| |
| |
| |
Boris Mets
Hoe erg is de nieuwe spelling?
Nederland en Vlaanderen zijn - niet voor de eerste keer - in de ban van de spelling. We worden overspoeld door een golf van lezersbrieven van ontevreden spellingconsumenten; kranten en uitgeverijen bestoken de markt met publicaties van soms bedenkelijk allooi om toch maar als eerste met de enige echte nieuwe spelling te kunnen uitpakken. Zelfs het anders toch zeer bedaarde Genootschap Onze Taal heeft naar aanleiding van de publicatie van de nieuwe Woordenlijst der Nederlandse Taal net niet tot burgerlijke ongehoorzaamheid opgeroepen. En in juni maakte de Nederlandse uitgeverij Van Oorschot, met in haar kielzog een aantal andere kleine uitgeverijen, bekend de nieuwe spelling te zullen boycotten. Ook deze bijdrage dankt haar bestaan aan de spellingkoorts.
In dit stuk zal ik trachten aan te tonen dat niet de kwaliteit van de spelling het probleem vormt, maar wel hoe wij ermee omgaan. Ik wil niet laten zien hoe slecht de nieuwe spelling wel is en wat er allemaal veel beter had gekund. Ten eerste omdat in dergelijke technische kwesties niet het fundamentele probleem ligt, maar wel - en dat zal het centrale punt van mijn betoog vormen - in het overdreven belang dat in onze maatschappij aan een correcte spelling gehecht wordt. Ten tweede omdat een ideale (en theoretisch denkbare) spelling toch niet haalbaar is, want ze zou zo extreem anders moeten zijn dat ze maatschappelijk nooit aanvaard zal worden.
| |
De oude en de nieuwe
Het huidige spellingdebat is maar kunnen ontstaan in een crisisklimaat, veroorzaakt door de wilde publicatie van onvolledige regels en lijstjes van woorden die een nieuwe spelling krijgen. Deze lijsten
| |
| |
worden grotendeels bevolkt met woorden die geen mens ooit schrijft en die niemand ooit voor problemen zouden stellen, mochten ze geen munitie leveren voor het spellingdebat (Harry Cohen, een felle tegenstander van de nieuwe spelling, maakt in zijn argumentatie gebruik van verzinsels als doctorandussewijsheid). Daardoor worden de in wezen minieme verschillen tussen de oude en de nieuwe spelling enorm opgeklopt met als resultaat verontwaardiging en onzekerheid bij de slecht geïnformeerde taalgebruiker. Uit die onzekerheid proberen sommige inderhaast opgerichte bedrijfjes munt te slaan door cursussen aan te bieden waarvan de prijs kan oplopen tot twintigduizend frank voor een halve dag per deelnemer (DM, 20 juni 1996). Terwijl de realiteit is dat in een tekst als deze zo goed als geen enkel woord anders gespeld wordt dan in de vroegere voorkeurspelling. Waarom is die nieuwe spelling er dan gekomen?
De spelling van 1954 was goed voor veertig jaar gekibbel - het spellingdebat zelf is al veel ouder (De Vries e.a., 1993). De belangrijkste bron van ergernis was de regeling voor de zogenaamde bastaardwoorden - een onfrisse term, die we danken aan de romantische negentiende-eeuwse taalkunde. De woordenlijst van '54 bevatte voor heel wat van die woorden twee vormen: een voorkeurspelling (meestal met c) en een toegelaten spelling (meestal met k). De centrale vraag was: schrijven we ‘ingeburgerde’, maar nog duidelijk Latijnse, Griekse of Franse woorden met c of k (congres of kongres), met qu of kw (quota of kwota), met x of ks (examen of eksamen), met eau of o (niveau of nivo)? Dat vormde de inzet van een decennialange vendetta tussen de voorstanders van een progressieve k-spelling en het kamp van de conservatieve c-spellers. Die opdeling in conservatief-progressief is overigens niet zo eenduidig. De spelling met k werd bijvoorbeeld in Nederland geassocieerd met een Duitsvriendelijke opstelling, terwijl in Vlaanderen de spelling met c dan weer te Frans gevonden werd. Keuzes in verband met spelling zijn dus vaak ideologisch bepaald. Op deze inbedding van spellingopvattingen in een breder ideologisch raam hebben wij geen patent. Het Turks bijvoorbeeld kreeg in de jaren twintig van deze eeuw een volledig nieuw spellingsysteem (ontworpen door Duitse taalkundigen, toen wereldvermaard), wat een radicale breuk met het Ottomaanse verleden moest symboliseren. De vervanging van Arabische door Latijnse schrifttekens werd als een belangrijke stap in de creatie van een moderne staat gezien. En
de zuidelijke talen van de Sovjet-Unie kregen in dezelfde periode eerst een Latijnse en vervolgens, toen de russificatie van alle sovjetburgers op het revolutionaire programma kwam, een cyrillische spelling (Stubbs, 1980). Terug naar de Noordzee. Beide kampen waren het over één ding eens: de vermaledijde dubbelspelling moest worden afgeschaft, wat meteen een
| |
| |
indicatie is van de intolerantie die in deze aangelegenheid hoogtij viert.
