| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Denkers van deze tijd
Vier jaar geleden verscheen het eerste nummer van het maandblad Filosofie Magazine, dat inmiddels een solide plaats op de markt heeft veroverd. Het blad maakte wijsgerige onderwerpen toegankelijk voor een breed publiek, zonder daarbij de interesse en medewerking van vaklieden te verspelen. Daarmee verzekerde het zich van een succesvolle formule die het blad behoedt voor afglijden in esoterische richtingen die bij filosofie nu eenmaal altijd op de loer liggen - om het even of het daarbij nu de esoterie van de academische geheimspraak of die van de populaire mysterieliteratuur betreft.
Van begin af aan hebben interviews met bekende filosofen in Filosofie Magazine een belangrijke plaats ingenomen en veertien daarvan zijn nu, in licht herschreven vorm, onder de nogal fantasieloze titel Denkers van deze tijd gebundeld. Het zijn lezenswaardige gesprekken met zeer uiteenlopende figuren, van Stephen Toulmin tot Peter Sloterdijk, van Donald Davidson tot Jean Baudrillard. Ze lijken stuk voor stuk de opmerking tot motto te hebben die Daniel Dennett tijdens zijn interview maakt: ‘De beste manier om tegen experts te praten is door je tot een algemeen publiek te richten... Je kunt je eigen opvattingen pas goed begrijpen als je ze aan een leek kunt uitleggen’.
Dat laatste lukt de veertien hier geinterviewde denkers goed, al gaan de gesprekken zelden erg diep en zijn ze niet alle even relevant: Peter Sloterdijk mag weinig meer doen dan uitleggen wat new age historisch heeft betekend, en de obscure Israëlische denker Jeshajahu Leibowitz houdt voornamelijk een politiek en geen wijsgerig betoog. Maar het karakter van de veertien geïnterviewden leert men er wel aardig door kennen en dat zegt (van de opgeblazenheid van George Steiner tot het bezonken evenwicht van Charles Taylor) ook veel over hun denken. Niet altijd hebben de interviewers het schmieren kunnen laten: ‘Hans-Georg Gadamer bewoont een villa in de heuvels vlak bij Heidelberg. De oude heer, leunend op zijn stok, opent zelf de deur. Hij is met recht nog zeer kras te noemen...’
□ Ger Groot
Bart Brandsma & Ben Kuiken (red.), Denkers van deze tijd, Kok Agora, Kampen / Pelckmans, Antwerpen, 1996, 142 blz., 450 fr.
| |
Gorgias
De sofist Gorgias mag beschouwd worden als een van de grondleggers van de retori- | |
| |
sche traditie in het Westen. De retorische omgang met taal stond lijnrecht tegenover het project van de wijsbegeerte, die op zoek was naar eenduidige begrippen. Het is dan ook geen toeval dat uitgerekend Plato een dialoog aan de retoriek heeft gewijd. Deze belangrijke tekst staat bekend als de Gorgias. Wegens de cruciale betekenis van Gorgias kan men dan ook verheugd zijn over het feit dat de bewaarde teksten in het Nederlands worden uitgegeven. In een uitvoerige inleiding staat Bons stil bij een aantal belangrijke, maar meestal bekende elementen van de retoriek. Het corpus bevat de vertaling van de teksten van Gorgias: de wereldberoemde lofrede op Helena en de Palamedes. Vooral de eerste tekst is zeer boeiend. Gorgias pleit er Helena vrij van elke vorm van schuld. Helena werd algemeen beschouwd als de vrouw die aan de basis lag van de Trojaanse oorlog. Haar lotgevallen en faam werden bezongen door Homerus en Herodotos; Gorgias, Isocrates en Euripides spraken een lofrede over haar uit. Door zijn betoog toont Gorgias metterdaad aan dat het woord een machtig heerser is, die in staat is bestaande overtuigingen en meningen te veranderen en te beïnvloeden. Dankzij de sofistiek werden de meesterschap over het woord en de perfecte beheersing van de taal een middel dat een zeer belangrijke rol gespeeld heeft in de Griekse democratische polis. Naast deze twee redevoeringen zijn er ook een korte wijsgerige tekst Over het niet-zijnde of over de natuur, en fragmenten en testimonia. Het geheel wordt afgerond met een beschouwing over Gorgias' wijsgerige tekst. Het boekje is bijzonder fraai uitgegeven. Toch dienen enkele opmerkingen te worden gemaakt. De vertaler heeft ook de fragmenten en testimonia in zijn vertaling opgenomen, en daaruit blijkt een streven naar volledigheid. Waarom heeft hij dan ook niet de Griekse tekst
laten afdrukken? Dit zou een wetenschappelijke waarde aan het boek hebben gegeven. Vervolgens zou een degelijk uitgewerkt notenapparaat meer hebben bijgedragen aan een kritische interpretatie van de tekst dan de inleidende en de uitleidende beschouwing. Het opzet van de vertaling is zeer lovenswaardig, te meer omdat deze uitgave het begin lijkt van een reeks onder de titel Griekse filosofie en retorica. De lezer mag echter meer verwachten van een klein boekje dat relatief duur is.
□ Luc Anckaert
Gorgias, Het woord is een machtig heerser, vertaald door V. Hunink, ingeleid door J. Bons, van een nawoord voorzien door J. Mansfeld, Historische Uitgeverij, Groningen, 1996, 103 blz., 900 fr., ISBN 90-6554-301-5.
| |
De relevantie van metafysica
Eind 1994 vond in Amsterdam het internationaal wijsgerig congres Intersubjectiviteit, metafysica en transcendentie plaats, naar aanleiding van het eeuwfeest van de ‘katholieke’ leerstoel wijsbegeerte vanwege de Radboudstichting aan de Universiteit van Amsterdam. De eerste drie teksten uit deze bundel zijn gebaseerd op voordrachten die tijdens dit congres werden gehouden; de laatste drie borduren voort op het congresthema.
