudt. Zelfs sommige jonge intellectuelen stemden voor het FIS. Afgestudeerden vinden geen volwaardige betrekking, de overheidsjobs zijn voorbehouden aan FLN-militanten.
[2] Komt het aan de macht, dan zal het FIS spoedig alle geloofwaardigheid verliezen: het heeft geen enkele politieke ervaring. Gevraagd naar de wijze waarop zij het land zouden besturen, was het antwoord van FIS-leiders alleen maar: ‘Wij willen een fundamentalistische staat, geregeerd volgens de beginselen van God’. Het FIS biedt geen oplossing voor de heropleving van de economie. Zijn verkiezingsprogram bestond uitsluitend uit slogans: het FLN was corrupt; de armen kunnen voortaan gratis wonen; elk huis krijgt stromend water. Officieel gelooft het FIS in het vrij ondernemerschap, de ontwikkeling van een islamitisch banksysteem en de creatie van een islamitische gemeenschappelijke markt. Over de omvangrijke buitenlandse schuld en de mogelijke reactie van buitenlandse investeerders of schuldeisers werd met geen woord gerept. De verdere privatisering van de economie zou de situatie van de misdeelden alleen maar erger maken, zoals we gezien hebben in Oost-Europa.
[3] Zelfs met een FIS-meerderheid in het parlement zou de uiteindelijke macht krachtens de grondwet in de handen van de president blijven. Hij benoemt de eerste minister en de overige leden van de regering. Als het parlement het regeringsprogramma verwerpt, kan hij nieuwe verkiezingen uitschrijven. Op dat moment zou de middenklasse - opvallend afwezig bij de verkiezingen van december - kunnen reageren. Het FLN zou nog alleen met kandidaten kunnen opkomen die zich nooit aan corruptie hebben schuldig gemaakt. Een nieuwe verkiezingsoverwinning van het FIS wordt dan onwaarschijnlijker. Bovendien zou het leger zich kunnen profileren als verdediger van de grondwet. Dat zou het prestige van de generaals alleen maar ten goede komen.
| |
Eradicateurs, uitroeiers
De uitroeiers in het leger hebben het gehaald. De conciliateurs getuigen in hun ogen van een ongelooflijke naïviteit. Zoals eertijds de communisten in Oost-Europa houden de FIS-aanhangers er een totalitaire visie op na. Van hun positie in de regering zouden zij misbruik maken om alle democratische instellingen in het land te ondermijnen. Hun doel is duidelijk: een theocratische islamitische staat naar het model van Iran en Soedan, waarin de shari'a onverkort wordt toegepast. Er moet m.a.w. krachtdadig worden gereageerd. Volgens de éradicateurs is het FLN verantwoordelijk voor de situatie: zijn politieke en economische hervor- | |
| |
mingen hebben alleen maar tot wanorde geleid.
Op 9 februari 1992 wordt de noodtoestand afgekondigd. In maart wordt het FIS buiten de wet gesteld. Zijn leiders worden veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, niet tot levenslang zoals de openbare aanklager vroeg. President Chadli wordt de laan uitgestuurd. Met een massale troepenontplooiing in de straten van Algiers demonstreert het leger zijn macht. Er wordt een Hoge Staatsraad opgericht, waarin de drie sterke mannen van het nieuwe regime zetelen: Khaled Nezzar, de minister van Defensie, Larbi Belkheir, de minister van Binnenlandse Zaken en Abdul Malek Genaiza, de opperbevelhebber van de strijdkrachten. Om de schijn van legitimiteit te redden, benoemen zij de 71-jarige Mohammed Boudiaf tot president. Hij is een van de oorspronkelijke leiders van de revolutie, die in 1975 brak met het FLN en in vrijwillige ballingschap ging. Tegen de verwachtingen in neemt Boudiaf zijn taak ernstig op. Hij lanceert een anticorruptiecampagne tegen FLN-bureaucraten en legerofficieren. Hij sticht een nieuwe partij die nationale verzoening predikt. Daardoor wint hij bij de bevolking aan populariteit. Maar in juni wordt hij vermoord en zijn eerste minister Ghozali treedt af. Zij worden vervangen door stromannen van het leger: Ali Khafi, een veteraan van de onafhankelijkheidsoorlog en Belaid Abdessalam, de architect van het ambitieuze industrialisatieprogramma van de late jaren zestig. Met de economische politiek van Ghozali wordt gebroken. Algerije krijgt een oorlogseconomie. De strijd tegen het FIS wordt onverminderd voortgezet.