Naast de kwestie van de bastaardwoorden kon eigenlijk alleen de spelling van de tussenklanken (is het aardbeiesap of aardbeiensap?) de gemoederen beroeren, hoewel ze daarover nooit zo verhit raakten als over het potentiële besmeuren van ons klassieke erfgoed door de invoering van de ‘militante k’, zoals een Nederlandse schrijver ze ooit betitelde. De voorgestelde wijzigingen voor het gebruik van de tussenn kregen ook veel minder ideologische connotaties, met één belangrijke uitzondering: de potentiële spellinghervormer die een regelsysteem uitdenkt dat Koninginnendag als resultaat heeft, kan rekenen op tegenstand van de aanhangers van het Nederlandse koningshuis (Timmers, 1995).
De overheid heeft zich veel moeite getroost om de spellingknoop te ontwarren. Nadat een eerste poging met de ‘odeklonje-Commissie’ rond 1970 op onnoemelijk veel protest stuitte, werden de hervormingsplannen een tijdje opgeborgen. Na het falen van nog een commissie in de jaren tachtig stelde het Comité van Ministers van de Taalunie in 1990 dan een commissie aan met de opdracht voor een beperkt aantal domeinen nieuwe regels te ontwerpen: [1] de spelling van de bastaardwoorden, [2] de spelling van de tussenklanken -e(n)- en -s- en [3] het gebruik van bijzondere tekens als trema, liggend streepje en apostrof (de Vries e.a., 1993).
Hoewel de strijdende partijen vooral geïnteresseerd waren in een oplossing voor de c/k-kwestie, werd uiteindelijk daar de minst spectaculaire beslissing genomen. Nadat duidelijk was geworden dat een vergaande wijziging op dat domein onmogelijk was zonder de woede van een groot deel van de intellectuele wereld te ontketenen, besloot de spellingcommissie de dubbelspelling af te schaffen door in alle gevallen voor de vroegere voorkeurspelling te opteren. Van deze regel werd soms afgeweken om enkele anomalieën uit de oude spelling te vermijden (fotocopie naast kopie, insekt naast dialect). Deze oplossing is door het grote publiek zonder veel morren aanvaard, vooral omdat de aandacht bijna exclusief naar de nieuwe regeling voor de tussen-n in samenstellingen uitgaat. Daar zijn immers wel ingrijpende wijzigingen. Het aantal woordbeelden dat verandert valt nog mee, hoewel er een aantal opmerkelijke zijn zoals spinnenweb, pannenkoek, geboortebeperking en hordeloop. De regels zijn echter helemaal nieuw. Het uitgangspunt is niet meer de beruchte regel van het noodzakelijk meervoud (zijn er één of meer muizen nodig voor een muize(n)val?), maar van vormkenmerken. De taalgebruiker moet eerst nagaan hoe het meervoud van het eerste lid van de samenstelling gevormd wordt, en daaruit kan hij/ zij afleiden of de samenstelling een tussen-n krijgt of niet. Het principe is
| |
| |
eenvoudig, maar in de praktijk worden nogal wat verschillende categorieën van meervoudsvorming onderscheiden, met telkens andere regels. Bovendien werden een vijftal uitzonderingscategorieën geformuleerd om een aantal maatschappelijk niet aanvaardbare woordbeelden te vermijden (ellenboog, Koninginnendag en paddenstoel). Dat uitzonderingen niet goed in de markt liggen, daarmee werd geen rekening gehouden. Bovendien blijven ook na deze operatie nog voldoende storende woordbeelden over waaraan spellingfanatici zich kunnen ergeren.