Op een of andere manier hebben alle bijdragen, zij het vanuit diverse invalshoeken, te maken met de verhouding tussen intersubjectiviteit en metafysica. Intersubjectieve fenomenen vormen telkens het vertrekpunt van waaruit het domein van de metafysica en transcendentie wordt betreden. In de openingsbijdrage zet Herman De Dijn de bakens uit: hoe kan je vanuit een antropologische analyse doorstoten tot een metafysica van de ervaring? Zowel Jean Greisch als Gerd Haeffner gaan op deze uitdaging in en pogen de band tussen beide te verduidelijken.
Op hun manier thematiseren de drie laatste essays dezelfde problematiek: Arie Leijen vanuit een historische doorlichting van de neothomistische aanpak van de relatie intersubjectiviteit - metafysica; Wil Derkse vanuit de vraag naar de verhouding tussen de natuurwetenschappelijke en de wijsgerige waarheid, tussen autono- | |
| |
mie en heteronomie; Ben Vedder vanuit de visie dat een metafysisch denken nooit een vrijblijvende theoretische aangelegenheid kan zijn, maar altijd een levenshouding, een ‘stemming’ vooronderstelt, die een houding van louter functionele, wetenschappelijke rationaliteit overstijgt.
Helemaal in het midden, als auteur van de vierde bijdrage, fungeert Maarten van Nierop als advocatus diaboli. Hij stelt twee indringende vragen met betrekking tot de teneur die je op een of andere manier in alle bijdragen terugvindt. Eén: hoe is de stap van het louter menselijk-intersubjectieve naar het transcendente überhaupt mogelijk? Twee: indien men vanuit de dagelijkse ervaring tot het domein van het transcendente wil doordringen, moet men dan ook niet rekening houden met het destructieve van die dagelijkse werkelijkheid?
Mijns inziens raakt Van Nierop hier de kern van de zaak. Metafysica kan slechts relevantie hebben voor de dagelijkse ervaring, indien er sprake kan zijn van een vertrouwen in de werkelijkheid zelf. Sinds het begin van de moderne tijd is elke doelgerichtheid uit de natuurlijke werkelijkheid weggesneden; Schopenhauer en Nietzsche hebben de werkelijkheid hun vertrouwen opgezegd. Hoe kan vanuit deze ‘moderne achtergrond’ de metafysica vandaag nog relevant zijn? Juist in de confrontatie met die moderne premissen ligt haar uitdaging: ‘het zou kunnen zijn dat men, van de ervaring uitgaande, niet alleen fenomenologische auteurs zou moeten analyseren, maar ook filosofen als Schopenhauer en Nietzsche met hun opmerkzaamheid voor het boze en het gruwelijke in de wereld. Juist ook een op transcendentie gericht traject van de reflectie zou daardoor misschien aan rijkdom en compleetheid kunnen winnen’ (blz. 79).
□ Guido Vanheeswijck
W. Derkse (red.), Denken van wat ons ontsnapt. Essays over de relevantie van metafysica, Kok Agora, Kampen / Pelckmans, Kapellen, 1996, 155 blz., 545 fr., ISBN 90-289-2184-2.
| |
Godsdienst
De psalmen: een wereld van poezie
Wie in ons taalgebied iets over de bestudering en de spiritualiteit van het boek Psalmen wil weten, komt onherroepelijk terecht bij Nico Tromp, de emeritus hoogleraar uit Utrecht, die als geen ander een leven lang met deze ‘gebeden in poëzie’ bezig is geweest. Onlangs heeft hij een inspirerend en robuust boek laten verschijnen, waarvan de titel, Vruchten in overvloed, is ontleend aan Psalm 85,13, in de recent verschenen herziene editie van de Willibrordvertaling. Het zal niemand verwonderen dat juist Nico Tromp daarin het boek Psalmen voor zijn rekening heeft genomen, een vertaling die er zijn mag! In het eerste, tevens meest omvangrijke deel van zijn nieuwe boek wordt telkens een psalm - in totaal dertien - in zijn geheel gelezen en van commentaar voorzien. Hier worden de lezers vertrouwd gemaakt met de uitgangspunten en wetmatigheden van deze poëzie en met hun theologie. Dan volgt een hoofdstuk ‘Fragmenten’ waarin bepaalde onderdelen van psalmen nader worden gepresenteerd. Onder de titel ‘Thema's’ komen onderwerpen aan de orde die in meer dan één psalm voorkomen (b.v. de verwensing van de vijanden; de komst van het licht; de schaduw van de vleugels). Het vierde en laatste hoofdstuk heet ‘Cantieken’ en handelt over psalmen die buiten het Psalmboek en in het Nieuwe Testament voorkomen. Het is een boek geworden waarover de schrijver zelf opmerkt: ‘De verwende lezer zal zich niet vervelen, terwijl de minder ingewijde zich niet overvraagd zal voelen...’. Een typering die ik ten volle kan onderschrijven. Eén aspect van het boek had mijns inziens wat beter doordacht moeten zijn. Hoewel de auteur in het ‘Ten Geleide’ opmerkt dat uitvoerige bibliografische informatie niet zal worden gegeven, worden in de tekst niettemin herhaaldelijk namen van auteurs en titels van studies genoemd, ter- | |
| |
wijl verdere
gegevens totaal ontbreken. Deze zouden in een beknopte, sobere bibliografie niet hebben misstaan.
