Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 579]
| |
J.M.M. de Valk
| |
[pagina 580]
| |
sen de voegen der stenen, zo wringt de hebzucht zich tussen koop en verkoop’, zegt het boek EcclesiasticusGa naar eind[1]. Beroepen die met geld te maken hebben, worden in de bijbel met argwaan bezien. Het is misschien niet onmogelijk om ze op fatsoenlijke wijze uit te oefenen, maar men loopt daarbij een zeker moreel risico. Bijna zou men met de oude Katechismus kunnen zeggen dat ze een ‘naaste gelegenheid tot zonde’ zijn. Dit geldt ook, denk ik, voor het beroep van politicus. Het bestaat nog niet lang. Heersers, regeerders, bestuurders en staatslieden zijn er altijd geweest, maar de politiek als loopbaan is er pas sedert de opkomst van democratische regeringsvormen. Voor het doel van dit opstel wil ik dit beroep omschrijven als het bezig zijn met de publieke zaak ingevolge een mandaat dat men van de burgers gekregen heeft in vrije mededinging met andere aspirant-politici, gecontroleerd door en verantwoording afleggend tegenover het publiek en de media, waaraan men zijn macht ontleent. Aanvankelijk werd deze bezigheid nog als een ere-ambt gezien, dat daarom ook meestal onbezoldigd was. Dat betekent dat men het zich alleen met een eigen inkomen kon veroorloven in het parlement zitting te nemen of een ministerspost te bekleden. Later werd ingezien dat dit ondemocratisch was en werd een honorarium toegekend, maar in vele landen heet dit nog steeds geen ‘salaris’, doch ‘vergoeding’, en soms wordt ook alleen presentiegeld betaald. Zeker in Nederland werd het kamerlidmaatschap nog lange tijd beschouwd als de bekroning van een loopbaan. Nu echter is het voor vele parlementariërs een beroep als alle andere, en vaak ook een fase in een carrière die op hogere functies mikt, zoals het ministerschap of posities in het bedrijfsleven. Maar daardoor zijn ook de morele gevaren van het beroep toegenomen, en mogelijk heeft de politiek ook daardoor een slechte naam gekregen. ‘Ik wens geen politiek; ik wens onpartijdigheid, orde en fatsoen’, schrijft Thomas MannGa naar eind[2]. Hij is een van de velen voor wie politiek een vies woord geworden is. Niettemin (laat daar geen misverstand over bestaan) is het nog steeds mogelijk om als politicus zijn morele integriteit te bewaren en zich als fatsoenlijk man of vrouw aan de publieke zaak te wijden. Gelukkig zijn daar genoeg voorbeelden van, ook onder beroepspolitici. Welke zijn nu precies de morele gevaren die men loopt wanneer men zich in de politiek begeeft? Ik wil er een aantal opsommen; eerst enkele gevaren die zich ook bij andere beroepen voordoen, maar hier wellicht in verhevigde mate; en daarna een aantal gevaren die specifiek zijn voor het beroep van politicus. | |
[pagina 581]
| |
Morele gevaren in het algemeen[1] Men speelt een rol. Dit is een algemeen verschijnsel in de samenleving. Bij elke sociale positie, zegt de sociologie, behoort een rol. Een rol spelen wil zeggen: beantwoorden aan de specifieke eisen die aan iemand in een bepaalde sociale positie worden gesteld. Zo kennen wij de rol van vader, van arts, van werknemer, van leraar. Dat is heel gewoon. Het gevaar van een rol is dat men er zich achter kan verschuilen: ik zou wel willen, maar in mijn positie kan ik dit niet doen... Dan verliest men zijn authenticiteit. In de politiek neemt de rol de privé-persoon in belangrijke mate over. Je vertegenwoordigt immers een groep of soms zelfs een heel volk. Je eigen mening moet daarvoor soms wijken. Je wordt een ander mens; je gaat je althans anders gedragen. ‘Un Jacobin ministre n'est pas un ministre jacobin’. Je bent verantwoordelijk voor en moet achter dingen staan die je zelf niet zou doen. Soms moet je dingen doen die je regelrecht tegen de borst stuiten. De Nederlandse minister Brinkman weigerde een prijs uit te reiken aan een door hem verafschuwde columnist; hem werd van alle kanten ondemocratisch gedrag verweten, maar hij meende niet anders te kunnen doen zonder zijn authenticiteit te verliezen. De Spaanse minister Semprùn moest een rede uitspreken bij de begrafenis van de door hem verfoeide Salvador Dali (die indertijd Franco had gefeliciteerd bij de executie van een aantal politieke tegenstanders). Hij deed het, maar hield er zware gewetenswroeging aan over en kon zich alleen troosten met de gedachte dat hij in zijn memoires zijn ware gevoelens zou uitenGa naar eind[3]. Zo kan het ook gebeuren, dat men als minister of kamerlid waardering heeft voor de oppositie, maar dat niet mag zeggen (niet kán zeggen, beweert men dan, maar dan verschuilt men zich achter zijn rol). Wanneer je in de politiek werkzaam wil zijn, heeft Goethe gezegd, dan moet je je aan een partij binden en dan moet je je geestelijke vrijheid en je onbevangen blik vaarwel zeggen en de muts van de geborneerdheid en blinde haat over je oren trekkenGa naar eind[4]. Zo erg zal het meestal niet zijn, maar iedere politicus zal hier iets van herkennen.