De uitgebreide nieuwe regels voor wat oorspronkelijk als één van de randproblemen werd beschouwd en de geladen reacties daarop illustreren hoe in het spellingdebat pietluttigheden tot belangrijke kwesties worden opgeklopt. Van alle bijdragen over de nieuwe spelling die sinds november vorig jaar in het tijdschrift Onze Taal verschenen zijn, is meer dan een derde exclusief aan dit fenomeen gewijd en in de meeste andere artikelen neemt het een prominente plaats in. Koenen en Smits (OT, 1996, 1) hebben het over een ‘onhanteerbaar gedrocht’, Harry Cohen (OT, zelfde nummer) over ‘voer voor puinruimers’. Ook elders wordt heftig gefulmineerd tegen het feit dat we nu zielenpoot en ladekast moeten schrijven. Over de bastaardwoorden, waar het toch allemaal mee begonnen is, lees je bijna niets. De case van de tussen-n laat mooi zien dat het spellingdebat niet met techniek beslecht kan worden. Uiteindelijk is de nieuwe regeling voor de tussenklanken zo onoverzichtelijk, omdat een eenvoudige oplossing (schrijf overal / nergens n) telkens weer op heftige tegenstand kon rekenen (De Vries e.a., 1993). Hoe komen we er dan wel uit?
| |
Hoe erg is een slechte spelling?
In het huidige spellingdebat staan technische aspecten, zoals de spelling van de tussen-n, centraal, terwijl aan het essentiële probleem voorbij wordt gegaan. Niet de kwaliteit van de Nederlandse spelling is de oorzaak van veel ellende, maar wel de manier waarop wij ermee omgaan en ze opblazen tot een belangrijk gegeven. Spelling op zich is geen maatschappelijk probleem, wij maken er een van. Ik zal dit aantonen door de maatschappelijke positie van twee domeinen van de Nederlandse spelling die niet door de spellingwijziging getroffen worden, met elkaar te vergelijken, namelijk de spelling van de werkwoorden en het gebruik van de komma.
De werkwoordsvervoeging behoort tot de best beregelde hoofdstukken van de Nederlandse spelling. Op basis van een handjevol analogieregels kan de taalgebruiker feilloos afleiden of hij aan het einde van een werkwoordsvorm t, d of dt moet schrijven. Ook waarom lachte één
| |
| |
en zuchtte twee t's heeft is een kwestie van pure logica. Dat tegen de werkwoordspelling relatief veel fouten worden gemaakt, heeft te maken met de psychologie van het schrijfproces. Wie schrijft, zo is uit onderzoek gebleken, past geen regeltjes toe, maar haalt kant en klare vormen (vaste lettercombinaties) uit zijn interne lexicon. Resultaat daarvan is dat mensen bijvoorbeeld ‘het gebeurd’ schrijven: de vorm gebeurd komt namelijk vaker voor dan gebeurt, zodat de mentale toegang tot de eerste vorm gemakkelijker verloopt, ook waar hij volgens de regels fout is. Qua logica echter is de werkwoordsvervoeging het paradepaardje van onze spelling. Maar juist haar eenduidigheid maakt haar zo demonisch. Immers, aangezien de spelling van de werkwoorden zo logisch is, vormen werkwoordsfouten het ultieme bewijs van iemands slordigheid of zelfs geringe verstandelijke vermogens. In het basisonderwijs wordt daarom enorm veel tijd in de werkwoordspelling geïnvesteerd, die beter besteed zou kunnen worden aan functionele lees- en schrijfvaardigheid. Ook in het secundair onderwijs speelt de werkwoordspelling een belangrijke rol in het schoolse selectiemechanisme. Dat wordt weerspiegeld in de hoeveelheid punten die voor werkwoordsfouten worden afgetrokken: die stijgt elk jaar, en in de hoogste klassen van de humaniora zijn één of twee foute werkwoordsvormen al genoeg voor een onvoldoende op een dictee of een andere schrijfopdracht. Ook leerkrachten uit de niet-taalvakken aarzelen niet om in dergelijke gevallen rood te trekken, met het argument dat élke leerkracht ook leraar moedertaal is. Dit mechanisme is niet alleen binnen de scholen werkzaam; ook buiten het onderwijs kan een zinvolle en leesbare tekst worden afgeschoten wegens een ik wordt. Een collega die voorbeeldjes van de dt-manie verzamelt, haalt altijd het
voorbeeld aan van een personeelsdirecteur bij wie elke sollicitatiebrief met een dt-fout onverbiddelijk in de prullenmand belandt, waarschijnlijk geen alleenstaand geval. En de Vlaamse Regering, die in een advertentie in De Standaard een dt-fout maakte, bood de dag erna haar excuses aan de lezers aan. Opmerkelijk dat een overheid die zich voor zoveel zaken zou kunnen verontschuldigen, juist daar werk van maakt.