Aan Dr. Nico van Uchelen, hoogleraar Hebreeuws en Aramees aan het Juda Palache Instituut van de Universiteit van Amsterdam, is bij zijn emeritaat in het voorjaar van 1996 een feestbundel aangeboden door leden van de Societas Hebraica Amstelodamensis, een in 1961 door wijlen prof. dr. M.A. Beek opgericht geleerd gezelschap, dat onder de naam ‘Amsterdamse School’ binnen de exegese een zekere naam geniet. De bundel, waarvan de titel ontleend is aan Psalm 5,2, is geheel gewijd aan psalmen en andere poëzie in en rondom de Hebreeuwse bijbel. Men vindt er bijzonder interessante studies over afzonderlijke psalmen (o.a. Ps. 6, 8, 27, 51, 83 en 109), over de speciale lay-out van poëtische teksten in de zgn. Dode-Zeerollen, over poëtische teksten buiten het boek Psalmen (o.a. Genesis 49; Jona 2; Prediker; 1 Makkabeeën 3). De bundel wordt afgesloten met bijdragen over speciale psalm-edities: o.a. de eerste gedrukte editie en Martin Bubers bloemlezing uit 1936.
Uiteraard wordt deze vriendengave afgesloten met een bibliografie van N. van Uchelen en met een tweetal registers.
□ Panc Beentjes
Nico Tromp, Vruchten in overvloed. Poëzie en perspectief in de psalmen, uitgeverij Altiora, Averbode, Gooi en Sticht, Baarn, 1966, 253 blz., ISBN 90-304-0843-X.
Janet Dyk (red.), Give ear to my words. Psalms and other Poetry in and around the Hebrew Bible. Essays in honour of Professor N.A. van Uchelen, Kok Pharos, Kampen, 1966, 268 blz., fl. 49,90, ISBN 90-390-0125-1.
| |
Het leven van Jezus
In het midden van de negentiende eeuw introduceerde Ernest Renan binnen de theologie het moderne genre van het ‘Leven van Jezus’. Velen zijn hem sindsdien gevolgd in een poging de Christus zoals hij wordt gepredikt, te scheiden van de Jezus zoals hij historisch moet hebben geleefd. Daarbij kan men met name denken aan de belangrijke studies van Albert Schweitzer, Rudolph Bultmann, Günther Bornkamm, David Flusser en S. Ben-Chorin. Het boeiende van al die publicaties is dat ieder auteur een ándere historische Jezus beschrijft. Dat ligt nogal voor de hand omdat de informatie over zijn leven niet (meer) ‘los verkrijgbaar’ is, maar altijd verpakt zit in de sterk gekleurde verhalen van degenen die Hem als de Messias presenteren.
Onlangs is in Franse religieuze kringen grote beroering ontstaan toen er zo'n boek over het leven van Jezus verscheen. Gevolg was natuurlijk dat binnen een half jaar een kwart miljoen exemplaren waren verkocht. Wanneer ik dit boek van Jacques Duquesne nu in zijn Nederlandse vertaling lees, begrijp ik werkelijk niet wat er nu zo schrikbarend aan moet zijn. Is het misschien omdat Duquesne een échte mens Jezus neerzet? Of dat hij beweert dat Jezus meerdere broers en zussen heeft gehad? Het boek leest als een roman, terwijl bijna ongemerkt heel veel feitelijke informatie wordt meegegeven. Een goede manier om zich op een ándere manier met de evangeliën bezig te houden.
□ Panc Beentjes
Jacques Duquesne, Jezus. Een reconstructie van zijn leven, Het Spectrum, Utrecht, 1995, 312 blz., ISBN 90-274-4637-7.
| |
Christian Theology
De klassieke neoscholastieke handboeken hadden het voordeel dat hun argumentaties steeds overvloedig naar de traditie verwezen (de zogenaamde argumenten ex traditione). De student raakte hierdoor vertrouwd niet alleen met de specifieke redeneerwijze, maar tevens met de belangrijkste vindplaatsen uit het verleden. Heden ten dage wordt deze preconciliaire vorm van theologie nog zelden bestudeerd. Een neveneffect hiervan kan zijn dat men van de geschiedenis van de theologie vervreemdt. Wie het Latijn meester
| |
| |
is, kan zich binnen het kader van een actueel theologisch denken nog steeds richten tot de handboekentheologie om te zien hoe men in het verleden een bepaald probleem heeft behandeld. Dit kan echter jammer genoeg niet meer van elk theologiestudent worden verwacht. De rijke bloemlezing van McGrath komt deze leemte tegemoet. In tien afdelingen (prolegomena en bronnen van de theologie, God, Christus, verlossing, genade en zonde, kerk, sacramenten, vreemde religies en eschatologie) worden de belangrijkste passages en argumenten rond verschillende theologische problematieken samengebracht. McGrath beperkt zich hierbij niet tot het geëigende, klassieke corpus, maar neemt ook teksten van klassieke wijsgeren (zoals Descartes, Spinoza, Kant en Wittgenstein) en van twintigste-eeuwse theologen op (zoals Moltmann, von Balthasar, Cobben, Boff). De verschillende afdelingen worden voorafgegaan door een overzichtelijk Study panel, en het boek wordt afgerond met een korte beschrijving van de geciteerde theologen, beknopte informatie over concilies en credo's, een theologisch ‘woordenboekje’, verdere literatuur, een boeiende tijdslijn waarop de theologen worden gesitueerd, en een onmisbare index. De betekenis van dit boek hangt af van het gebruik. Wie dit rijke werk hanteert als een voorraad citaten om erudiet over te komen, pleegt wellicht verraad aan het opzet van de auteur. Wie het beschouwt als een mogelijkheid om met een theologische problematiek kennis te nemen, kan in dit werk zeer interessante aanzetten tot een verdere reflectie vinden. Ten slotte nog dit. Hoewel het boek een zeer ruim veld van de internationale theologie bestrijkt, is het jammer dat de theologen van de lage landen volledig ontbreken. Hierbij denke men niet alleen aan Schoonenberg en Schillebeeckx, maar ook aan de historisch belangrijke figuur van Jansenius.