Het FIS zelf reageert omzichtig op de nieuwe situatie. Een aantal verkozenen van de eerste ronde gaat in vrijwillige ballingschap naar Europa en de VS. In invloedrijke kringen willen zij daar steun verwerven. Hun leider is de relatief gematigde ingenieur Abdel Khader Hachani, die zijn partij in 1991 ertoe aanzette deel te nemen aan de verkiezingen en nu een voorlopig Uitvoerend Comité heeft opgericht. Hij maant zijn volgelingen aan tot kalmte en keert zich tegen geweld. Deze salonfähige fractie van het FIS wil de Algerijnse staat niet omverwerpen maar wel hervormen op islamitische basis. Iran is het voorbeeld: daar ontstond een islamitische staat uit een volks-islamitische beweging. De Algerijnse elite moet haar rangen openen voor de fundamentalisten. Andere, meer extremistische leiders zijn minder geduldig en de repressie van het leger speelt in hun kaart. Er ontstaan twee belangrijke terroristische groeperingen die niet willen horen van een compromispolitiek: de GIA (Gewapende Islamitische Groep) en het AIS (het Islamitisch Heilsleger). De acties van dit laatste richten zich tegen de politie en het staatsapparaat. Het GIA daarentegen pleegt aanslagen op Franssprekende intellectuelen, popzangers en andere vertegenwoordigers van de westerse cultuur.
| |
| |
De overheid heeft alleen nog de grote steden onder controle. Zogenaamde defensiecomités in landelijke gebieden en gewapende islamitische militanten in steden voeren een ongeregelde strijd, vaak niet te onderscheiden van gewoon banditisme, zowel van de kant van de islamisten als van de regering. In april 1993 worden 49 GIA-terroristen aangehouden die van plan zijn in de zuidelijk gelegen stad Laguat de pijpleiding op te blazen tussen Algerije en Italië. De meest spectaculaire actie vindt plaats in december 1994 als een toestel van Air France wordt gekaapt. De strategie van economische sabotage jaagt de reeds lijdende economie verder de dieperik in en ondermijnt het vertrouwen van buitenlandse investeerders. Dat de fundamentalisten recruteren uit alle lagen van de bevolking blijkt uit het feit dat tot de gearresteerde terroristen geneesheren, leraars en andere vertegenwoordigers van de middenklasse behoren. Zelfs in het leger bestaan islamitische cellen die tegenstanders gewapend uit de weg ruimen. De regering beschikt over geen middelen om de terroristen te identificeren vóór ze toeslaan. Schattingen over hun aantal variëren tussen de 5000 en 15000.
| |
Pogingen tot verzoening
Onder de druk van vooral de VS komen er tussen 1992 en eind 1994 informele gesprekken op gang tussen het regime en de gematigde vleugel van het FIS. De regering schort de gesprekken op, officieel omdat het FIS zich niet wil distantiëren van de terroristische bewegingen in zijn schoot. Alleen met de andere politieke partijen wordt nog gepraat. Bedoeling is een overgangsregime te creëren dat een nieuwe grondwet moet voorbereiden. De regering wil daarover een referendum organiseren. De Nationale Consultatieve Raad, tot dan toe een louter adviserend orgaan, zal meer bevoegdheden krijgen. Nieuwe regels worden ontworpen voor de verkiezingen. Alleen als de economische omstandigheden het mogelijk maken, zal een nieuw democratisch experiment worden gelanceerd. Van economische hervormingen komt in de praktijk niets terecht: men vreest nieuwe sociale onrust. Ook de aangekondigde anticorruptiecampagne - een andere eis van de oppositie - gaat niet door.