Het bizarre van de dt-manie is dat foutief gespelde werkwoordsvormen geen enkele invloed op de kwaliteit van de communicatie hebben, tenzij door de dt-attitude van de ontvangende partij. Geen enkele Nederlandskundige zal kunnen beweren dat een zin als ‘ik wordt twintig’ niet leesbaar is. Hoogstens werd de aandacht iets meer dan normaal naar de taalvorm afgeleid. We kunnen hieruit besluiten dat de maatschappelijke veroordeling van werkwoordfouten niets te maken heeft met een behoefte aan vlotte communicatie en alles met de creatie van een intellectuele elite. De werkwoordspelling is een symbool geworden en fouten daartegen een zonde. Dat ze niet gewijzigd
| |
| |
werd en dat daar ook geen vraag naar was, bewijst dat daarover een consensus bestaat bij de partijen die op het spellingdebat wegen.
Zo krampachtig als we omspringen met werkwoorden, zo ontspannen zijn we in het gebruik van de komma, dat nauwelijks geregeld is. Er bestaan wel wat vuistregels en sommige auteurs wagen zich aan oefenboekjes, maar zelfs daarin wordt ruimte gelaten voor vrije keuze. Smedt en Van Belle (1993), auteurs met toch wel enige autoriteit als het op correct taalgebruik aankomt, geven een twintigtal vuistregels, om te eindigen met het volgende advies:
‘Wie er met de hierbovenstaande aanwijzingen niet uitkomt, kan het best de zin hardop lezen en een komma plaatsen waar hij daarbij even pauzeert. Bij twijfel laat men de komma liefst weg’ (355).
Het valt verder op dat er voor het gebruik van de komma, in tegenstelling tot voor de werkwoordspelling en de tussen-n, geen officiële regels bestaan. De komma is überhaupt in het hele spellingdebat de grote afwezige, hoewel ze tot de slechtst geregelde hoofdstukken van de spelling behoort. Men zou zelfs van anarchie kunnen spreken en geen mens stoort zich daaraan, terwijl in het geval van de bastaardwoorden elke vorm van keuzevrijheid juist uit den boze was.
Ook maatschappelijk gaan we losser met komma's om. Geen enkele leerkracht zal het in zijn hoofd halen een dramatische hoeveelheid punten af te trekken voor een foutief geplaatste komma. En op macroniveau zien we dat het kommagebruik aan veel meer veranderingen onderhevig is. In teksten van een paar decennia oud werden over het algemeen veel meer komma's gebruikt dan in hedendaagse teksten. Niemand reageert op die evolutie in termen van de ondergang van het avondland, wat bijvoorbeeld wel gebeurt wanneer een spellinghervormer in het belang van het kind de spelling wat toegankelijker probeert te maken door hier en daar wat c's door k's of s'en te vervangen of suggereert dat het onderscheid tussen een ei en een ij niet echt relevant is.
Sommige lezers zullen misschien opwerpen dat onze tolerantie tegenover variatie in het gebruik van de komma inherent is aan haar onbenulligheid in vergelijking met gewichtige kwesties als het schrijven van een tussen-n of de werkwoordspelling. De Duitsers bewijzen dat een komma wel degelijk belangrijk kan zijn. In het Duitse spellingsysteem is het gebruik van de komma tot in de puntjes geregeld, tot voor kort enkel officieus, maar sinds de spellinghervorming ook officieel. Tegenover alleen al het Duitse regelsysteem voor de komma stelt de hele Nederlandse niets voor. Tientallen ingewikkelde regels, die een beroep doen op zeer abstracte grammaticale kennis, zorgen
| |
| |
ervoor dat elke komma die er staat juist of fout is, één die er niet staat ook. Resultaat: in het Duitse taalgebied kan de komma zich verheugen in een status die bij ons alleen de werkwoordspelling heeft verworven, namelijk als het criterium bij uitstek om de luien van de vlijtigen, de dommen van de slimmen, de ordelijken van de slordigen, de gecultiveerden van de barbaren, kortom het kaf van het koren te scheiden. Dat gaat met een komma net zo goed als met een werkwoord.
Uit het verhaal over de spelling kunnen we drie belangrijke besluiten trekken.