□ Luc Anckaert
A. McGrath, ed., The Christian Theology Reader, Blackwell, Oxford / Cambridge, 1995, 422 blz., £ 12,99, ISBN 0-631-19585-8.
| |
Politiek
Tussen staat en maatschappij
Sinds de verkiezingen van februari 1946, kort na het afkondigen van hun Kerstprogramma, zijn de christen-democraten, op een intermezzo van drie jaar na, onafgebroken aan de macht geweest en hebben ze mee hun stempel gedrukt op de geschiedenis van dit land, als de ‘bouwmeesters van het harmoniemodel, van de welvaartsstaat en van de federale staatsstructuur’ (blz. 10). Reden genoeg voor CVP en PSC om aan de vijftigjarige geschiedenis van de partij een monumentaal werk te wijden, waaraan eminente wetenschappers van beide kanten van de taalgrens hun medewerking hebben verleend. Volgens Frank Swaelen en Charles-Ferdinand Nothomb een bewijs dat het initiatief niet is uitgemond in een ‘ongeloofwaardige zelfverheerlijking’. Men is niet bang om fouten en mislukkingen te erkennen, zoals onder meer blijkt uit de titel van de hoofdstukken ‘Jaren met zon- en schaduwzijden’ of ‘Crisis en mutatie’.
Niettemin spreekt er een licht triomferende geest uit de woorden: ‘Ook het nieuwe België zal mee door de christendemocraten worden uitgebouwd’ (blz. 10).
Het boek bestaat uit drie grote delen, waarin respectievelijk het wedervaren van de partij in de context van de politieke geschiedenis van België, haar structuren en haar politieke invloed worden doorgelicht. De minutieuze studie laat amper een domein of aspect onaangeroerd. Uit het overvloedig materiaal springen hier en daar bepaalde uitspraken in het oog, zoals de bewering van Emmanuel Gerard dat het Daensisme, in tegenstelling tot wat de goegemeente door de Daens-film werd gesuggereerd, niet ‘de beweging van het Aalsterse fabrieksproletariaat, maar in de eerste plaats een plattelandspartij van de kleine burgerij’ was (blz. 17).
Het overdenken waard is zeker ook de vaststelling van Rolf Falter: ‘In de con- | |
| |
text van de Europese Volkspartij gelden CVP en PSC [...] zelfs als ronduit links’ (blz. 117). Dat is zeker het geval wanneer men ze vergelijkt met de Duitse CDU en CSU. Emiel Lamberts laat niet na de christen-democratie te onderscheiden van liberalisme en socialisme, op basis van de ‘optie voor de ontplooiing van de menselijke persoon binnen de natuurlijke sociale verbanden’ (blz. 290).
□ Dirk Rochtus
Wilfried Dewachter e.a. (red.), Tussen Staat en Maatschappij. 1945/1995. Christen-Democratie in België, Lannoo, Tielt, 1995, 563 blz., ISBN 90-209-2758-2.
| |
Het federale Parlement
Wat oorspronkelijk bedoeld was als de bijwerking van Het Belgisch Parlement, van wijlen Herman Van Impe, groeide uit tot een complete herwerking. Daar was nood aan, gezien het ‘verwarrende karakter van de vele besturen die de burger en België “omnetten”’, zoals Herman De Croo in het woord vooraf stelt (blz. 10), maar ook omdat er in de laatste decennia ‘opvallend weinig’ werd geschreven over de concrete werkwijze van het Parlement (blz. 15). De auteur neemt dit aspect heel nauwgezet voor zijn rekening, waarbij de behoefte om de leemte te vullen het inzicht moet compenseren dat het boek een ‘momentopname’ is, met alle problemen vandien met betrekking tot de veroudering van bepaalde gegevens. Hij concentreert zich daarbij vooral op de Kamer omdat alleen zij na de vernieuwing nog de volheid van bevoegdheid heeft, minder op de Senaat omdat de bevoegdheden van deze laatste inhoudelijk nog vaag blijven. Naast een grondige uiteenzetting over de samenstelling, de organen en de bevoegdheden van de federale Kamers vergeet Marc Van der Hulst niet in een beknopt, maar grondig hoofdstuk de geschiedenis van het Belgisch Parlement na te trekken. De krachtlijnen ervan zijn het onderscheid dat hij maakt, rekening houdend met de geschiedenis, tussen democratisch parlementarisme en parlementaire democratie, vervolgens de overheersing van de staatsinrichting door de Kamers, en de geleidelijk gegroeide nivellering van Kamer en Senaat (waaraan de staatshervorming van 1992-93 een einde heeft gemaakt). Het werk is een aanrader, meer dan een vademecum, voor ieder die wil weten hoe onze instellingen functioneren.
□ Dirk Rochtus
Marc Van der Hulst, Het federale Parlement, UGA, Kortrijk-Heule, 1994, 257 blz., 850 fr., ISBN 90-6768-198-9.
| |
Cultuur
Ras, cultuur en wetenschap
‘Al ligt de boomstam nog zo lang in het water, hij wordt nooit een krokodil’, een West-Afrikaans Mandinka-spreekwoord, betekent dat buitenstaanders er nooit echt bij zullen horen, al doen ze nog zo hun best. Het boek dat hieraan zijn titel ontleent, is een vurig pleidooi tegen vele vormen van ‘insiderisme’, de strikte wij/zijverdeling en uitsluiting van de ander, ook in het wetenschappelijke vertoog. De meeste aandacht gaat naar de beeldvorming van Afrikanen en zwarte Amerikanen over zichzelf en over ons, de anderen die wij voor hen zijn. Dat die beelden bestaan, spreekt voor zich, maar we staan er zelden of nooit bij stil. Dat de ander ook kritisch naar ons kijkt, wordt zelfs als bedreigend ervaren. Uit de analyse van zwarte literatuur en oorsprongsmythen - verhalen die uitleggen hoe het komt dat er witte en zwarte mensen zijn - blijkt dat de zwarte de Europeaan eerst als witte ziet en pas dan als menselijk wezen. Ook onder zwarten tieren negatieve voor- | |
| |
oordelen en stereotypen welig.
