| |
| |
| |
Wil Derkse
Concentratie als voorwaarde
De Duitse filosoof Gerd Haeffner vertelde me eens over een bezoek dat hij als jonge man bracht aan Martin Heidegger in diens befaamde blokhut in het Schwarzwald. Waar ze precies over gesproken hadden, wist Haeffner me niet meer te vertellen, maar hij kon zich haarscherp herinneren hoe ongemakkelijk hij zich aanvankelijk had gevoeld, en met welke twee levenslessen hij Heideggers blokhut verliet.
Heidegger begroette Haeffner, nam zijn jas aan en nodigde hem uit om plaats te nemen. Vervolgens zweeg hij geruime tijd. Later vertelde hij waarom hij dat deed: om het gesprek door Sammlung voor te bereiden. Beiden waren nog te ‘verstrooid’ voor een aandachtig gesprek. Haeffner vanwege de reis en de nervositeit vanwege zijn bezoek aan de ‘grote meester’. En zijn gastheer omdat hij met iets anders bezig was geweest en nu oog in oog met een onbekende stond. In zo'n situatie is het goed om gezamenlijk op adem te komen, aan elkaars aanwezigheid te wennen: Sammlung op persoon en onderwerp, concentratie als een voorwaarde voor een waardevolle gedachtewisseling.
Misschien overdreef Heidegger het wat, maar zijn uitgangspunt is zo gek nog niet. Onze jachtigheid, haast en versnippering werkt ook door in hoe we onze gasten ontvangen. Er komt bezoek binnen voor een feestje, en nog terwijl je je gasten uit hun jas helpt, vraag je al: ‘Koffie, of zijn jullie al toe aan iets anders?’ In de kamer zeggen we meteen: ‘Ga toch zitten’, terwijl iemand misschien even wil rondlopen om te wennen aan de vreemde ruimte. En als men zit, lijken we onze gasten vaak in een moordend tempo te willen volstoppen en volschenken. Alsof een glaasje niet enkele minuten leeg mag staan, terwijl je de tijd neemt om met je gast in gesprek te zijn. Sammlung is ook hier een voor-waarde. Wanneer je als gast de vol- | |
| |
gende morgen met een houten kop wakker wordt, dan zal je dat niet als opvallend waardevol ervaren. Maar wanneer de gastheer de tijd voor je neemt en met aandacht en concentratie met je spreekt - dát blijft je bij.
Ik blijf nog even in de partysfeer: vele lezers zullen bekend zijn met wat ik gemakshalve maar aanduid als de ‘receptieblik’. Je spreekt met iemand op een receptie en je ziet die persoon langs je heen kijken, op zoek naar iemand anders, met wie hij beslist ook nog moet praten, of ‘contacten’, zoals je wel eens hoort zeggen. En in dit ‘contact’ gebeurt dan waarschijnlijk hetzelfde. Je kunt zelfs regelmatig observeren hoe beide gesprekspartners langs elkaar heen kijken, speurend naar blijkbaar belangrijker ándere contacten.
Je kunt ervoor kiezen om het anders te doen. Je kúnt in zo'n situatie inderdaad kiezen voor concentratie en aandacht. Dat maakt een wereld of in ieder geval een wereldje van verschil: het gesprek kan daardoor voor beiden waardevol worden.
Ik heb nogal eens gemerkt dat concentratie en aandacht op hun beurt concentratie en aandacht oproepen. Wanneer de ander merkt dat je geïnteresseerd bent en hem echt iets vraagt of te vertellen hebt, dat dan ook zijn inbreng van kwaliteit verandert. Sammlung is in vele situaties inderdaad een voor-waarde en conditie voor iets waardevols, maar heeft op zich al een eigen betekenis: versnippering van de aandacht verarmt, concentratie verrijkt. En dat geldt, zo wil ik verderop uitwerken, ook buiten de partysfeer.