Ten eerste bestaan er voor de spellingkwestie geen puur technische oplossingen. In de eerste plaats is een technische oplossing alleen mogelijk door van nul te beginnen en alle anomalieën uit het verleden (zoals het bestaan van <ou> naast <au>) volledig uit te bannen, wat maatschappelijk onhaalbaar is gebleken. In de tweede plaats kan een technische ingreep het fundamentele probleem, de verkrampte manier waarop in onze contreien met spelling wordt omgegaan, niet oplossen. Het antwoord ligt volgens mij in een andere attitude tegenover spelling, en dat dat wel haalbaar is bewijst onze pragmatische omgang met de komma. De taalgebruiker die zich op dat domein door zijn taalgevoel laat leiden, wordt niet gebrandmerkt als slordig of dom; waarom zouden we dat dan bij de werkwoordspelling wel doen? Verschuivingen in het kommagebruik laten iedereen koud. Vanwaar dan die drukte in het geval van de bastaardwoorden en de tussenklanken? Het argument dat een grotere spellingvrijheid automatisch tot chaos leidt, houdt volgens mij geen steek: wie iets te zeggen heeft zal er wel voor zorgen dat hij voor iedereen verstaanbaar is. De eerste officiële spelling van het Nederlands, de spelling Siegenbeek, dateert van 1804, dus meer dan zeshonderd jaar na hebben olla vogalas en driehonderdvijftig jaar na de uitvinding van de boekdrukkunst. Daarvoor was er een totale vrijheid en toch bestond er een min of meer coherent geheel van spellinggebruiken, omdat wie schreef ook gelezen wilde worden. Het definiëren van een officiële spelling gebeurde vooral uit politiek-ideologische overwegingen, maar dat verhaal zou ons hier te ver leiden.
Ten tweede tonen de werkwoordspelling in het Nederlands en de kommaregeling in het Duits aan dat een tot in de puntjes geregelde spelling niet noodzakelijk een goede zaak is. Een goed uitgewerkt spellingsysteem laat geen plaats voor variatie en werkt op die manier intolerantie tegenover afwijkingen in de hand. In het Nederlands kán de komma gewoon niet voor het schoolse selectiemechanisme misbruikt worden, omdat in dat geval de taalgebruiker zelf de maat voor de juiste spelling wordt en niet een door taalkundigen uitgevaardigde norm. In die zin is het bijvoorbeeld niet zo erg dat de nieuwe regeling
| |
| |
voor de tussen-n niet helemaal waterdicht is; daardoor blijft er plaats voor variatie en vindingrijkheid. Rampzalig is de dag waarop het Nederlands een perfecte spelling krijgt: absoluut regelmatig, volledig in orde met hoe volgens linguïsten de taalgebruiker leest en schrijft. Op die dag zal de stigmatiserende werking van de spelling totaal zijn, tenzij onze mentaliteit zou veranderen.
Ten derde laat het voorbeeld van de komma zien dat een minder rigoureus regelsysteem niet alleen plaats laat voor individuele variatie, maar ook voor veranderingen op grotere schaal. Een minder stringente normering geeft een taalgemeenschap de mogelijkheid de spelling up to date te houden zonder dat daar een formele beslissing voor nodig is. Op het niveau van de taal zelf is die stap van prescriptivisme naar beschrijving allang gezet: vroegere woordenboeken en grammatica's hadden expliciet de bedoeling het goede voorbeeld te geven, terwijl moderne lexica en grammaticale beschrijvingen juist proberen nieuwe evoluties in taalgebruik op de voet te volgen. Op het gebied van de spelling zitten we echter nog volop in een paternalistisch moralisme.
Is deze tekst een pleidooi voor het afschaffen van de eenheidspelling? Helemaal niet. Ik heb alleen willen aantonen dat we niet zozeer een behoefte hebben aan een nieuwe spelling, maar wel aan een volwassen attitude tegenover spelling en taalnormen in het algemeen. Ons tolerantiedenken moet uitgebreid worden naar de spelling. Of om de sociolinguïst Kas Deprez te parafraseren: hoe kunnen wij ooit verdragen dat iemand Marokkaan is in België als we nog niet kunnen verdragen dat iemand ik wordt schrijft?
| |
Geraadpleegde werken
Harry Cohen, ‘De tussen-n in het nieuwe Groene Boekje’, in Onze Taal 65, 1 (januari 1996), blz. 3-7. |
Kas Deprez, ‘Waarom ze hun Vlaams liever zien verdwijnen’, in Onze Taal, 63, blz. 11 (november 1994). |
Jan W. De Vries, Roland Willemyns & Peter Burger, Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands, Prometheus, Amsterdam, 1993. |
Liesbeth Koenen & Rik Smits, Nieuwe regels tussen-n onhanteerbaar, in Onze Taal 65, 1 (januari 1996), blz. 10-11. |
Willy Smedts & William Van Belle, Taalboek Nederlands, Pelckmans, Kapellen, 1993. |
Michael Stubbs, Language and Literacy. The Sociolinguistics of Reading and Writing, Routledge, London, 1980. |
Corriejanne Timmers, De spelling van de tussen-n, in Onze Taal 64, 11 (november 1995), blz. 300-302. |
|
|