Een grote verdienste van dit onderzoek is dat het onomstotelijk aantoont dat zelfvoldaanheid en etnocentrisme algemeen menselijk zijn. Ras, cultuur, ‘gender’ en wetenschap zijn verkapte vormen van zelfomschrijving, van een identiteitsbepaling die voor een stuk tot stand komt door afgrenzing tegenover de ander. De beeldvorming over de ander staat in dienst van de eigen, ‘betere’, normale identiteit. Mensen uit andere culturen worden vaak gezien als een afwijking van de natuurlijke orde. Etnocentrisme, de a priori afwijzing van de ander, de angst voor een dreigende overheersing van buitenaf, kan worden beschouwd als een psychisch mechanisme dat het behoud van de eigen identiteit moet dienen.
Het ‘dubbele bewustzijn’ van gediscrimineerde groepen is opvallend. Verzet tegen slavernij, koloniale bezetting en culturele onderdrukking wordt aanvankelijk getekend door de waarden, normen en idealen van de overheerser. De opstandigheid staat nog in functie van de onderdrukking. Zwarte auteurs, bijvoorbeeld, beoordeelden hun literatuur aan de hand van witte literaire normen. En ook de tegenbeweging en tegenverhalen ontkomen niet aan sectarisme, etnocentrisme en zelfverheerlijking (Black Power, black is beautiful).
De boeiende analyse van de verschillende fasen in de evolutie van de zwarte bevrijdingsbewegingen wordt niet toegepast op de (zwarte) vrouwelijke bevrijdingsbewegingen. De twee hoofdstukken over de reacties van zwarte vrouwen op racisme en seksisme (wat ben ik eerst: zwart, vrouw of arbeider?) zijn nogal eenzijdig en ongenuanceerd. Maar dat steekt gelukkig schril af tegen de rest van dit inspirerend boek.
□ Gie van den Berghe
Mineke Schipper, De boomstam en de krokodil. Kwesties van ras, cultuur en wetenschap, Van Gennep, Amsterdam, 1995, ISBN 90-5515-067-3.
| |
Literatuur
George orwells dierenboerderij
‘Sprookjes voor volwassenen’ doorstaan de tand des tijds. Cervantes' Don Quichote, Swifts Gulliver's Travels, en dichter bij ons, De Kleine Johannes van Frederik van Eeden. Ze kunnen, zoals literatuurwetenschappers dat graag verwoorden, op verschillende niveaus en dus op verschillende leeftijden worden gelezen: elk wat wils, kinder- en volwassenliteratuur.
Midden augustus 1995 was het vijftig jaar geleden dat het onvervalste sprookje voor volwassenen, George Orwells meesterwerk Animal Farm, bij uitgeverij Secker & Warburg verscheen. Die verjaardag was een gelegenheid voor dezelfde uitgeverij om het boek opnieuw onder de aandacht te brengen. Zij opteerde voor een fraai geïllustreerde uitgave met heerlijke, ironisch-grimmige tekeningen van Ralph Steadman, die nu in Nederlandse vertaling (de oorspronkelijke Nederlandse vertaling van Anthony Ross uit 1956 werd wat opgepoetst) verkrijgbaar is.
Ook vijftig jaar na datum blijft Animal Farm (Dierenboerderij) een meesterwerk: geschreven als een kritiek op toestanden in de Sovjet-Unie van het interbellum, is het perfect toepasbaar op elke vorm van dictatuur en op talloze facetten van de huidige westerse democratieën. Kortom, een boek om te hebben, om te lezen en te herlezen en om aan volgende generaties door te geven.
Twee voorwoorden van Orwell zijn eveneens in de vertaalde uitgave opgenomen. Er is het voorwoord bij de Oekraïense uitgave van november 1947, uitgebracht door een in München gevestigde organisatie van Oekraïense ontheemden. En er is het nooit eerder gepubliceerd voorwoord bij de allereerste uitgave, waarin Orwell het heeft over de uitgeversperikelen waarmee hij te maken kreeg (vier uitgevers weigerden het manuscript), over de achterliggende politieke redenen voor die weigering, en vooral over de
| |
| |
problematiek van de ‘vrije meningsuiting’.
Orwell maakt daarbij het interessante en nog altijd even actuele onderscheid tussen de ‘officiële censuur’ (in westerse democratieën minimaal) en de ‘inwendige censuur’: ‘Op ieder willekeurig ogenblik bestaat er een orthodoxie, een geheel van opvattingen waarvoor geldt dat ieder weldenkend mens ze zonder meer onderschrijft. Niet dat het nu bepaald verboden is om dit of dat te zeggen, maar het is not done om het te zeggen, precies zoals het in de negentiende eeuw not done was om in aanwezigheid van een dame het woord “broek” te bezigen. Wie tegen de heersende orthodoxie ingaat, wordt verrassend doeltreffend de mond gesnoerd. Een opinie, die zich aan de mode niets gelegen laat liggen, krijgt vrijwel nooit behoorlijk de ruimte, in de populaire pers evenmin als in de kwaliteitskranten’ (blz. 171). In Orwells tijd was het not done het communistische Sovjet-ideaal ter discussie te stellen. Wat is vandaag not done? ‘Als vrijheid iets betekent, dan is het wel het recht om mensen dingen te zeggen die ze niet willen horen’ (blz. 180). Vooral in een parlementaire democratie.