Haeffner leerde nog een tweede lesje van Heidegger, dat bij de eerste les aansloot. Tijdens hun gesprek begon het te schemeren. Het werd donkerder in de kamer. Haeffner begon wel naar wat licht te verlangen, maar pas toen ze elkaars gezicht niet meer goed konden onderscheiden, stond Heidegger op om een lamp aan te steken - wat een kleine explosie van licht veroorzaakte. Heidegger vertelde dat dit zijn gewoonte was, en ook waarom. De schemering moest kunnen ‘gebeuren’, moest kunnen ‘zijn’ - en hij moest ‘er bij’ zijn. Misschien overdreef Heidegger weer wat in het zo consequent toepassen van een belangrijk element uit zijn filosofie, maar ook hier zit iets in: aandacht is een bij-de-dingen-zijn, ze laten gebeuren - en niet buitensluiten door het snel omdraaien van de knop voor weer iets anders. Toch brengen talloze tv-kijkers met hun afstandsbediening vele uren van de avond zó door. Deze homo zappens (de tegenpool van de de werkelijkheid ‘proevende’ homo sapiens) is niet bij de dingen en ziet niets. Ongebreidelde kijklust schaadt zelfs het vermogen tot zien. Concentratie en aandacht moeten geoefend en gecultiveerd worden, en bij verslaafde zappers soms zelfs opnieuw worden aangeleerd.
| |
| |
| |
Kijken naar een kaars
Ik was veertien jaar leraar scheikunde. Ik bewaar daar goede herinneringen aan, niet alleen aan het lekker geleerd kunnen uitpakken in de hogere klassen waar men voor dit vak gekozen had, maar ook aan de allereerste beginfase in klas 3. Men kwam natuurlijk met bepaalde verwachtingen binnen, gewekt door de aanblik van witgejaste eindexamenkandidaten temidden van opstellingen, branders en al redelijk professioneel ogende apparatuur. Verder werd er natuurlijk gehoopt op spectaculaire flitsen, knallen en onaangename geuren. Aanvankelijk leek ik de nieuwkomers in de introductieles te bieden waar ze op hoopten: de demonstratietafel volgebouwd met apparatuur, een stuiver die onder bruine gasontwikkeling oploste in bruisend geconcentreerd salpeterzuur, oogverblindend fel brandend magnesiumlint, een vuurspuwende berg van ammoniumdichromaat. Dat hier het een en ander gebeurde was opvallend duidelijk; dat hadden ze goed gezien, en grote concentratie en aandacht waren niet nodig geweest om dit te constateren.
Toen ik hun eerste eigen practicumopdracht aankondigde, waren ze aanvankelijk hevig teleurgesteld. Als training in geconcentreerd en aandachtig kijken kregen ze voor de komende lessen de opdracht in groepjes van twee zoveel mogelijk waarnemingen te verzamelen aan een kaars. ‘Lessen?’ - ‘Daar zijn we toch zo mee klaar?’, zo was hun reactie. ‘We zullen zien’, zo was mijn reactie, en ik vermeldde alvast dat het jaar daarvóór een klas een record had gesteld met ruim 150 waarnemingen, en gooide voorts pedagogisch onverantwoorde extrinsieke motivatie in de groep: allemaal één punt extra voor het verslag én een Bossche bol voor de klas die dit jaar het hoogste aantal waarnemingen zou scoren.
De volgende les was het zover: er stonden kaarsen (liefst al gebruikte) op de practicumtafels, er waren doosjes lucifers, dat was alles. Eerste instructie: niet aansteken. Wie binnen een kwartier de kaars al brandend op tafel heeft staan, kan die Bossche bol wel vergeten. Probeer eerst maar eens zo veel mogelijk te zien aan een kaars die niet brandt maar al wel gebrand heeft, en probeer aan te geven welke waarnemingen echt iets te zeggen hebben over wat een kaars ‘is’ en hoe die ‘werkt’.
De vorm van de kaars is blijkbaar niet relevant voor het functioneren ervan, want kaarsen met allerlei vormen blijken al gebrand te hebben. De vorm van de lont is blijkbaar al een andere kwestie, want bij alle (gebruikte) kaarsen is het lontje op dezelfde wijze gekromd. Ook de verschillende kleuren die de gebruikte lont bij nader toezien (‘Hebt u een vergrootglas voor ons?’) bij alle kaarsen
| |
| |
en in steeds dezelfde volgorde blijkt te hebben (van wit via lichtgeel en bruin naar zwart) alsook de gevlochten structuur van de lont worden door de meesten als significant ervaren. Ook valt het sommigen op dat er een zekere relatie is tussen de kromming van de lont en de steeds wat ‘scheve’ bovenzijde van de kaars. Zo is aan een niet brandende kaars nog veel meer te zien. Dat geldt eveneens voor het aansteken, het branden, de observatie van in een duidelijk patroon bewegende stof- en asdeeltjes in het vloeibare kaarsvet, het uitblazen, de aanvankelijk brandbare rook, etc.