Het regime stoot op verzet binnen de eigen rangen. Sommige legerofficieren dreigen zelfs met de afscheuring van Kabylia (een gebied in de buurt van Algiers waar de oorlog met de fundamentalisten het hevigst woedt). Het heeft volgens hen geen zin tegelijk te onderhandelen én oorlog te voeren met terroristen. Dat ondermijnt alleen maar de moraal van de strijdkrachten. Bovendien zal elke concessie aan de islamisten andere groepen, bijvoorbeeld de Berbers, ertoe aanzetten zich in de strijd te mengen. De politieke partijen eisen dat het FIS betrokken
| |
| |
wordt bij de onderhandelingen, want toegeven aan het regime zal een deel van hun aanhangers in de armen van de fundamentalisten drijven. In het islamitisch kamp verzet een deel van de militante achterban zich tegen onderhandelingen: men vreest dat de groep rond Abassi Madani de islamitische belangen zal uitverkopen voor deelname aan de macht.
In januari 1994 organiseert de Hoge Staatsraad een Conferentie van Nationale Verzoening. Omdat het FIS niet mag deelnemen wordt het initiatief door de meeste andere partijen geboycot. Het leger benoemt de minister van Defensie Liamine Zeroual tot president. Zeroual verklaart zich bereid tot dialoog met het FIS. Hij bezoekt Madani en Benhadj in de gevangenis, andere militanten laat hij vrij. Zijn initiatief wordt echter bekritiseerd door sommige leden van zijn regering en door een belangrijke fractie in het leger o.l.v. stafchef Mohamed Lamari. In augustus 1994 onderneemt Zeroual een nieuwe poging. Er zijn gesprekken met een aantal oppositiepartijen en de twee FIS-kopstukken worden vrijgelaten. Madani eist de onmiddellijke legalisering van zijn partij. De partijraad van het FIS moet zich immers kunnen uitspreken over het al dan niet aanvaarden van het democratisch pluralisme. Leden van de gewapende groepen moeten dus aan de besprekingen kunnen deelnemen. Het leger verwerpt die eis en voert integendeel de strijd tegen de terroristen op. Daarop breekt de dialoog stuk.
Einde 1994 gaan beide partijen hun eigen weg. De democratische oppositie praat met het FIS in Rome onder bemiddeling van de katholieke Sint-Egidiusgemeenschap. De regering weigert een vertegenwoordiger te sturen. In januari 1995 wordt een Democratisch Platform voor een Vreedzame Oplossing van de Algerijnse Crisis of Nationaal Contract goedgekeurd. Volgens dit Contract omvat de Algerijnse cultuur drie elementen: een islamitisch, een Arabisch en een Berber-element. Er moet worden onderhandeld met de regering, maar de regering moet eerst de ban tegen het FIS opheffen. Een oplossing voor de crisis moet worden gevonden door de Algerijnen zelf, het buitenland mag ze niet opleggen. Geweld dat gebruikt wordt om de staat te ondermijnen, wordt veroordeeld. (Onder de druk van het FIS weigert het platform evenwel geweld te veroordelen dat gericht is op de terugkeer tot een constitutioneel regime.) Verder pleit het platform voor een democratisch pluralisme, regelmatige verkiezingen, gelijke rechten voor iedereen, afgezien van ras, geslacht, taal en godsdienst. Zowel de VS, de Europese Unie als een aantal Arabische landen betuigen hun steun aan het akkoord. De Algerijnse regering daarentegen verwerpt het. Zij verwijst naar het officiële FIS-programma dat haaks staat op de Platformtekst. De noodtoestand blijft gehandhaafd.
Daarop begint de regering een eigen overleg met politieke partijen, allerlei beroepsorganisaties en belangengroepen. In november 1995
| |
| |
worden presidentsverkiezingen gehouden. Een unieke gebeurtenis voor Algerije en de hele Maghreb. Er zijn vier kandidaten (het FIS mag geen kandidaat voorstellen): Zeroual, de zittende president; Mafoud Nahnah, een gematigde islamiet die pleit voor onderhandelingen met het FIS; Said Sadi, een anti-islamiet; Nouredine Boukrouh, de jongste kandidaat, voorstander van een gematigde islam-staat. Niettegenstaande de boycot door het FIS en de twee grootste oppositiepartijen, FLN en FFS, en de dreigementen van de terroristen neemt toch zo'n 75% van de stemgerechtigden deel aan de verkiezingen. Zeroual wordt met een ruime meerderheid van 61% verkozen. Volgens zijn tegenstanders bewijst deze overwinning alleen dat de meerderheid van de bevolking het geweld beu is. Het FIS roept Zeroual op tot onderhandelingen maar deze gaat daar niet op in. Wel kondigt hij een beperkte amnestie af voor terroristen die hun wapens willen neerleggen. Interneringskampen worden gesloten. De grondwet wordt gewijzigd. Politieke partijen die zich exclusief tot één godsdienstige of taalkundige groep richten, zijn verboden. Zeroual maakt ook werk van de verdere liberalisering van de economie.