□ Guido Vanheeswijck
George Orwell, Dierenboerderij. Een sprookje voor volwassenen, met tekeningen van Ralph Steadman, Arbeiderspers, Amsterdam / Antwerpen, 1996, 189 blz., 799 fr., ISBN 90-295-3476-1.
| |
Het onzegbare geheim
Aan de hausse op de ‘Bloemmarkt’ komt vooralsnog geen einde. Na een fikse uitbreiding van de secundaire literatuur, waarover ik eerder berichtte (Streven, april 1995), lijkt de tijd rijp voor een revaluatie van Bloems kritisch oeuvre. Na de bloemlezingen Verzamelde beschouwingen (1950) en Ongewild archief (1977) werden nu, onder de titel Het onzegbare geheim, alle essays en kritieken van J.C. Bloem samengebracht: bijna duizend bladzijden, wat toch niet weinig is voor een schrijver die geen professioneel criticus was en een reputatie van luiheid met zich meesleept. Omdat Bloem van mening was dat over een literair werk ‘het essentiële [...] in enkele, of althans in weinige regels gezegd [kan] worden’ (blz. 551), en omdat hij zich in zijn besprekingen, die zelden twee bladzijden overschrijden, ook aan deze stelregel hield, komen in deze bundel relatief veel boeken en auteurs ter sprake. En bijna steeds slaagt hij erin direct en helder zijn oordeel op papier te zetten, wat uiteraard een vereiste is als men het kort wil houden. Een staaltje van zijn gevatheid is de eerste zin van zijn recensie van Elsschots Verzen van vroeger: ‘Dit zeer dunne boekje stelt te leur, maar in een opzicht waarin haast nooit een dichtbundel te leur stelt, n.l. dat er te weinig in staat’ (blz. 580). Een twintigtal regels volstaan vervolgens om uit te leggen waarom dat zo is. ‘Het meest kenmerkend van Bloems kritische proza is de grote toegankelijkheid ervan’, stelt bezorger H.T.M. van Vliet dan ook terecht in zijn verantwoording. Nu dit kritisch oeuvre ook in materiële zin toegankelijk is gemaakt, moet de literaire belegger toeslaan.
□ Manu van der Aa
J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1995, 1288 blz., 1500 fr., ISBN 90-253-0291-2.
| |
De godskinderen
Dan Jacobson, in Zuid-Afrika geboren maar al vele jaren woonachtig in Engeland, waar hij Engelse literatuur doceert aan het University College te Londen, heeft al verschillende literaire prijzen op zijn naam staan. Zijn laatste publicatie is een meeslepende roman die de middeleeuwse geloofsgeschiedenis van Europa als referentiekader lijkt te gebruiken, maar de feiten dan precies op hun kop zet. De maatschappij wordt gedomineerd door de Godvrezers, die hun geloof putten uit de bronnen van de ‘Yehudim’ uit een grijs verleden en die de kleine sekte van de Kristers de schuld geven van alle ramp- | |
| |
spoed die hen treft. Hoofdpersoon van de roman is Kobus, een oude boekbinder die wordt geplaagd door de raadselachtige bezoekjes van twee kinderen die hem vreemd bekend voorkomen. Hebben deze kinderen soms te maken met zijn al lang vergeten verleden? Een knap geschreven boek met verrassende wendingen. Aparte vermelding verdient de prachtige vertaling die Ellen Aertsen heeft vervaardigd.
□ Panc Beentjes
Dan Jacobson, De Godskinderen, Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 1994, 160 blz., fl. 29,90, ISBN 90-2390-627-6.
| |
Weemoedt
In De ziekte van Lodesteijn (1986) had Lévi Weemoedt het over een eigenzinnige leraar klassieke talen, die als een tweede Socrates of Diogenes zijn omgeving kritisch overschouwde en evalueerde. Eén derde van zijn nieuwe bundel Overal wat beschrijft hoe Lodesteijn, nu een werkloze leraar klassieke talen, zijn dagen vult. Na meer dan vier jaar heeft ‘de computer die over zijn lot beschikte eindelijk gesproken’ en zijn karige maandwedde berekend. Om zijn inkomen wat op te drijven en om ‘zijn leven weer in gang te zetten’, zoekt hij een betrekking, bijvoorbeeld als ‘tuintherapeut’ of ‘kooktherapeut’, waarnaar de krantenadvertenties vragen; hij wordt echter afgewezen omdat hij te veel diploma's heeft en categorieën als vrouwen en gehandicapten voorrang krijgen. Ondanks talrijke ironische details is dit verhaal veel minder geslaagd dan de roman. De mijmeringen over foto's, reacties op gelezen boeken of beschrijvingen van actievere buren blijven tam en zijn weinig in het geheel geïntegreerd. Dat de inhoud van de acht andere teksten ook een grote heterogeniteit vertoont, is minder bezwaarlijk. In een reisverslag neemt hij het ‘Geestelijk Derde-Wereldland’ Amerika op de korrel, waar als enige gemoedstoestand de vrolijkheid toegelaten is. Wanneer zijn uitgeverij hem geen kopijpapier meer kan leveren, omdat hij nu echt de enige auteur zonder computer is, sukkelt hij in een depressie en concludeert hij dat de provo's en hippies van weleer, die zich van alle kluisters wilden bevrijden, nu allen in een rolstoel achter de computer terechtgekomen zijn. Ook valt hij fel uit tegen de ‘middenstandsmissionarissen’ van het VVV, die ‘alles wat vrij en blij, wild en ongeorganiseerd is’ verafschuwen. Verder denkt hij terug aan zijn studententijd en zijn eerste reis met een Eend (‘de enige verantwoorde auto die je kon
hebben in 1969’) en aan bezoeken aan West-Vlaamse soldatenbegraafplaatsen.