De klas moet aan voorbijgangers een merkwaardige aanblik geboden hebben.
Maar als het lukte, gebeurde er door deze oefening in concentratie en aandacht iets belangrijks: de leerlingen meenden al te weten wat een kaars was en wat daaraan te zien was - en langzaam drong het besef door dat dat niet zo was. Misschien is dit wel de meest elementaire vrucht van geconcentreerde aandacht: hetzelfde ánders te leren zien. Wat volgens Cornelis Verhoeven hetzelfde is wat de filosofie wezenlijk beoogt, en wat in een notedop dan ook de strekking is van Plato's allegorie van de grot.
| |
Concentratie en aandacht: enkele kenmerken
Deze lessen in het kijken of liever het leren kijken naar een kaars, tonen ons (bij wijze van voorbeeld) enkele kenmerkende eigenschappen van concentratie en aandacht, en vooral van de vruchten daarvan. Aandacht voor de kaars toonde dat deze ánders en méér was dan men meende. Aandacht verdiept en verrijkt, versnippering is oppervlakkig en verarmt. En, ogenschijnlijk tegenstrijdig, concentratie verruimt de blik, terwijl versnippering verengt. Wie één uur heen en weer zapt vanuit de verspringende velden van het tv-mozaiekkanaal, heeft helemaal niets gezien. Wie één uur naar hetzelfde scherm kijkend, met intense aandacht een concertregistratie van Mahlers vijfde symfonie onder Bernard Haitink luisterend heeft meebeleefd, heeft bij de juiste gevoeligheid en openheid een lyrische wereldreis gemaakt.
Voor wie zich geconcentreerd in een zaak verdiept, wordt het geheim steeds groter. Voor wie oppervlakkig en zelfgenoegzaam is, is er geen geheim: ik weet al wat een kaars is. Concentratie en aandacht doen je anders in de tijd staan. Voor wie zich in iets of iemand verdiept ‘vliegt de tijd voorbij’ - ‘Mijnheer, moeten we nu al opruimen?’ - een heel klein voorproefje van de eeuwigheid. Voor wie zich verveelt, kruipt de tijd. Misschien is juist verveling de eigenlijke tegenpool van geconcentreerde aandacht. Verveling gaat
| |
| |
gepaard met een ‘overal genoeg van hebben’. De meesterviolist krijgt van Brahms' vioolconcert of Bachs Partita's nooit genoeg, ook niet na de tweehonderdste keer. Je kunt je van Yitzak Perlman niet voorstellen dat hij met Brahms ooit ‘klaar’ is, of van Kees Hilhorst dat hij de partita BWV 1004 bij De Slegte inlevert, ‘want die kent hij al’. Ik noem nu wel zo wat het allerhoogste, maar soms lukte het met die kaars of een andere practicumopdracht ook: ‘Mijnheer, mogen we er nog een extra les aan werken?’
Soms konden ze er inderdaad niet genoeg van krijgen. Dat is een van de elementaire vreugden van het leraarschap: wanneer je ziet dat een klas ‘lekker aan het werk’ is. Dan zijn we bij-de-zaak, soms zelfs in-de-zaak (inter-esse). Dit is ook een lesje in zelf-transcendentie: in een sfeer van aandacht en toewijding kunnen leerlingen de ervaring opdoen dat geluk allereerst te vinden is in wat je niet zelf bent, namelijk bij het andere, bij de ander. Vol aandacht bij een proefopstelling (of bij een tekst van Plato, of bij een Partita van Bach, of bij de bereiding van een bearnaisesaus, dat maakt allemaal niets uit), zo leren ze wat volgens de Engelse filosofe Iris Murdoch de kern zou moeten zijn van iedere opleiding: ‘to attend and get things right’.