| |
Patsituatie
De Algerijnse crisis zit muurvast. De regering gaat niet vrijuit. Ze slaagt er niet in haar politieke en economische machtsbasis te verruimen. Mensenrechtenactivisten klagen de politieke moorden, verdwijningen, folteringen en andere schendingen van de mensenrechten aan. Dat gebeurt allemaal onder het mom van de strijd tegen het terrorisme. Als het aan de militairen ligt, moeten de resterende bevoegdheden van de regering worden afgeschaft en alle macht overgedragen aan het leger. Alleen door handhaving van de noodtoestand kan de strijd tegen de fundamentalisten worden gewonnen. Ook het FIS gaat niet vrijuit. Heimelijk steunt het de terroristen. Het zegt in naam van de meerderheid te spreken, terwijl dat duidelijk niet het geval is. Zijn stakingsoproepen worden bijvoorbeeld niet gevolgd.
Noch het regime, noch het FIS zijn bij machte de tegenstander te verslaan. Als Frankrijk met een leger van één miljoen soldaten in de onafhankelijkheidsoorlog het Algerijnse verzet niet klein kreeg, hoe zou dan het 160.000 man sterke Algerijnse leger kunnen winnen? Het FIS van zijn kant is niet bij machte het straatgeweld te bezweren: de GIA- en andere terroristen gehoorzamen alleen hun eigen bevelen. Algerije is aan het uiteenvallen in een rompstaat: de officiële regering maakt de dienst uit, de burgermaatschappij valt daar volledig buiten.
In Algerije wordt op het slagveld een conflict uitgevochten tussen twee systemen. Enerzijds een westers concept van staatsvorming - zij
| |
| |
het dat het Algerijnse regime daar een karikatuur van heeft gemaakt. Anderzijds een islamitisch concept: dat van een totalitaire staat naar Iraans model. Het is een conflict dat zich - soms even bloedig - ook elders ter wereld manifesteert: o.a. in Afghanistan, Turkije, Palestina, Pakistan. Europa moet zich bezinnen over deze situatie. Dictaturen steunen in naam van de strijd tegen de islam is de slechtst denkbare vorm van strijd tegen het islamitisch fundamentalisme. De visie van vele westerlingen op de islam is even eenzijdig als die van de fundamentalisten op het Westen.
Onder meer de volgende bronnen heb ik gebruikt bij het schrijven van deze bijdrage:
M.S. Al-Ashmawy, L'Islamisme contre l'Islam, Editions la Découverte, Paris, 1989.
B. Etienne, L'Islamisme radical, Hachette, Paris, 1987.
G. Keppel & Y. Richard, Intellectuels et militants de l'Islam contemporain, Seuil, Paris, 1990.
G. Keppel, ‘Islamists versus the State in Egypt and Algeria’, in Daedalus, summer 1995. The Middle East, jaargangen 1989-1996.
D. Regan, ‘Islamic Resurgence: Characteristics, Causes, Consequences and Implications’, in Journal of Political and Military Sociology, winter 1993.
H. Roberts, ‘Algeria's Ruinous Impasse and the Honourable Way Out’, in International Affairs, april 1995.
B.A. Starkey, ‘Foreign Policy In the Muslim World: a Dialogue Between State and Society’, in Political Communication, 1992.
R. Suudi, ‘Het Westen moet zich niet verschuilen achter Weerzin voor het Islamisme’, in De Helling, 1994.
M. Van Bruinessen, ‘Muslim Fundamentalism: Something to Be Understood or to Be Explained Away?’, in Islam and Christian-Muslim Relations, 1995.
|
|