De personages van deze bundel zetten zich af tegen de computer en het beleid, die alles naar zich toetrekken en de vrijheid van het individu beknotten. De ironische en sarcastische beschouwingen hebben toch een milde ondertoon van gecultiveerde treurigheid en zelfspot. Naast schitterende vondsten bevatten ze ook vaak clichés, maar dat is inherent aan het genre. Erger is dat onbelangrijke anekdoten soms aanleiding zijn tot heel wat kleurloze bladzijden tekst.
□ Jef Ector
Lévi Weemoedt, Overal wat, Contact, Amsterdam/Antwerpen, 1995, 159 blz., ISBN 90-254-0785-4.
| |
Rudi Hermans trilogie
Levenswerk van Rudi Hermans wordt gepresenteerd als het derde deel van een trilogie, waarvan de eerste twee delen nu ook in herdruk verschijnen. In Landverhuizing (oorspronkelijk Terug naar Tôrökbalint, 1990) schildert de auteur een ontroerend en sfeervol portret van zijn Hongaarse moeder, die als dertienjarig meisje in een Vlaams gezin terechtkwam. Na de dood van haar vader brengt ze samen met haar zoon een bezoek aan haar geboortedorp en, terwijl ze onderweg haar weinig benijdenswaardig levensverhaal vertelt, groeit er een band van genegenheid tussen beide. In Liefdesverklaringen (1995) gaat de
| |
| |
moeder met drie van haar volwassen kinderen in Lourdes de genezing van haar man afsmeken. Voor de zoon is de reis de aanleiding tot een cynische en ironische reconstructie van het verleden, die nu in het voordeel van de vader uitvalt; deze ommekeer wordt zelfs geaccentueerd door de verwisseling van de oedipale vader- en moedersymboliek (ook in Hermans' vroeger werk aanwezig). Levenswerk is een nieuwe stap in de zoektocht van de zoonauteur naar de moeder, maar tegelijkertijd ook een verdere zoektocht naar zichzelf: al schrijvend probeert hij te achterhalen wat hem gemaakt heeft tot wat hij is, hoe de gevoelsreacties die hij bij zichzelf constateert, te verklaren zijn.
De moeder is intussen oud en dement geworden en de dood doet reeds zijn werk: ‘Hij begon te knabbelen aan haar kop. [...] Na verloop van tijd was het alsof haar hele hoofd werd uitgehold. Dat was de leegte die stilaan haar blik begon te vullen. Met het krimpen van de hersenen kromp ook haar wereld’. Maar misschien betekent die dementie voor haar een verlossing van de kwelling van de herinneringen. Ook de zoon heeft zijn herinneringen. Die tekenen haar als een spaarzame, werkzame, fanatiek gelovige, maar ook onberekenbare, hardhandige en liefdeloze moeder. Zij die haar kind niet meer aanhaalde, smeekt nu zelf om aangehaald te worden. Tevergeefs, want beiden hebben elkaar voor altijd losgelaten, en als ze sterft zal hij haar hand niet vasthouden. Toch hunkert de zoon ondertussen om van haar bevrijd te worden: misschien zal haar dood de echte start van zijn leven betekenen. Een schrijnende, vlijmscherpe ontleding van een liefde-haatrelatie, die veel complexer is dan hier aangegeven.
Hermans experimenteert met de taal, speelt (zoals Mulisch) met het begrip tijd, en kanaliseert zijn gevoelens in originele beelden. Het verhaal staat barstensvol woordspelige en contrasterende associaties. Mede door de stijl wordt dit vertwijfeld aftasten van de grenzen van schuld en boete een kunstwerkje dat naar gal en honing smaakt.
□ Jef Ector
Rudi Hermans, Levenswerk, Meulenhoff, Amsterdam / Manteau, Antwerpen, 1996, 128 blz., ISBN 90-223-1398-0.
| |
Geschiedenis
Mythevorming en geschiedschrijving
Na de oprichting van België probeerden politieke en intellectuele elites dit politieke feit historisch te rechtvaardigen door de nieuwe staat te voorzien van eerbiedwaardige ouderdomspapieren. Aan deze door de negentiende-eeuwse romantiek geïnspireerde zoektocht naar de wortels van de natie, 's lands oude glorie, danken we vele mythen en symbolen van onze culturele en nationale identiteit. Vele stichtelijke legenden over helden, martelaren en gebeurtenissen, die België en zijn regio's achteraf moesten rechtvaardigen, worden nader belicht en ontluisterd in dit boek dat voornamelijk door historici van de ULB (Université Libre de Bruxelles) werd geschreven. In Franstalig België deed het al heel wat stof opwaaien. De verontwaardiging haalde het bijna steeds op de argumenten.
De bundel bevat veel wetenswaardigheden, maar die werden jammer genoeg slecht verpakt. Echte aanraders zijn: de inleiding en de artikelen over de dappersten van alle Galliërs, de Guldensporenslag, de revolutie van 1830, de patriottische symbolen, Albert I, de repressie, Europa en Vlaanderen 2002 (hoewel dit laatste bijzonder moeilijk geschreven is). De andere bijdragen vielen minder of niet in mijn smaak. Eens te meer blijkt dat vulgariseren bijzonder moeilijk is. Vele auteurs veronderstellen te veel als bekend en slagen er niet in duidelijk te verwoorden wat ze bedoelen. De lezer moet te veel zelf bedenken en construeren.