Aandachtig opletten en de zaken in orde brengen zijn signalen en vruchten van respect, het tegendeel van de in allerlei vormen welig tierende roversmentaliteit. Geconcentreerde aandacht is een signaal van respect voor wat je niet zelf bent. Het is de mentaliteit van de hovenier, de tegenpool van de rover. De hovenier - dat vind ik een mooiere metafoor dan bijvoorbeeld die van de ‘rentmeester’, die wel eens in het christelijk geïnspireerde milieudenken wordt gebruikt. De rentmeester heeft respect voor de zaken die hem zijn toevertrouwd door zijn heer - deels ook uit respect en vrees voor die heer - en is allereerst gericht op continuïteit en rendement. De hovenier is veeleer gericht op cultivering, groei en bloei van de dingen zélf, geleid door aandachtige en liefdevolle zorg. Dit werkelijk ter harte gaan van de dingen laat ook hem zelf niet onberoerd. Vrij naar Cornelis Verhoeven: de dingen gedijen bij onze aandacht, en daarmee wijzelf ook. Of in de woorden van Paul Ricoeur: de rechtste weg naar onszelf loopt door het andere en het ander.
| |
Concentratie wordt door het andere gewekt
Concentratie en aandacht zijn voor een deel het resultaat van eigen beslissing: je kunt ervoor kiezen, of alles zomaar laten waaien. Aan de andere kant: ze worden gewekt en gemotiveerd door het andere. Concentratie en aandacht hangen samen met een te cultiveren open- | |
| |
heid en ontvankelijkheid voor het waardevolle. Steeds speelt het externe mee, een ‘causa externa’ die de aandacht wekt en oriënteert. We voelen ons helemaal niet op ons best wanneer we ons vooral op onszelf concentreren en gericht zijn op ons eigen welbevinden. We voelen ons op ons best wanneer we bij het andere, bij de ander zijn. Welbevinden treedt juist het meest opvallend op wanneer we onszelf in zekere zin vergeten en vervuld worden door het andere of de ander: door grote kunst of voor mijn part door een brandende kaars, door de beminde, door een plotseling besef van het mysterie dat je er bent, dat je er voor de ander of de Ander bent, dat je bestaan geworteld is én vleugels heeft.
Concentratie en aandacht behoeven inderdaad motivatie en bezieling. Dat blijkt al uit ons dagelijks spreken. We ervaren het als onzinnig om te spreken van een echt gemotiveerd zapper of van een bezield discoganger en ‘stapper’. Terwijl we terecht spreken van een bezield violist, docent of kok, die gemeen hebben dat ze geconcentreerd zijn op wat ze zelf niet zijn.
‘To attend and get things right’: geconcentreerde aandacht is voorwaarde; niet zozeer oorzaak als wel conditie en randvoorwaarde om bij-het-waardevolle te kunnen zijn.
| |
Geconcentreerde aandacht en contemplatie
Er is een relatie tussen geconcentreerde aandacht, vreugde en dankbaarheid. Vreugde kun je natuurlijk niet organiseren of ‘maken’. We zeggen niet voor niets dat die vreugde dan ‘gemaakt’ en onecht is. Maar omdat vreugde - in allerlei gradaties: van goede zin omdat je lekker aan het werk bent, het genoegen van een fijn tafelgesprek met een vriend, enthousiast applaus na een bijzonder geslaagd concert, tot jubel om iets of iemand waarover je eigenlijk sprakeloos bent - omdat vreugde opvallend vaak optreedt in situaties van aandacht en toewijding, zou gesteld kunnen worden dat je in zekere zin wel kunt werken aan de randvoorwaarden van de vreugde. Een belangrijke randvoorwaarde is de cultivering van aandachtige openheid en ontvankelijkheid, zodat je door de oorzaak van de vreugde geraakt, geroerd en aangesproken kunt worden. Openheid en ontvankelijkheid hebben van doen met een zekere leegte en een besef van tekort. Wie na zijn vierde pils een glas bronwater drinkt, zal erdoor teleurgesteld zijn. Maar voor wie vermoeid en dorstig thuiskomt van een flinke wandeling, smaakt datzelfde bronwater heel anders. Wie na een kwartier geconcentreerd en meditatief wachten in een koude kerk de beginmaten van Bachs Mattheus Passie hoort, heeft een heel andere ervaring dan degene die dezelfde maten als
| |
| |
achtergrondmuziek bij een gezellige maaltijd meent te moeten gebruiken. Hoe meer randvoorwaarden van de vreugde door oefening (askesis) en cultivering van de aandacht worden versterkt, des te sterker kunnen we vreugdevol geraakt worden door het kleine en alledaagse. Alles kan dan een bron van vreugde zijn. Naarmate we meer beseffen dat we die bron niet allereerst zélf zijn, ervaren we een grotere dankbaarheid: ‘Gratias agimus tibi’, of zelfs: ‘Deo gratias’. Niet alleen gepast als je vol bent van de geboorte van je kind, maar ook na een Partita van Bach of zelfs bij de aanblik van een schoolklas die lekker en geconcentreerd aan het werk is. Ook dan kun je ervaren: hiertoe zijn we op aarde.