[2] Men wordt bekend. Wie zich in de politiek enigermate op de voorgrond plaatst, gaat al gauw tot de ‘bekende landgenoten’ behoren. Net als in de sport of in de amusementswereld wachten hem de goedkope roem, de vleierij die daarbij hoort en de kring van profiteurs. Men laat zich verleiden tot het optreden in quizzen en andere televisiespelletjes, want de naamsbekendheid moet in stand gehou- | |
[pagina 582]
| |
den worden. Men laat zich prijzen en vieren om dingen die niets met het eigenlijke werk te maken hebben. Men wil vooral populair zijn, ook al is het tot een hoge prijs.
[3] Men krijgt macht. Macht werkt verslavend en tast daardoor de integriteit van de persoon aan, zoals Lord Acton in een beroemd woord vaststelde: ‘Power tends to corrupt, and absolute power corrupts absolutely’Ga naar eind[5]. Maar ook als men zich niet door macht laat bederven, blijkt het vaak moeilijk om er afstand van te doen, zoals het droevige schouwspel toont van politici die, ver over hun hoogtepunt heen, hun positie niet willen opgeven terwijl hun omgeving, met het oog op hun vroegere verdiensten, aarzelt om hen erop te wijzen dat het beter is om af te treden. Aristoteles zegt ergens dat het een kenmerk van de ware democraat is, een goed regeerder te zijn wanneer hij daartoe geroepen wordt, en de macht zonder aarzelen terug te geven wanneer zijn mandaat verstreken is, om weer gewoon burger te worden. In onze dagen heeft Charles de Gaulle daarvan een opmerkelijk voorbeeld gegeven, zowel in 1946 als in 1969. De Romeinen prezen Cincinnatus, die tijdens de crisis van 458 v.C. tijdelijk met het dictatorschap werd belast, om daarna terug te keren naar zijn ploeg. Dat hij daarom tot op onze dagen geëerd wordt (de Amerikanen noemden een stad naar hem), bewijst echter hoe zeldzaam dit gedrag was. Veel vaker, helaas, ziet men het verschijnsel dat wij de ‘arrogantie van de macht’ noemen, het ‘never apologize, never explain’ (dat ook bij de media voorkomt). Ook de minachting van de eigen achterban, de niet-ingewijden, het stemvee, die sommige politici in hun privé-uitingen laten horen, is een teken van uit de hand gelopen macht. | |
Specifieke gevaren van de politiek[1] Men ontwikkelt een dikke huid. Wie bekend wordt in de politiek, krijgt voortdurend te maken met kritiek, terecht zowel als onterecht. Hij wordt afgebeeld in soms wrede karikaturen en spotprenten; men is onbarmhartig ten aanzien van zijn kleine zwakheden. Publieke personen moeten zich meer laten welgevallen dan gewone burgers, want ‘politiek is een hard bedrijf’, zoals men steeds herhaalt. Niet voor niets gaf Epicurus zijn volgelingen de raad om ‘in het verborgene te leven’ als zij gelukkig wilden zijnGa naar eind[6]. ‘Iemand die in het publiek optreedt, moet tegen een stootje kunnen, en als hij dit niet kan, moet hij niet in de politiek gaan’, schreef Edmund Burke in de achttiende eeuwGa naar eind[7]. President Truman zei het op zijn eigen, huiselijke wijze: als je niet tegen de hitte kunt, blijf dan uit de keuken. | |
[pagina 583]
| |
Blijkbaar gelden de normale omgangsvormen niet in de politiek. ‘De oppositieleider’, zo lees ik in de krant, ‘ontbeerde wederom het voor dit soort momenten onmisbare killer-instinct’Ga naar eind[8]. En dezelfde journalist vertelt hem hoe hij het had moeten doen: ‘Oppositie gaat niet met fluwelen handschoenen, maar als het even kan met de botte bijl: sarren, stoken, breken’Ga naar eind[9]. Kun je dit doen zonder schade te lijden aan je ziel? Of, om het minder dramatisch te zeggen: kun je daarbij je integriteit behouden? Nog niet zo lang geleden waren deze politieke zeden althans in Nederland onbekend. Ouderen herinneren zich de befaamde woorden van het Tweede-Kamerlid Hendrik Tilanus (1884-1966) toen een woordenwisseling in het parlement hoog opliep: ‘Moet dat nu zo?’ (waarna de gemoederen bedaarden). Ja, dat moet, vindt men tegenwoordig. Wij willen blijkbaar een volksvertegenwoordiging die een politieke arena is, waarin slechts de dikhuiden kunnen overleven. Willen wij door dat slag mensen geregeerd worden? Uiteindelijk zullen wij dan alleen die politici overhouden die, zoals het in een recente stelling bij een proefschrift werd geformuleerd, zo'n dikke huid hebben ontwikkeld dat zij geen ruggegraat meer nodig hebben.
[2] Men moet compromissen sluiten. Politiek is de kunst van het haalbare, zegt men, en dus moeten er compromissen gesloten worden. Daar zit niets oneervols inGa naar eind[10]. Maar het kan betekenen dat men dierbare en waardevolle beginselen (tijdelijk?) moet prijsgeven, of dat men moet terugkomen op eerder gedane toezeggingen. Men bevindt zich op een hellend vlak als eenmaal deze stap gezet is, en moet oppassen niet af te glijden naar pragmatisme of zelfs puur opportunisme. Max Weber heeft het dilemma van de politicus scherp beschreven: hij moet zijn weg zoeken tussen enerzijds starre beginselvastheid en anderzijds volslagen opportunismeGa naar eind[11]. Dit schipperen is niet onfatsoenlijk, maar men kan niet ontkennen dat het een moreel gevaarlijke situatie is.
[3] Men moet overtuigen. Een bekend gezegde wil dat je niet alleen gelijk moet hebben, maar ook gelijk moet krijgen. Liefst met goede argumenten natuurlijk, maar als die niet begrepen worden? Niet alles laat zich goed uitleggen of tot een simpele tegenstelling herleiden, en dat willen de media en het publiek nu juist zo graag. Dan maar versimpelen, of drogredenen gebruiken? Zo ziet men zich gedwongen bij de verdediging van een standpunt soms bewust eenzijdig te zijn. Wie gewetensvol alle voors en tegens opsomt (er zijn voor ieder standpunt altijd ook tegens), krijgt zelden zijn zin. Het moet anders: er mag geen schijn van twijfel blijken. ‘Een politicus die tragisch wordt, heeft zijn waarde voor de | |
[pagina 584]
| |
politiek verloren. Gespleten zielen kan de politiek niet gebruiken’, heeft een bekend politiek commentator vastgesteldGa naar eind[12]. (En dat is de reden waarom Max Weber, wiens wetenschappelijk geweten alle kanten van een zaak zag, in de politiek mislukte.) Het kan nog erger. Het gaat in de politiek, zagen wij, niet altijd om de kracht van redelijke argumenten (al moet het wel lijken of het daarom gaat). Een stap verder, en men ziet de waarde van een voorstel niet gelegen in de inhoud ervan, maar in de kans het er door te krijgen. Nog een stap, en ten slotte gaat het er alleen om te scoren, te winnen. De politicus let nog slechts op zijn image, op de indruk die hij maakt. Daarom laat hij zijn keuze van de kwestie waarvoor hij zich zal inzetten, afhangen van de vraag: kan ik mij erdoor onderscheiden? Men vertelt over Winston Churchill dat hij tegen een jong conservatief parlementslid zei: ‘Wie zie je daar aan de overzijde van het Lagerhuis?’ - ‘De vijand’. ‘Mis! Dat is de oppositie. De vijanden zitten achter je, aan jouw kant van het huis’. Niet weinig afgevaardigden hebben deze les ter harte genomen: wie is er het eerste bij om een motie in te dienen en daardoor hopelijk bekendheid te verwerven? Wie geeft als eerste een interview aan de media, en doet daarbij provocerende uitspraken? Niet voor niets hebben de partijen een zekere fractiediscipline ingevoerd, en zijn er fractieleiders aangesteld om op de naleving daarvan toe te zien.