Het taalgebruik van pakweg één derde van deze voor een breed publiek bestemde bundel is onduidelijk. Een probleem dat nog toeneemt door de Neder- | |
| |
landse vertaling. Om bepaalde passages te begrijpen moeten ze eigenlijk weer in het Frans worden omgezet. Bijdragen die oorspronkelijk in het Nederlands geschreven werden zijn een ware verademing. Dat heeft minder met vertalers te maken dan met de vertaalpolitiek van vaak niet al te kapitaalkrachtige Vlaamse uitgevers: slecht betaald haastwerk.
Merkwaardig is ook dat, in vele bijdragen, intenties worden toegeschreven aan machthebbers, politici en historici. Vaak wordt gesuggereerd of zelfs uitdrukkelijk gesteld dat zij met opzet mythen creëren en dat het volk daarvan het slachtoffer wordt. Het boek werd geschreven voor het brede publiek. Om niet het slachtoffer te worden van nieuwe mythen in opbouw. Dat is toch wat simplistisch. Ook het ‘gewone’ volk neemt deel aan de mythevorming, niet zelden is het zelfs de voornaamste en ‘vragende’ partij. In elk geval gaat het om complexe wisselwerkingen en evoluties. Dat volgt ook uit het feit dat - zoals uit enkele bijdragen blijkt - mythen vaak overleven ondanks hun weerlegging door historisch onderzoek.
De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië is een even uitzonderlijk als lovenswaardig initiatief, waardoor enkele demystificaties een ruimer publiek bereiken, maar toch in velerlei opzichten een gemiste kans.
Een ander recent onderzoek over geschiedschrijving en mythevorming, De figuranten van de geschiedenis, leert dat beeldvorming over het verleden weinig te maken heeft met intentionele manipulatie door mythevormers. Het gaat om onderzoek naar de evolutie van onze houding tegenover de Derde Wereld, sinds 1945 tot nu. Daaruit blijkt dat deze evolutie vrijwel parallel loopt in de twee onderzochte bronnen: Vlaamse geschiedenisleerboeken en opiniepeilingen. Uit zorgvuldig onderzoek blijkt dat het klimaat van de publieke opinie de leerboeken beïnvloedt, en niet omgekeerd. Auteurs van leerboeken veranderen de maatschappij niet, ze veranderen samen met de maatschappij, meestal zelfs met een tiental jaren vertraging. Dat leerboeken toch meer zijn dan louter maatschappijbestendigende bronnen blijkt uit de markante verschillen tussen die voor het lager en die voor het secundair onderwijs. Het opleidingsniveau van de auteurs voor het secundair onderwijs ligt hoger, en daardoor hebben ze meer culturele armslag. Via de leerboeken dragen ze hun bredere, meer open kijk op andere culturen over op jongere generaties. Voortgezet onderwijs vormt een noodzakelijk correctief op de etnocentrische gevoelens die elders worden aangeleerd, bijvoorbeeld in het gezin. Zonder geschiedschrijving en geschiedenis-onderricht kan er geen betrouwbaar samenhangend beeld ontstaan over het verleden. Losse indrukken en karikaturale voorstellingen werken dan mythevorming in de hand.
In de voorbije veertig jaar is onze houding tegenover de Derde Wereld iets minder etnocentrisch geworden, maar culturele arrogantie blijft toch domineren, en cultuurrelativisme (culturele bescheidenheid) neemt slechts geleidelijk toe. Nationalisme is veel minder sterk geworden en er valt geen systematisch racisme tegenover de Derde Wereld meer te bespeuren. Maar er gaat nog altijd bijzonder weinig aandacht naar andere culturen. De westerse cultuur wordt steevast voorgesteld als voortrekker van de geschiedenis; tradities en prestaties van de Derde Wereld worden miskend. Een opvallend keerpunt in ons denken was de dekolonisatie (1960-62), moment in de ontmanteling van het Belgisch nationalisme en een voorwaarde voor de toename van aandacht voor andere culturen. Dit ontluikend Derde-Wereldbewustzijn kreeg een krachtige impuls ten tijde van de Viëtnamoorlog. Maar we staan hoe dan ook amper aan het begin, de Derde Wereld blijft een figurant in de wereldgeschiedenis, die bepaald wordt door de hoofdrolspeler: het Westen.
Het scherpzinnig en genuanceerd onderzoek van Antoon De Baets - verplichte lectuur voor geschiedkundigen en leerkrachten, met waardevolle tips en goede raad - omvat enkele verbijsterende staaltjes van de selectiviteit van onze waarne- | |
| |
ming en geschiedschrijving. Andere culturen komen maar in beeld, lijken als het ware te ontstaan, als ze in contact komen met het Westen. Volkeren en periodes zonder schrift en met een nomadische levensstijl worden afgedaan als prehistorisch, als uitingen van culturele stilstand. Ze hebben wel een verleden, maar dat is kennelijk zo onbelangrijk en oninteressant dat het de naam geschiedenis niet verdient. In het tijdperk van de planetaire ontsluiting (1434-1540) maakte het Westen naar schatting 70 à 80 miljoen slachtoffers in Afrika en Amerika alleen al, liefst 15 tot 20% van de toenmalige wereldbevolking. In geschiedenisleerboeken vindt men daar bijzonder weinig van terug. Worden deze genociden wel vermeld, dan worden de ‘vreemde’ volkeren dusdanig voorgesteld (‘vijandig’, ‘wild’, ‘barbaars’), dat identificatie met de slachtoffers bemoeilijkt wordt en dat vaak vergeten raakt dat er slachtoffers wáren.
□ Gie van den Berghe
Anne Morelli (red.), De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, EPO, Berchem, 1996,, 328 blz., ISBN 90-6445-978-9.
Antoon De Baets, De figuranten van de geschiedenis. Hoe het verleden van andere culturen wordt verbeeld en in herinnering gebracht, EPO, Berchem, 1994, 254 blz, 895 fr., ISBN 90-6445-848-0.
|
|