Dat ‘hiertoe zijn wij op aarde’ wordt wellicht het sterkst ervaren bij het meest nutteloze (in de zin van geen middel meer voor iets anders te zijn) maar in zich waardevolle, zoals een vioolconcert, een feest, een aandachtige liturgie. In zulke situaties is onze geconcentreerde aandacht er uiteindelijk op gericht om ‘er bij te zijn’. Hoogtepunten zijn vaak situaties van een louter genieten, getuige zijn, alleen maar luisteren en kijken, bij de beminde zijn (‘Laten we hier drie tenten bouwen’).
Situaties die voldoen aan Josef Piepers compacte omschrijving van de contemplatie: ‘De ontvangende, van elk praktisch nut onafhankelijke en daarop ook niet gerichte toewending tot de werkelijkheid’.
| |
Concentratie en aandacht moeten je worden voorgedaan en voorgeleefd
Geconcentreerde aandacht en ook de vruchten daarvan zijn aantrekkelijk. Je ziet dat in een museumzaal wel eens gebeuren: bezoekers die afremmen en stilstaan bij één zaak die hun aandacht trekt. Of wat ik laatst zag in een zaal van het Keulse Wallraf-Richartz-museum: te midden van prachtige andere schatten uit de late Middeleeuwen is daar Stephan Lochners ‘Maria in de rozentuin’ present. Het is een relatief klein schilderij, het heeft geen opvallende plaats, maar op de wat drukkere dag dat ik er was, zag ik dat in dát hoekje de bezoekers het meest geconcentreerd waren, ‘geconcentreerd’ in een dubbele zin. Ook geconcentreerde mensen zijn present en trekken aan: ze kunnen je wakker maken uit de slaap van versnipperde oppervlakkigheid.
Soms zijn het ogenschijnlijke kleinigheden die een appèl op je doen voor meer eigen concentratie. In de mooie tv-reeks Abdijen van West-Europa werd onder meer het leven van de benedictinessen in de Hildegardisabdij te Eibingen geportretteerd. Wat me daaruit
| |
| |
bijgebleven is, is niet zozeer de aandacht voor koorgebed en lectio divina, maar vooral de aandacht voor details: het zorgvuldig reinigen van lampenkappen, het ordenen van bloemen, het voeren van een aandachtig telefoongesprek. Een ander prachtig beeld uit dezelfde serie: in een Franse cisterciënzerabdij zien we een oude, reeds invalide, maar nog niet afgeschreven monnik aan het werk. Met grote aandacht schilt hij de aardappels en ontdoet hij paprika's van hun zaadlijsten. Wat het waard is gedaan te worden, is het waard om goed gedaan te worden. Of in de woorden van de Benedictusregel: ‘Opdat in alles Gods lof verkondigd worde’.
Concentratie en aandacht moeten je worden voorgedaan en voorgeleefd. De voorbeelden van zojuist tonen bovendien: het waardevolle komt niet ‘los’ voor, maar is ingebed in een levensstijl, en kan alleen maar levend worden present gesteld door de inbedding in spirituele tradities. Wanneer ik door voorgeleefde concentratie en aandacht geappelleerd word om zelf te leren geconcentreerd en aandachtig te zijn, dan gaat er een wereld voor me open. Een wereld waarin je een plaats blijkt te hebben. Geconcentreerde aandacht is op presentie en aanwezigheid gericht: zowel van het andere en de ander, als van jezelf.
De cultivering van concentratie en aandacht is niet alleen weggelegd voor contemplatief hoogbegaafden. Om geconcentreerde aandacht te oefenen en zelf voor te leven, is het niet per se nodig om je vijf jaar in een Japans zenklooster over te leveren aan het gezag van een Meester. Iedereen heeft er een dispositie voor, die dagelijks kan worden gecultiveerd: morgen bij het aardappels schillen en het verwijderen van de zaadlijsten uit paprika's. Overmorgen bij de aandachtige voorbereiding van een bespreking en de geconcentreerde deelname daaraan: op de zaak en niet op jezelf gericht. Of bij een eerste scheikundepracticum voor leerlingen van een derde klas.
Deze tekst is een voorpublicatie uit een essaybundel over concentratie, uitgegeven door de Thomas More Academie bij Gooi en Sticht. Het boek is verkrijgbaar vanaf juni.
|
|