[4] Men moet soms liegen. In zijn Principe schrijft Machiavelli: ‘Hoe prijzenswaardig het is als een machtig man zijn woord houdt, en rechtschapen en eerlijk leeft, begrijpt iedereen. Toch leert de ervaring dat juist die machthebbers die zich weinig gelegen lieten liggen aan hun woord, grote dingen tot stand hebben gebracht, en ten slotte zijn zij zelfs degenen die eerlijk zijn gebleven, de baas geworden’Ga naar eind[13]. Dit klinkt hard, maar het is waar: in een wereld waarin zoveel leugen en trouweloosheid is, moeten de eerlijken het onderspit delven. Daarom zal - om een voorbeeld te noemen - ook de meest integere minister van financiën, wanneer hij een devaluatie van de munt voorbereidt, dit desgevraagd zonder blikken of blozen ontkennen, om het vervolgens toch te doen. Het is een aperte leugen, en toch neemt niemand het hem kwalijk; wat dit betreft hebben wij allen van Machiavelli geleerd, want wij weten dat de minister alleen op deze wijze de munt kan beschermen tegen speculanten. (Daarom ook kondigt hij de devaluatie op een zondag af, als beurs en geldhandel stilliggen, iets waarvoor zelfs de meest strenge Nederlandse calvinisten, voor wie de zondagsheiliging onaantastbaar is, begrip hebben.)Ga naar eind[14] | |
[pagina 585]
| |
Nu is dit een zeldzaam voorkomend gebeuren. Maar iedereen is het er over eens dat men in ernstige crisissituaties - zoals ook bij oorlogsdreiging, en a fortiori tijdens een oorlog - niet steeds de waarheid kan spreken. Zwijgen is niet altijd een uitweg; soms moet men ontkennen tegen beter weten in, soms moet men bewust misleiden. Dat is in dergelijke omstandigheden niet onfatsoenlijk, maar het gevaar bestaat dat men eraan went. En wat is precies een ‘ernstige crisis’? Voor men het weet, heeft men het begrip opgerekt. Het begint bij de ‘leugen om bestwil’ en het eindigt in volslagen onbetrouwbaarheid. Er zijn helaas politici, die altijd onbetrouwbaar geweest zijn, maar veel erger is het lot van degenen die als fatsoenlijk man begonnen, en geleidelijk afgegleden zijn naar leugenachtigheid. Wij komen tot een sombere conclusie: politiek is een moreel gevaarlijk beroep. Dat wordt blijkbaar algemeen aanvaard, en de gevolgen ervan door de vingers gezien. Over de winnaar van een debatteerwedstrijd voor jonge politici, onlangs in Nederland gehouden, zei de voorzitter van de jury: ‘Inhoudelijk was hij niet sterk... [maar hij] wordt een goed politicus, en daarmede een beetje een slecht mens’Ga naar eind[15]. Dan is mij Vaclav Havel toch liever. Toen hij aantrad als president van (toen nog) Tsjechoslovakije, nam hij zich voor: ik zal niet liegen, ik zal niet stelen. In ieder ander beroep zou dit nogal vanzelfsprekend zijn. Maar blijkbaar niet in de politiek. Havel was zich de morele gevaren van zijn positie zeer goed bewust. | |
Deugden van de politicusHet is hoog tijd om de andere zijde van de medaille te bezien. Want er zijn ook politieke deugden, en ik wil ze niet onvermeld laten. De eerste deugd van de politicus - men zou het ook een kunst kunnen noemen - is dat hij goede compromissen weet te vinden. Dat betekent dat hij [1] een optimale combinatie weet te bereiken van verschillende goede zaken die elkaar echter tot op zekere hoogte uitsluiten (vrijheid en gelijkheid bijvoorbeeld, of rechtvaardigheid en doeltreffendheid); [2] tegengestelde meningen weet te overbruggen, zodat elk standpunt zo goed mogelijk tot zijn recht komt, en de minderheid zoveel mogelijk wordt ontzien. Dit betekent onvermijdelijk een zeker geschipper. Daarom zijn intellectuelen (of erger: half-intellectuelen) zo gevaarlijk in de politiek. Zij zijn geneigd om rechttoe rechtaan te redeneren vanuit abstracte beginselen en aldus tot absolute en intolerante standpunten te komen. Denk aan Robespierre en Saint-Just, onkreukbare mannen maar daardoor des te gevaarlijkerGa naar eind[16]. | |
[pagina 586]
| |
De tweede deugd van de politicus is het ontwikkelen van een visie op lange termijn, ook al wenst de achterban onmiddellijk resultaten te zien, die echter nadelig kunnen zijn voor het algemeen welzijn in de toekomst. Aan deze druk te kunnen weerstaan, en soms zelfs offers te durven vragen met het oog op deze toekomst, is kenmerkend voor de waarlijk grote politicus. Hem geven wij de eretitel ‘Staatsman’. De voornaamste deugd van de politicus echter is het bewaren van zijn authenticiteit, het volgen van het eigen inzicht en geweten, ook al zou dit zijn politieke loopbaan kunnen schaden. Dat vraagt een sterke persoonlijkheid, een karakter dat tegen een stootje kan (maar dan niet in de zin van de eerder vermelde dikhuidigheid). Het grote voorbeeld is hier nog steeds Edmund Burke, die in 1774 zijn kiezers in Bristol aldus toesprak: ‘U kiest een afgevaardigde, en uw wensen moeten zwaar voor hem wegen. Het is zijn plicht daarvoor zijn rust en zijn genoegens op te offeren, en boven alles, altijd en in alle gevallen, uw belangen voorrang te geven boven de zijne. Maar zijn onbevooroordeelde mening, zijn rijp oordeel, zijn goed gevormde geweten mag hij niet voor u opofferen, noch voor wie of welke groep ook. Die ontleent hij niet aan uw gunst, en evenmin aan de wet of de constitutie; zij zijn hem toevertrouwd door de Voorzienigheid, en als hij ze misbruikt, zal hem dat zwaar aangerekend worden. Uw afgevaardigde is u zijn inspanningen verschuldigd, maar ook zijn eigen onbevangen oordeel; en hij zou u verraden in plaats van u te dienen, als hij daarvan afstand doet terwille van uw mening’Ga naar eind[17]. Deze woorden kwamen Burke duur te staan; bij de verkiezingen van 1780 verloor hij zijn zetel. Maar hij blijft een lichtend voorbeeld voor elke volksvertegenwoordiger. Enkele jaren voor hij president van de Verenigde Staten werd, publiceerde John F. Kennedy een boek met een aantal studies over (voor ons merendeels onbekende) Amerikaanse politici, die hun loopbaan in gevaar brachten door hun geweten te volgen tegen de wil van hun kiezers of hun partij inGa naar eind[18]. Soms kostte hun dit inderdaad hun positie, soms behielden zij die niettemin, dank zij het respect dat hun houding afdwong. Maar het merkwaardige van het boek is, dat niet alle beschreven figuren onkreukbare personen waren. Sommigen onder de mannen wier lotgevallen Kennedy beschrijft, waren zelfs tamelijk corrupte politici. Doch op een beslissend ogenblik in hun loopbaan begrepen zij dat het zó niet langer kon, zij groeiden boven hun vroegere zelf uit en volgden hun geweten. Ook dat is mogelijk. Met deze hoopgevende gedachte wil ik deze beschouwing besluiten. |
|